TONG.
Het orgaan dat een belangrijke rol speelt bij de smaakgewaarwording. De over het oppervlak van de tong verdeelde smaakpapillen nemen echter alleen zuur, zoet, zout en bitter waar. Wat gewoonlijk „smaak” wordt genoemd, is het resultaat van combinaties van reacties van deze smaakpapillen plus de door de reukzin waargenomen geur. Belangrijker is dat de tong ook essentieel is voor de spraak, want ze voert de voor een duidelijke uitspraak vereiste bewegingen uit, en wel met behendigheid en een opmerkelijke snelheid. — Zie MOND (Het gehemelte).
In enkele bijbelvertalingen (Lu, NBG, SV) is soms het woord ’tong’ gebruikt voor ’taal’ (Jes. 28:11; Hand. 2:4; 19:6; 1 Kor. 12:10). Het duidt ook wel eens op een volk dat een bepaalde taal spreekt. — Jes. 66:18, Lu, NBG, PC.
Jezus’ halfbroer Jakobus geeft een levendige beschrijving van de macht van de tong en laat zien dat christenen zich terdege om een juist gebruik van de tong moeten bekommeren. Hij wijst erop dat wanneer de tong niet in toom gehouden wordt, dit ertoe kan leiden dat iemands aanbidding waardeloos is (Jak. 1:26). Hij vergelijkt de tong met een vuur dat een heel bos kan verwoesten. De niet in toom gehouden tong kan onder invloed van vernietigende krachten zoveel onrechtvaardigheid teweegbrengen dat iemands hele leven erdoor bezoedeld wordt. Ze kan in geestelijk opzicht vol gif zijn, zowel voor de persoon zelf als voor anderen. Niemand kan haar uit eigen kracht temmen, noch kan enig onvolmaakt mens het volledig vermijden ’in woorden te struikelen’ (Jak. 3:2-8). Maar het temmen van dit onhandelbare orgaan van het onvolmaakte menselijke vlees is voor christenen geen onmogelijke opgaaf, want door Jehovah’s onverdiende goedheid door bemiddeling van Christus kan men zijn tong ’in toom houden’ en zijn persoonlijkheid vernieuwen. — Jak. 3:10-18; 1 Petr. 3:10; Kol. 3:9, 10; vergelijk Psalm 34:13; 39:1.
In overeenstemming met Jakobus’ beschrijving van de tong zegt de schrijver van Spreuken dat de kalmte van de tong een „boom des levens” kan zijn, of, in het tegengestelde geval, dat verdraaiing daarin „verbreking des geestes” kan betekenen; dood en leven zijn dus in haar macht (Spr. 15:4; 18:21). „Een zachte tong — die kan het gebeente breken”, in die zin dat een zacht antwoord iemand die zo hard is als been, milder kan maken en zijn hardheid en tegenstand kan breken (Spr. 25:15). De tong kan, indien ze Gods woorden spreekt, zelfs geestelijke genezing bewerkstelligen (Spr. 12:18). „Van Jehovah komt het antwoord van de tong”, want alleen hij kan geestelijk juiste woorden verschaffen die tot genezing leiden (Spr. 16:1). De Schrift voorzei dat Jezus’ bediening geestelijke genezing zou brengen doordat hij Gods woorden sprak en ’de gebrokenen van hart verbond’. — Jes. 61:1.
Jehovah beklemtoont hoe slecht de leugentong in zijn ogen is door ze als een van de zeven dingen te noemen die hij haat en ze op één lijn te stellen met „handen die onschuldig bloed vergieten” (Spr. 6:16-19). David zegt van de goddelozen dat zij Gods dienstknecht trachten te vernietigen met een ’tong die gescherpt is net als een zwaard’, maar brengt onder de aandacht dat God er in werkelijkheid op zal toezien dat zijzelf gewond raken, want „hun tong is tegen henzelf” (Ps. 64:3, 7, 8). Jehovah belooft zijn volk: „Elke tong die tegen u zal opstaan in het gericht, zult gij veroordelen” (Jes. 54:17). Dit is vertroostend voor Gods dienstknechten, die zich aan zijn wet houden, ook al spreken degenen die in de wereld als wijs worden beschouwd, misschien grote dingen en zeggen zij: „Met onze tong zullen wij de overhand hebben” (Ps. 12:3-5). Het kan zijn dat zij ’hun tong blijven uitsteken’ en „slaan met de tong” (Jes. 57:4; Jer. 18:18), maar zij zullen beslist geen succes hebben. — Spr. 10:31.
Jehovah heeft beloofd te bewerken dat de tong die eens stamelde, „vaardig [zal] zijn in het spreken van duidelijke dingen” en de tong van de stomme „een vreugdegeroep [zal] aanheffen” (Jes. 32:4; 35:6). Toen Jezus op aarde was, genas hij personen die letterlijk stom waren of een of ander spraakgebrek hadden (Mark. 7:33-37). De tijd zal komen dat elke tong juiste dingen zal spreken, want Jehovah verklaart dat iedere tong bij Hem zal zweren. De apostel Paulus laat zien dat dit door bemiddeling van Jezus Christus bewerkt zal worden, want hij zegt dat „iedere tong openlijk [zal] erkennen dat Jezus Christus Heer is, tot de heerlijkheid van God, de Vader”. — Fil. 2:11; Jes. 45:23; Rom. 14:11.
Jehovah zegt in symbolische taal over zichzelf dat hij een tong heeft die hij in zijn woede „als een verslindend vuur” zal gebruiken (Jes. 30:27). Toen Jezus Christus met Pinksteren heilige geest uitstortte op zo’n 120 discipelen die in een vertrek in Jeruzalem bijeenwaren, was dit niet alleen hoorbaar, doordat zij in verschillende talen gingen spreken, maar ook zichtbaar, doordat een tong als van vuur zich op een ieder van hen zette. — Hand. 2:3, 4.
’HET SPREKEN IN TONGEN OF TALEN’
De uitstorting van Gods geest met Pinksteren in 33 G.T. ging gepaard met de wonderbare gave van het spreken in tongen of talen. De ongeveer 120 discipelen die in een bovenvertrek (misschien in de buurt van de tempel) bijeenwaren, konden daardoor over de „grote daden van God” spreken in de talen van de joden en proselieten die van verre plaatsen naar Jeruzalem waren gekomen om het feest te vieren. Deze vervulling van Joëls profetie bewees dat God zich van de nieuwe christelijke gemeente bediende en niet langer van de joodse gemeente. Om de vrije gave van de heilige geest te ontvangen, moesten de joden en proselieten berouw hebben en in Jezus’ naam worden gedoopt. — Hand. 1:13-15; 2:1-47.
De gave van het spreken in talen bleek de eerste-eeuwse christenen goed van pas te komen bij het prediken tot anderstaligen. Het was feitelijk een teken voor ongelovigen. Toen Paulus echter aan de christelijke gemeente in Korinthe schreef, gaf hij de aanwijzing om op hun bijeenkomsten niet allen in talen te spreken, daar anders vreemden en ongelovigen die binnenkwamen en niets verstonden, tot de conclusie zouden komen dat zij waanzinnig waren. Hij deed ook de aanbeveling: „Indien iemand in een taal spreekt, laat het dan tot twee of hoogstens drie beperkt zijn, en ieder op zijn beurt.” Indien er echter geen vertaler was, dan moest degene die in een taal sprak, zwijgen in de gemeente en tot zichzelf en tot God spreken (1 Kor. 14:22-33). Als er niet vertaald werd, zou zijn spreken in talen niet tot opbouw van anderen zijn, want niemand zou naar zijn woorden luisteren omdat ze betekenisloos zouden zijn voor degenen die ze niet konden verstaan. — 1 Kor. 14:2, 4.
Als degene die in een taal sprak, het gesprokene niet kon vertalen, dan verstond hij zelf niet wat hij zei, en anderen die onbekend waren met die taal of tong, verstonden het evenmin. Daarom moedigde Paulus degenen die de gave van het spreken in talen hadden, ertoe aan te bidden dat zij het gesprokene ook mochten vertalen om aldus alle toehoorders op te bouwen. Dit alles laat zien waarom Paulus onder inspiratie het spreken in talen tot de minder belangrijke gaven rekende en erop wees dat hij in een gemeente liever vijf woorden met zijn verstand zou spreken dan tienduizend in een taal. — 1 Kor. 14:11, 13-19.