’Dit werd ons tot voorbeeld’
VEEL mensen die in de bijbel geloven plaatsen thans de Christelijke Griekse Geschriften in het brandpunt der belangstelling terwijl zij de Hebreeuwse Geschriften in de buitenste duisternis laten. Zij beweren dat deze vóór Christus geschreven geschriften nu niet meer van toepassing zijn, dat ze bij zijn komst hun doel hadden gediend, dat ze het „Oude Testament” zijn geworden, uit de tijd zijn geraakt en door het „Nieuwe Testament” of verbond zijn vervangen. Volgens hen zijn deze Hebreeuwse Geschriften nu nog slechts dode geschiedenis.
Het is waar dat het wetsverbond waaronder Israël stond, en dat hen tot Christus moest leiden om daarna door een nieuw verbond waarvan de wetten niet op stenen tafels maar op menselijke harten geschreven zouden worden, vervangen te worden, in de Hebreeuwse Geschriften was opgenomen. De Mozaïsche wet is echter slechts een gedeelte der Hebreeuwse Geschriften. Er staan veel profetieën in welke niet alleen op Christus’ tijd maar ook op onze dagen betrekking hebben. Door er geen aandacht aan te schenken, plaatsen wij onszelf met betrekking tot van levensbelang zijnde aangelegenheden in een geestelijke duisternis. De in de Hebreeuwse Geschriften opgetekende geschiedenis is niet iets doods wat wij wel kunnen vergeten, maar heeft profetische waarde. Ja, de Mozaïsche wet diende zelfs als een schaduw van toekomstige goede dingen welke na haar vervulling zouden komen: ’De wet heeft slechts een schaduw der toekomstige goederen.’ — Hebr. 10:1.
Paulus schreef de christenen over datgene wat vroeger in de Hebreeuwse Geschriften was opgetekend: „Al wat vroeger werd geschreven, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij door onze volharding en door de vertroosting uit de Schrift, hoop zouden kunnen hebben.” Hieronder vallen ook de gebeurtenissen die schijnbaar alleen maar historische waarde hebben. Commentaar leverend op het in verval geraakte Israël, zei Paulus: „Dit nu werd ons tot voorbeeld, opdat wij geen mensen zullen zijn die het schadelijke wensen, zoals zij dit hebben gewenst. Dit alles nu bleef hun overkomen als een voorbeeld en werd opgeschreven tot waarschuwing van ons, over wie de volbrachte einden van de samenstelsels van dingen zijn gekomen.” In dit oude geschiedkundige verslag treffen wij ook goede voorbeelden ter navolging aan: „Broeders, neemt tot een voorbeeld van gelatenheid en geduld de profeten, die in den naam des Heren hebben gesproken.” — Rom. 15:4; 1 Kor. 10:6, 11, NW; Jak. 5:10.
CHRISTUS EN ZIJN OFFER
In Genesis 3:15 werd de belofte gedaan dat er een Zaad zou komen dat Satans kop zou vermorzelen. Dit zou voor de mensheid op aarde een zegen zijn. Aan Abraham werd gezegd dat in zijn zaad alle geslachten der aarde gezegend zouden worden, wat op Christus wees: „Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus.” In werkelijkheid was Izak echter het letterlijke zaad dat Abraham door Gods wonderbaarlijke macht had verkregen, en toen hij ertoe overging zijn enige zoon die hij bij Sara had, te offeren, was hij er vast van overtuigd dat deze door een opstanding uit de dood zou terugkeren. Hierdoor werd afgebeeld dat Jehovah het Zaad, Christus Jezus, zou offeren en dat Christus opgewekt zou worden: „Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Izak ten offer gebracht, en hij, die de beloften aanvaard had, wilde zijn enigen zoon offeren, hij, tot wien gezegd was: Door Izak zal men van nageslacht van u spreken. Hij heeft overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van spreken teruggekregen.” Hoewel het Zaad als een rantsoen werd geofferd, zal het uiteindelijk toch Satans kop vermorzelen en de gehele gehoorzame mensheid op aarde zegenen. — Gal. 3:16; Hebr. 11:17-19.
Het Paschalam dat in Egypte werd geslacht, vormde een afbeelding van Christus die in de wereld werd gedood. „Want ook ons paaslam is geslacht: Christus”, staat er in 1 Korinthe 5:7. Hoewel hij niet in het land Sodom of Egypte werd gedood, spreekt Openbaring 11:18 toch over een plaats „die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd”. Jezus werd in onze goddeloze wereld aan de paal genageld, vandaar dat Sodom en Egypte deze wereld afbeelden.
Christus was niet alleen het lam dat werd geofferd, maar fungeerde ook als de priester die het offer opdroeg: „Noodzakelijk moesten dus hiermede de afbeeldingen van de hemelse dingen gereinigd worden, maar de hemelse dingen zelf met betere offeranden dan deze. Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in den hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen; ook niet om Zichzelf dikwijls te offeren, gelijk de hogepriester jaarlijks met ander bloed dan het zijne in het heiligdom gaat, want dan had Hij dikwijls moeten lijden sinds de grondlegging der wereld; maar thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen.” — Hebr. 9:23-26.
Hierdoor wordt getoond dat de uit de doden opgewekte Christus de waarde van zijn eigen offer in de hemel aanbiedt. Eveneens wordt er door aangetoond dat de tabernakel en later de tempel en de daarin verrichte diensten door priesters, die dierlijke offers brachten, „afbeeldingen van de hemelse dingen” waren. Ze waren voorbeelden en als zodanig zijn ze het waard thans bestudeerd te worden.
PERSONEN DIE VOORBEELDEN VORMDEN
Mozes was een voorbeeld van Christus Jezus. In Deuteronomium 18:15 zei Mozes dat er een profeet ’gelijk hij’ zou komen, terwijl Handelingen 3:22, 23 naar deze uitspraak verwijst en er uit het verband blijkt dat Mozes Christus voorschaduwde: „De Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders, gelijk mij: naar dezen zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal; en het zal geschieden, dat alle ziel, die naar dezen profeet niet hoort, uit het volk zal worden uitgeroeid.”
David was ook een voorbeeld van Christus. In Ezechiël 34:23 werd voorzegd: „Dan zal Ik één herder over hen aanstellen, die hen weiden zal: mijn knecht David.” Toen dit werd geschreven, was David reeds gestorven. Aangezien Christus als de ene „herder” over de schapen van Jehovah wordt geïdentificeerd, was David een voorschaduwing van deze herder, die zei: „Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder” (Joh. 10:16). Een aantal psalmen welke door David werden geschreven en die op zijn eigen toestand betrekking hadden, zijn in werkelijkheid profetieën over Christus Jezus en vonden in Hem dan ook hun grotere vervulling. Psalm 16 en 22 zijn hier goede voorbeelden van.
Elia was een voorschaduwing van Johannes de Doper, want toen Jezus het over Johannes had, zei hij: „Indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die komen zou.” — Matth. 11:14.
Hagar en Sara waren meer dan louter historische figuren; zij stelden profetisch twee organisaties voor die door twee verbonden werden onderscheiden: „Deze dingen vormen een profetisch drama; want deze vrouwen betekenen twee verbonden, het ene van de berg Sinaï, hetwelk kinderen voortbracht voor slavernij, en hetwelk Hagar is. Deze Hagar nu betekent Sinaï, een berg in Arabië, en zij komt overeen met het Jeruzalem van tegenwoordig, want zij is met haar kinderen in slavernij. Doch het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en zij is onze moeder.” Sara, die vrij was en als gevolg van de verbondsbelofte aan Abraham een zaad voortbracht, vormde een afbeelding van Gods vrije vrouw die door middel van het Abrahamitische verbond Zijn Zaad voortbracht. — Gal. 4:24-26, NW.
VOORBEELDIGE GEBEURTENISSEN
De profeet Jesaja werd gebruikt om Juda’s gevangenschap aan Babylon te voorzeggen; hij sprak echter ook over een bevrijding uit die gevangenschap, hetgeen in 537 v. Chr. gebeurde. Eeuwen later waren deze zelfde profetieën echter ook op Jezus en het werk dat hij op aarde verrichtte, van toepassing, terwijl de feiten aantonen dat dit bevrijdingswerk zelfs tot in onze tijd voortgaat (Jes. 61:1-3; Luk. 4:17-21). In Jesaja 52:11 werd de roep welke na Babylons omverwerping tot de Israëlitische gevangenen zou uitgaan, voorzegd: „Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar.” Lang nadat Babylon onder de voet was gelopen en Jezus gevangenen uit de stelsels der valse religie had bevrijd, werd er in het boek Openbaring echter een profetie opgetekend waarin over een nog komende val van Babylon wordt gesproken en de waarschuwende roep tot Jehovah’s volk wordt gericht: „Gaat uit van haar, mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen.” — Openb. 18:2, 4.
Een bijzondere geschiedkundige gebeurtenis was de vloed van Noachs dagen. Jezus toonde echter aan dat deze, tezamen met de vernietiging van Sodom, een profetie voor onze dagen is: „Gelijk het geschiedde in de dagen van Noach, zó zal het ook zijn in de dagen van den Zoon des mensen: zij aten, zij dronken, zij huwden, en zij werden ten huwelijk genomen tot op den dag, waarop Noach in de ark ging en de zondvloed kwam en allen verdelgde. Op dezelfde wijze als het geschiedde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Maar op den dag, waarop Lot uit Sodom ging, regende vuur en zwavel van den hemel en verdelgde hen allen. Op dezelfde wijze zal het gaan op den dag, waarop de Zoon des mensen geopenbaard wordt.” — Luk. 17:26-30.
Dit zijn slechts enkele van de vele voorbeelden waardoor wordt bewezen dat plaatsen, personen en gebeurtenissen in de Hebreeuwse Geschriften profetisch zijn. Deze geschriften zijn niet uit de tijd. Integendeel, ze zijn zeer actueel voor ons en daarom dienen wij ze te bestuderen.