Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • ad blz. 659-661
  • Huis

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Huis
  • Hulp tot begrip van de bijbel
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • BOUWMATERIALEN EN BOUWMETHODEN
  • Het interieur
  • Dak en bovenvertrek
  • EEN PLAATS VOOR GEESTELIJK ONDERRICHT
  • Huis
    Inzicht in de Schrift, Deel 1
  • Waar ze woonden
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 2010
  • Een blik op wat wij ’ons huis’ noemen
    Ontwaakt! 1992
  • Muren
    Hulp tot begrip van de bijbel
Meer weergeven
Hulp tot begrip van de bijbel
ad blz. 659-661

HUIS.

Het woord „huis” zoals het in de bijbel wordt gebruikt, kan onder andere duiden op: (1) een huisgezin of het gehele nageslacht van één man (Gen. 12:1; 17:13, 23; Obad. 17, 18; Micha 1:5); (2) een woonhuis (Gen. 19:2-4); (3) een gevangenis of, in figuurlijke zin, een land van slavernij (Gen. 40:4, 14; Ex. 13:3); (4) een woonplaats van vogels en andere dieren (Job 39:6; Ps. 104:17); (5) een spinneweb (Job 8:14); (6) een koninklijke residentie of een paleis (2 Sam. 5:11; 7:2); (7) een priesterlijk geslacht (1 Sam. 2:35); (8) een koninklijke dynastie (1 Sam. 25:28; 2 Sam. 7:11); (9) Jehovah’s tabernakel of tempel, zowel de letterlijke als de geestelijke (Ex. 23:19; 34:26; 1 Kon. 6:1; 1 Petr. 2:5); (10) de woonplaats van Jehovah, de hemel zelf (Joh. 14:2); (11) het heiligdom van een valse god (Recht. 9:27; 1 Sam. 5:2; 1 Kon. 16:32; 2 Kon. 5:18); (12) het vergankelijke fysieke lichaam van mensen (Pred. 12:3; 2 Kor. 5:1-4); (13) het onverderfelijke geestelijke lichaam (2 Kor. 5:1); (14) het gemeenschappelijke graf (Job 17:13; Pred. 12:5); (15) een gemeenschap van personen die hetzelfde beroep uitoefenen (1 Kron. 4:21), en (16) een gebouw waar de officiële staatsarchieven worden bewaard. — Ezra 6:1.

Een vorm van het Hebreeuwse woord voor huis, baʹjith, maakt vaak deel uit van een eigennaam, bijvoorbeeld in Bethel (huis van God) en Bethlehem (huis des broods).

BOUWMATERIALEN EN BOUWMETHODEN

In de oudheid bestonden er, net als in deze tijd, verschillende soorten woonhuizen. De bouwmethoden varieerden al naar gelang de tijdsperiode, de economische omstandigheden van de bouwer, en de beschikbare materialen. De bouwers van Babel bijvoorbeeld gebruikten baksteen in plaats van natuursteen, en „asfalt diende hun tot mortel”. — Gen. 11:3.

Veel Israëlieten gingen in de huizen van de verdreven Kanaänieten wonen en pasten waarschijnlijk nog jarenlang soortgelijke bouwmethoden toe (Deut. 6:10, 11). Klaarblijkelijk gaf men de voorkeur aan huizen van natuursteen (Jes. 9:10; Amos 5:11), aangezien die steviger waren en meer beveiliging tegen indringers boden dan uit lemen bakstenen opgetrokken huizen. Inbrekers konden gemakkelijk in een lemen huis binnenkomen door eenvoudig een gat in een muur te graven. (Vergelijk Job 24:16.) Maar in het laagland, waar niet veel kalk- of zandsteen van goede kwaliteit beschikbaar was, gebruikte men in de zon gedroogde of soms in een steenoven gebakken lemen bakstenen voor de muren van woonhuizen. Voor de balken en de daksparren gebruikte men het hout van sycomoor- en jeneverbomen of, vooral in de betere huizen, cederhout. — Hoogl. 1:17; Jes. 9:10.

Archeologen hebben de ruïnes van verschillende soorten oude Palestijnse huizen opgegraven, waaronder huizen bestaande uit (1) één enkele kamer, (2) twee kamers, (3) één enkele kamer aan één kant van een binnenplaats, (4) verscheidene kamers aan één kant van een binnenplaats, (5) een binnenplaats met kamers aan twee aangrenzende zijden, (6) een binnenplaats met kamers aan twee tegenover elkaar liggende zijden, (7) een binnenplaats met kamers aan drie zijden, en (8) een centrale binnenplaats met kamers aan vier zijden. Op de binnenplaats bevond zich meestal een oven en soms ook een put of een regenbak (2 Sam. 17:18). De ruïnes van huizen die men heeft gevonden, duiden op een aanzienlijke variatie in grootte. Eén huis besloeg slechts 5 m in het vierkant, terwijl een ander huis een oppervlakte van 32 bij 30 m had. De kamers waren vaak 4 tot 5 m in het vierkant.

Sommige huizen waren op brede stadsmuren gebouwd (Joz. 2:15). Maar men bouwde een huis bij voorkeur op een rots (Matth. 7:24), en over het algemeen legde men eerst een twee of drie rijen dikke laag van natuurstenen voordat men de rest van het gebouw uit lemen bakstenen ging optrekken. Kon het huis niet op een rots worden gebouwd, dan legde men vaak een stevig fundament, dat even diep onder de grond ging als de natuurstenen muur boven de grond hoog was. Sommige fundamenten werden van grote ruwe stenen gemaakt, waarbij men de spleten met kleine stenen opvulde; andere werden van gehouwen stenen gemaakt. Een bakstenen huis waarvan de ruïnes door archeologen zijn opgegraven, was tot op een hoogte van ongeveer 60 cm uit natuursteen opgetrokken; bij een ander huis had de natuursteenconstructie een hoogte van 90 cm. De muren van sommige huizen waren meer dan 90 cm dik. De buitenmuren werden vaak met een soort witkalk bestreken (Ezech. 13:11, 15), en bakstenen muren aan de straatkant werden soms ter bescherming van het oppervlak met kiezelstenen bekleed.

De bouwstenen werden zuiver gericht op zorgvuldig geslepen en precies passende hoekstenen, die ook voor het hechte verband zorgden. (Vergelijk Psalm 118:22; Jesaja 28:16.) Als mortel gebruikte men gewoonlijk een mengsel van klei en stro. Soms werden aan dit mengsel nog kalk, as, fijngestampte potscherven of schelpen, of gemalen kalksteen toegevoegd. Het werd gebruikt om de bakstenen of natuurstenen bij elkaar te houden, en ook als pleister voor binnenmuren (Lev. 14:41, 42). In sommige gevallen werden de natuurstenen echter zo nauwkeurig op maat gemaakt dat er geen mortel nodig was.

Het interieur

In luxueuze huizen waren de wanden van de kamers met cederhout of andere kostbare houtsoorten betimmerd en met vermiljoen bestreken (Jer. 22:14; Hag. 1:4). De „ivoren huizen” van sommige rijken hadden klaarblijkelijk kamers die waren betimmerd met houten panelen, ingelegd met ivoor (1 Kon. 22:39; Amos 3:15). Tot het interieur van een huis behoorden behalve allerlei kookgerei, vaten, manden en andere huishoudelijke voorwerpen ook bedden of divans, stoelen, voetenbankjes, tafels en lampestandaarden. (Vergelijk 2 Samuël 4:11; 2 Koningen 4:10; Psalm 41:3; Mattheüs 5:15.) In de huizen van sommige welgestelde personen waren de meubels met ivoor, goud en zilver versierd. — Vergelijk Esther 1:6; Amos 3:12; 6:4.

Dak en bovenvertrek

De meeste daken waren plat, en onder het Wetsverbond was het een vereiste dat de Israëlieten een borstwering om hun dak maakten teneinde ongelukken te voorkomen (Deut. 22:8). Doordat het dak enigszins afliep, kon het regenwater weglopen. Het dak werd gedragen door sterke houten balken, die van muur tot muur werden gelegd. Dwars over deze balken werden kleinere houten daksparren gelegd, die op hun beurt werden bedekt met takken, riet, en dergelijke. Daarover kwam een laag aarde van een paar centimeter dik, die met een dikke pleisterlaag van klei of een mengsel van klei en kalk werd bestreken. In zo’n aarden dak kon men gemakkelijk een gat graven, zoals enkele mannen deden die probeerden een verlamde bij Jezus te brengen, opdat hij hem zou genezen (Mark. 2:4). Vaak werden de balken van het dak ondersteund door een rij rechtopstaande houten palen die op een stenen ondergrond rustten. Op deze daken kon gras groeien (Ps. 129:6), en het was moeilijk lekkage te voorkomen (Spr. 19:13; 27:15; Pred. 10:18). Waarschijnlijk werd het dak voor het begin van de regentijd gerepareerd en glad gewalst, zodat het water er beter af kon lopen.

Zowel in vredestijd als in dagen van rampspoed waren de daken het toneel van heel wat activiteit (Jes. 22:1; Jer. 48:38). Vanaf het dak konden bekendmakingen worden gedaan of bepaalde handelingen snel onder de aandacht van het publiek worden gebracht (2 Sam. 16:22; Matth. 10:27). Op de daken werd vlas gedroogd (Joz. 2:6), men voerde er gesprekken (1 Sam. 9:25), wandelde er in de koele avond rond (2 Sam. 11:2), beoefende er ware of valse aanbidding (Jer. 19:13; Zef. 1:5; Hand. 10:9), of sliep er zelfs (1 Sam. 9:26). Tijdens het feest der inzameling werden op de daken en op de binnenplaatsen van de huizen loofhutten gebouwd. — Neh. 8:16.

Vaak werd er op het dak van het huis een dak- of bovenvertrek gebouwd. Dit was tijdens de hete zomermaanden een van de aangenaamste en koelste kamers en diende ook als logeerkamer (Recht. 3:20; 1 Kon. 17:19; 2 Kon. 1:2; 4:10). Natuurlijk waren er ook huizen met twee woonlagen, die dus een echte bovenverdieping hadden. In een groot bovenvertrek, hetzij een dakvertrek of een kamer op een bovenverdieping, vierde Jezus het laatste Pascha met zijn discipelen en stelde hij de viering van het Avondmaal des Heren in (Luk. 22:11, 12, 19, 20). En op de pinksterdag van het jaar 33 G.T. bevonden zich blijkbaar ongeveer 120 discipelen in een bovenvertrek van een huis in Jeruzalem, toen Gods geest op hen werd uitgestort. — Hand. 1:13-15; 2:1-4.

Gewoonlijk voerde een buitentrap, of bij de armere huizen een ladder, van de binnenplaats naar het dak. Daarom kon men het dak verlaten zonder het huis zelf binnen te hoeven gaan. Aangezien veel huizen dicht op elkaar waren gebouwd, was het dikwijls mogelijk van het ene dak naar het andere te lopen. Deze factoren kunnen verband houden met de betekenis van Jezus’ raad in Mattheüs 24:17 en Markus 13:15. In de betere huizen gaf een binnentrap toegang tot de bovenverdieping.

EEN PLAATS VOOR GEESTELIJK ONDERRICHT

Reeds van oudsher diende het huis als een centrum van onderwijs in de ware aanbidding. De wet die God aan de Israëlieten gaf, bepaalde uitdrukkelijk dat vaders hun zonen moesten onderwijzen wanneer zij in hun huis zaten, alsook bij andere gelegenheden (Deut. 6:6, 7; 11:19). Ook moesten zij Gods wet op de deurposten van hun huis schrijven (Deut. 6:9; 11:20) en hun huis vrij houden van alles wat met afgoderij te maken had (Deut. 7:26). Aangezien het huis voor zo’n heilig doel werd gebruikt, moesten huizen die met „kwaadaardige melaatsheid” waren besmet, afgebroken worden. (Zie MELAATSHEID.) De wet inzake melaatsheid aan huizen moest de Israëlieten eraan herinneren dat zij alleen in huizen mochten wonen die in Gods ogen rein waren. — Lev. 14:33-57.

Sedert de stichting van het christendom speelt het prediken en onderwijzen van huis tot huis een belangrijke rol in de ware aanbidding (Hand. 20:20). Jezus’ volgelingen maakten gebruik van de gastvrijheid die hun door ’degenen die het waard waren’ of door ’vrienden des vredes’ werd betoond, en zij bleven in het huis van zulke mensen totdat zij hun bediening in de desbetreffende stad hadden voltooid (Matth. 10:11; Luk. 10:6, 7). Vaak kwam een groep of gemeente van christenen geregeld in een huis bijeen om Gods Woord te beschouwen (Rom. 16:5; 1 Kor. 16:19; Kol. 4:15; Filem. 2). Maar personen die zich van de leer van de Christus hadden afgekeerd, werden door christenen niet in hun huis ontvangen. — 2 Joh. 10.

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen