Mijn doel in het leven nastreven
Zoals Harry W. Arnott dit heeft verteld
DE VREUGDE en zegeningen gepaard gaande met de lezing van 3 april 1955, de activiteit die daarop volgde en de tijd van het gedachtenisfeest met zijn duidelijke zegen van Jehovah, hebben mij er toe bewogen mijn verhaal op schrift te stellen. Omstreeks juli 1939, tijdens een bezoek van mijn grootmoeder, hoorde ik voor het eerst door middel van haar over de waarheid. Toen al heb ik enkele dingen geleerd, die mij de daaropvolgende jaren tot grote steun zijn geweest. Oma nam sinds 1915 actief aan het getuigeniswerk deel, ook al had zij van 1915 tot 1939 weinig of geen directe vruchten gezien van haar Koninkrijksprediking. Daarom kan men zich voorstellen wat een vreugde het voor haar was mij te helpen mijn standpunt te bepalen. Sindsdien heeft zij meerdere, soortgelijke zegeningen gehad, maar haar geduld gedurende al die jaren was een werkelijk voorbeeld voor mij. Zij gaf mij eveneens goede schriftuurlijke raad. Op zekere dag — ik herinner mij dat nog heel goed — nam zij mij even apart, nadat ik pas actief aan de dienst was gaan deelnemen en net vóór zij haar verblijf bij ons beëindigde. Ze zei toen tegen mij: „Laat je nooit ontmoedigen door wat broeders en zusters zouden mogen zeggen of doen. Denk er aan, dat jij geen mensen, maar Jehovah dient. Laat de mensen geen struikelblok voor je vormen. Als jij Jehovah en zijn organisatie trouw blijft, zul je nooit afdwalen.”
In maart 1940 werd ik gedoopt, juni daarop begon ik te pionieren. Van die tijd af begon ik werkelijk mijn levensdoel na te streven en sindsdien ben ik uiterst dankbaar geweest dat ik al mijn krachten aan de Koninkrijksdienst heb gegeven.
Ik weet dat het tegenwoordig in vele landen noodzakelijk is dat een pionier een bijverdienste heeft om in zijn levensbehoeften te kunnen voorzien, maar ik was dankbaar dat ik vanaf het begin steeds in staat was zonder bijverdienste rond te komen. Niet dat ik zelf geld bezat of hulp van buiten kreeg. Nee, dat niet. Wel, ik vertrouwde op Jehovah en hoewel ik soms ondervond wat het betekende weinig te bezitten, was ik toch niet verstoken van het allernoodzakelijkste. Als ik terugkijk, ben ik blij dat het zo is gegaan, want het lijkt er op dat velen de vreugde van de pioniersdienst gemist hebben, omdat ze nog eerst bepaalde dingen moesten aanschaffen of geld moesten sparen voordat de stap in de pioniersdienst gedaan kon worden. Hoe vaak gebeurt het niet dat die stap daarom nooit genomen wordt. Ik nam daarom geen bijbaantje aan. In 1942 kreeg ik een toewijzing als speciale pionier in Engeland, ik werkte daar in geïsoleerd gebied en ik waardeerde ten zeerste de financiële ondersteuning die het Genootschap me bood.
Ik had in de afgelopen vijftien jaar, terwijl ik mijn doel in het leven vastberaden nastreefde, slechts één gedwongen onderbreking. Dat was in de oorlogsjaren, toen ik mijn bediening wilde voortzetten maar er enkelen waren die er anders over dachten, en mij in de gevangenis opsloten. Ik beschouwde mijzelf werkelijk gelukkig dit lot met andere broeders en zusters, die eveneens weigerden hun exclusieve toewijding aan Jehovah te verbreken, te mogen delen. Hoewel dit een beproeving was, werd ik er geestelijk zeer sterk door.
Tijdens deze gebeurtenissen in de gevangenis herinnerde ik mij enige wonderbaarlijke ervaringen die ik had opgedaan in de speciale pioniersdienst. Vooral één toewijzing in geïsoleerd gebied blijft mij altijd bij. Ik had een goede partner, die sindsdien, tezamen met zijn vrouw, naar Gilead is geweest. Nu zijn ze beiden in Zuid-Afrika. De christelijke liefde en vriendschap die wij elkaar gaven, waren een rijke zegen voor ons en hierdoor werd het werk nog prettiger. Binnen enkele weken hadden wij in de ons toegewezen stad 20 studies opgericht en binnen één jaar konden we een nieuwe gemeente oprichten. Dit „produktieve zaad” van Gods Woord in zo’n korte tijd te zien opschieten was werkelijk ontroerend. Deze vreugdevolle ervaringen gingen natuurlijk met hard werken gepaard, zoals fietstochten van 90 km per dag om de studies op de verspreid liggende boerderijen in de bergen te behartigen. Nu ik eenmaal de smaak van dit werkelijke pionieren te pakken had, werd in mij het verlangen wakker om, indien het Jehovah’s wens was, als zendeling dienst te verrichten. Ik herinner me zeer goed de keren dat we tegen middernacht, na 10 tot 12 uur velddienst, naar huis fietsten. Onderweg spraken wij dan over de zegeningen van die dag en dikwijls bewonderden wij de prachtige hemel met de helder schijnende maan en sterren, terwijl we de zuivere koele lucht van het Noord-Schotse landschap inademden.
Toen ik voor het eerst van Gilead hoorde, kwam de wens bij me op daar naar toe te gaan. Misschien lokte het avontuurlijke — het zo maar ergens heen gaan — mij aan. Wat het dan ook was, ik begreep dat ik zodra de gelegenheid zich voor zou doen me voor Gilead moest opgeven. Als ik het niet zou doen, zou de organisatie me niet daar kunnen zenden waar ze mij wenste te gebruiken. Als ik mij opgaf en niet uitgenodigd werd, dan was daar niets aan te doen. Het is het beste ons bij onze toewijzingen door Jehovah te laten leiden, en aangezien ik mijn leven aan hem had opgedragen en zijn wil wenste te doen, kon ik geen goede reden aanvoeren om met het nastreven van mijn levensdoel op te houden.
Na mijn opdracht en de stap in de volle-tijd-dienst, was Gilead de belangrijkste stap in mijn leven. Er is al zoveel over de opleiding op Gilead gezegd dat ik er weinig aan toe kan voegen. Ik geloof echter niet, dat het vele nieuwe dat ik daar leerde op mij de meeste indruk heeft gemaakt (alhoewel ik veel nieuwe dingen heb geleerd) maar het was net of Gilead de waarheid in een nieuw licht plaatste, door de vele reeds vroeger geleerde dingen — meestal vergeten doordat je ze niet dagelijks gebruikte — met het nieuw geleerde samen te voegen, waardoor het alles in een helder stralend licht werd geplaatst en onze waardering voor en ons inzicht in de waarheid ten zeerste vergrootte.
Na Gilead werd ik naar Noord-Rhodesië gezonden en hier ben ik nu bijna acht jaar geweest. En wat een veelbewogen jaren! Bij mijn aankomst verrichtte ik speciale pioniersdienst, waardoor ik enige zeer gelukkige maanden had, om dat ik hier vele Europeanen aantrof, die de waarheid aanvaardden. Het was een voorrecht nieuwe gemeenten te helpen oprichten. In het begin dacht ik dat ik vanwege het klimaat niet in deze toewijzing zou kunnen blijven. De meeste mensen passen zich gemakkelijk aan het klimaat aan, maar ik vond het zeer slopend. Ik kreeg door de hitte vlagen van uitputting. Op een vergadering zakte ik eens onder een lezing in elkaar. Hoewel het zeer aanlokkelijk was een verandering van toewijzing aan te vragen, ben ik nog steeds blij dat ik het niet werkelijk gevraagd heb. Het is niet zo slecht afgelopen als ik me had voorgesteld. Weer waren het de geestelijke zegeningen die mij aangemoedigd hebben door te gaan. Zonder deze aanmoedigingen en de hulp van Jehovah’s geest en organisatie, zou ik er misschien mee opgehouden zijn, want het vlees is zwak — het mijne ten minste.
Nadat ik hier zes jaar was geweest, trouwde ik met een Gileadiete uit mijn klas. Wij werkten beiden op het bijkantoor. Toen beleefde ik de gelukkigste maanden van mijn leven. Het was een zegen zulk een lief meisje, dat geheel aan Jehovah was toegewijd, als levensgezellin en hulp te hebben. Wij hadden beiden lang gewacht voordat wij deze stap deden en wij waren vastbesloten, met Jehovah’s hulp zijn naam nog meer lof toe te brengen. Vijf maanden nadat wij getrouwd waren, werd mijn vrouw bij een auto-ongeluk gedood. Daar dit bijna een jaar geleden gebeurde, kan ik me alles nog heel goed herinneren. Ik was zelf bij het ongeluk betrokken, maar kreeg geen ernstig letsel. Binnen een dag of twee was ik in staat het werk op het bijkantoor te hervatten. Maar een hele tijd was ik als het ware door het ongeluk versuft. Toen begreep ik wat een wonderbaarlijke zegen de waarheid is en vooral het voorrecht de volle-tijd-bediening te mogen bezitten. Ware geestelijke gezondmaking is ongetwijfeld van Jehovah afkomstig en hoe dichter je bij hem en zijn organisatie staat en hoe actiever je deelneemt aan de dingen in verband met de Nieuwe-Wereldmaatschappij, des te doeltreffender is deze gezondmaking.
Zo ben ik dan, na zeven en een half jaar van afwisselende gebeurtenissen die stuk voor stuk mijn geloof en vertrouwen in Jehovah hebben versterkt, nog steeds in Noord-Rhodesië. Ik weet dat het niet door eigen kracht is geweest, dat ik in de volle-tijd-bediening ben gebleven. De verleiding is groot (en ik verval er nu en dan nog in) meer op mijzelf dan op Jehovah te vertrouwen. Ook bestaat het gevaar dat je moedeloos wordt, dat je je niet in staat voelt je toewijzing te behartigen — weer door niet op Jehovah te vertrouwen. Ik ben vooral deze laatste jaren bijzonder dankbaar geweest voor de voortdurende raadgevingen van de „getrouwe en beleidvolle slaaf,” die ons altijd helpt naar Jehovah op te zien, terwijl wij alles geven en de rest aan hem overlaten; want hij is degene die ons in zijn dienst staande kan houden. Terwijl ik mij dankbaar in mijn voorrecht als bijkantoordienaar verheug, is het mijn wens in de volle-tijd-bediening te blijven volharden tot Armageddon toe, en natuurlijk ook daarna, of in de nieuwe wereld. Dit alles door Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid, en op die plaats waar Jehovah’s organisatie mij kan gebruiken. Ik hoop dat ik de zo noodzakelijke gezondheid en kracht zal hebben om het te volbrengen en boven alles de juiste harte- en geestestoestand kan bewaren om daarheen te gaan waar Jehovah, door middel van zijn regerende Koning Christus Jezus, zijn volk ook leidt. Ik ben blij dat ik de pioniersdienst heb opgenomen en mijn doel in het leven ben gaan nastreven. Jehovah heeft inderdaad zijn zegen gegeven.