LUIPAARD.
Een van de grote katten, meestal met een licht geelbruine vacht en daarop zwarte, ringvormige vlekken (Jer. 13:23). Luipaarden zijn gewoonlijk 1,2 m lang, de staart niet meegerekend. Hoewel er zelfs nog niet eens zo lang geleden in de omgeving van Jeruzalem enkele luipaarden gedood zijn, moeten deze dieren in het oude Palestina in veel grotere aantallen zijn voorgekomen (Hoogl. 4:8). Ook de cheetah of jachtluipaard, die tot de snelste zoogdieren behoort, kwam in Palestina voor, en de Hebreeuwse benaming na·merʹ zou zowel op dit dier als op de luipaard betrekking kunnen hebben. De cheetah onderscheidt zich van de echte luipaard door zijn niet-intrekbare nagels en zijn vlekken, die niet ringvormig zijn.
In de Schrift wordt op de snelheid van de luipaard gezinspeeld (Hab. 1:8) en op zijn methode om bij steden op de loer te liggen, gereed om voorbijkomende huisdieren te overrompelen (Jer. 5:6; Hos. 13:7). In scherpe tegenstelling hiermee wordt het beeld geschetst van de luipaard en het bokje die tijdens de heerschappij van de Messias samen in vrede neerliggen. — Jes. 11:6.
De in Daniël 7:6 beschreven luipaard met vier vleugels en vier koppen beeldt de Griekse wereldmacht af, die Medo-Perzië met de snelheid van een luipaard veroverde. Ook het wilde beest uit de zee, dat de apostel Johannes in een visioen zag, geleek in wezen op een luipaard. — Openb. 13:1, 2; zie BEESTEN, SYMBOLISCHE.
Het Hebreeuwse woord laʹjisj, dat anders met „leeuw” vertaald wordt (Job 4:11; Spr. 30:30), is in Jesaja 30:6 (NW) in overeenstemming met een in de misjna (talmoed) vermelde betekenis met „luipaard” weergegeven, aangezien de „leeuw” (la·vi’ʹ) in dezelfde tekst al wordt genoemd.
[Illustratie op blz. 1006]
De profeet Habakuk zinspeelde op de snelheid van de luipaard