Astronomische berekeningen en de tijdrekening
HISTORICI prefereren gewoonlijk de door henzelf berekende chronologieën boven de chronologie van de bijbel. Zij beweren hiervoor ondersteuning te vinden in oude astronomische berekeningen — waarvan sommige op tabletten voorkomen die door de spade van de archeoloog blootgelegd zijn. Eén historicus verklaart zelfs dat „astronomische bekrachtiging een relatieve chronologie, die voornamelijk gebaseerd is op de opeenvolging van gebeurtenissen, kan veranderen in een absolute chronologie, een stelsel van datums die verband houden met onze [huidige] kalender”.1
Hoe nauwkeurig is deze bewering? De hemellichamen werden natuurlijk door de Schepper verschaft om voor de mensen op aarde de tijd aan te geven. In Genesis 1:14 kunnen wij lezen: „Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen den dag en den nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren.” Bij de pogingen van mensen om oude astronomische data of gegevens in verband te brengen met menselijke gebeurtenissen in het verleden, zijn echter een aantal factoren betrokken die aanleiding kunnen zijn tot vergissingen — vergissingen in berekening en in uitleg.
Op het eerste gezicht kan het heel eenvoudig lijken de datum van een specifieke gebeurtenis vast te stellen als een oud spijkerschrifttablet ons erover inlicht dat die gebeurtenis met een of andere zons- of maansverduistering samenviel. Er zijn echter gedeeltelijke en totale verduisteringen, en het is bijzonder belangrijk te weten welke van de twee het in elk willekeurig verband is. Waarom? Welnu, volgens The Encyclopædia Britannica zou men op elke „afzonderlijke plaats of stad in 50 jaar gemiddeld ongeveer 40 maansverduisteringen en 20 gedeeltelijke zonsverduisteringen kunnen waarnemen, [hoewel] in 400 jaar slechts één totale zonsverduistering”.2 Het vaststellen van een specifieke historische datum aan de hand van een eclips of verduistering zou dus zeer twijfelachtig zijn, tenzij er sprake was van een duidelijk vastgelegde totale zonsverduistering die in een bepaald gebied zichtbaar was. Ongelukkigerwijs worden zulke nauwkeurige en belangrijke inlichtingen zeer zeldzaam in oude bronnen aangetroffen.
ZWAKKE SCHAKELS IN DE KETEN
Zelfs ten aanzien van het gebied waarin een bepaalde verduistering zichtbaar is, bestaat een element van onzekerheid. Geologen weten reeds geruime tijd dat getijstromen in de oceanen, wanneer ze in ondiepere gedeelten in aanraking komen met de zeebodem, een geringe vertraging in de rotatie van de aarde kunnen veroorzaken. Een onlangs verschenen wetenschappelijk werk bericht: „Een aantal geleerden heeft in oude verslagen van eclipsen een aannemelijk bewijs gevonden voor het cumulatieve effect van getijvertraging. Een eclips is slechts op een klein gedeelte van het aardoppervlak te zien. Bovendien kan berekend worden waar eclipsen die eeuwen (of zelfs millennia) geleden hebben plaatsgevonden, zichtbaar geweest moeten zijn. Nu blijkt echter dat de huidige berekeningen niet overeenstemmen met de oude verslagen. De eclipsen schijnen waarneembaar te zijn geweest in gebieden die vele honderden kilometers ten oosten van de plaats lagen waar ze zichtbaar geweest hadden moeten zijn.”3
Hier volgt een voorbeeld dat zal laten zien hoe zwak deze methode is voor het vaststellen van exacte datums. Er is één zonsverduistering waar historici in het bijzonder op steunen bij hun pogingen de chronologie van Assyrië in verband te brengen met die van de bijbel. Volgens een Assyrische eponymenlijst (lijst van belangrijke namen)a, die melding maakt van deze verduistering, heeft ze, gerekend vanaf de lente, in de derde maand van het negende jaar van koning Assur-dân III plaatsgevonden. Hedendaagse historici concluderen dat het de verduistering is geweest die op 15 juni 763 v.G.T. heeft plaatsgevonden.4 Door 90 jaar (of namen, daar zij voor elk jaar een naam tellen), op de eponymenlijst terug te tellen, komen zij op 853 v.G.T. als de datum voor de slag van Karkar in het zesde jaar van Salmanéser. Zij beweren dat Salmanéser in andere verslagen koning Achab van Israël indeelt bij de vijandelijke coalitie die in die slag tegenover Assyrië stond, en dat hij twaalf jaar later (het 18de jaar van Salmanéser) koning Jehu van Israël noemt als een van degenen die hem schatting betaalden.5 Daaruit leiden zij vervolgens af dat het jaar 853 v.G.T. Achabs laatste regeringsjaar was en 841 v.G.T. het begin van Jehu’s regering kenmerkte.6
Hoe deugdelijk zijn deze berekeningen? Daar de eponymenlijst niet vermeldde of dit een gedeeltelijke of een totale verduistering was, is het wellicht niet gerechtvaardigd dat historici de conclusie trekken dat hierdoor het jaar 763 v.G.T. werd aangegeven. Er zijn dan ook enkele geleerden die de voorkeur geven aan het jaar 809 v.G.T., in welk jaar er een eclips heeft plaatsgevonden die tenminste gedeeltelijk in Assyrië zichtbaar geweest moet zijn. Maar op dezelfde basis zijn er ook gedeeltelijke verduisteringen geweest in de jaren 817, 857, enzovoorts — die allemaal zichtbaar waren in Assyrië.7 Niettemin maken historici er bezwaar tegen af te stappen van de zonsverduistering van 763 v.G.T. omdat hierdoor ’verwarring in de Assyrische geschiedenis gebracht’ zou worden. De Assyrische geschiedenis is echter al in aanzienlijke mate in verwarring.b
Dat koning Achab aanwezig was bij de slag van Karkar in het jaar 853 v.G.T. is zeer onwaarschijnlijk. De bijbel spreekt er niet over, en de vertaling van de Assyrische tekst waarop deze gedachte gebaseerd is, berust voornamelijk op gissingen. De bijbelse chronologie plaatst Achabs dood omstreeks 919 v.G.T. en het begin van Jehu’s regering omstreeks 904 v.G.T. De melding die Salmanéser van Jehu maakt, heeft niet noodzakelijkerwijs betrekking op zijn eerste jaar. Het zou een later jaar in Jehu’s regering kunnen zijn. Dan moeten wij ook nog in gedachten houden dat de kroniekschrijvers van Assyrië geneigd waren met de jaren van hun veldtochten te goochelen en hun koningen zelfs de eer gaven voor het ontvangen van schatting van personen die al lang dood waren. Er zijn dus zwakke schakels in de keten van data, met inbegrip van de astronomische data, waarop gesteund wordt om de Assyrische chronologie met de bijbelse chronologie in overeenstemming te brengen.
Maansverduisteringen, zoals die welke in de Canon van Ptolemaios voorkomen en die vermoedelijk aan data in de spijkerschriftverslagen ontleend zijn, zijn gebruikt in een poging de datums die gewoonlijk voor bepaalde jaren van de neo-Babylonische koningen gegeven worden, te bevestigen. Maar zelfs al is Ptolemaios wellicht in staat geweest de datums van bepaalde eclipsen die zich in het verleden hebben voorgedaan, nauwkeurig te berekenen, dan bewijst dit nog niet dat zijn overbrenging van de historische data juist is. Dat hij eclipsen in verband brengt met de regeringen van bepaalde koningen behoeft niet altijd op de feiten gebaseerd te zijn. Daarbij komt nog dat dit soort van bevestigingen beslist verzwakt wordt doordat maansverduisteringen zo veelvuldig optreden.
De maansverduistering in 621 v.G.T. (22 april) wordt bijvoorbeeld gebruikt als bewijs voor de juistheid van de datum die Ptolemaios voor Nabopolassars vijfde jaar aangeeft. Er zou echter een andere eclips aangehaald kunnen worden die twintig jaar vroeger, in 641 v.G.T. (1 juni), optrad als corresponderend met de datum die de bijbelse chronologie voor Nabopolassars vijfde jaar zou aangeven. Bovendien was de laatstgenoemde een totale verduistering, terwijl die van 621 v.G.T. gedeeltelijk was.8
Misschien verschaft de datum van Herodes’ dood de beste illustratie van de onzekerheid die bij het dateren aan de hand van maansverduisteringen betrokken is. De joodse historicus Josephus toont aan dat Herodes’ dood kort na een maansverduistering en niet lang vóór het begin van de paschatijd plaatsvond. Velen stellen de datum van Herodes’ dood vast op 4 v.G.T., waarbij zij als bewijs de maansverduistering in de nacht van 12/13 maart van dat jaar aanhalen. Ten gevolge van deze berekening plaatsen sommige hedendaagse chronologen Jezus’ geboorte in 5 v.G.T.
W.E. Filmer toont in The Journal of Theological Studies van oktober 1966 echter de zwakheid van deze berekening aan. Hij vestigt er de aandacht op dat er op 9 januari en 29 december van het jaar 1 v.G.T. eveneens eclipsen hebben plaatsgevonden, en dat beide aan het vereiste zouden voldoen dat ze niet lang vóór het paschafeest plaatsvonden. Ook toont hij aan dat de verduistering van 9 januari 1 v.G.T., hetgeen een totale verduistering was, beter bij de omstandigheden zou passen dan de maansverduistering van 4 v.G.T., hetgeen een gedeeltelijke verduistering was. Alles samenvattend, zegt hij: „Wat dus het bewijs van de maansverduistering betreft, kan Herodes zowel in het jaar 4 als 1 v. Chr., of zelfs in 1 n. Chr., gestorven zijn.” En de twee laatstgenoemde datums zouden beide in overeenstemming zijn met de datum van Jezus’ geboorte die volgens de bijbelse tijdrekening verkregen wordt, namelijk de herfst van 2 v.G.T.
Het is dus duidelijk dat maaneclipsen op zich volstrekt geen betrouwbare aanwijzingen zijn met betrekking tot de nauwkeurigheid van datums in een stelsel van relatieve chronologie.
ASTRONOMISCHE „DAGBOEKEN”
Niet alle teksten die historici gebruiken om gebeurtenissen en perioden uit de oude geschiedenis te dateren, zijn echter op eclipsen gebaseerd. Er zijn ook astronomische „dagboeken” gevonden. Deze dagboeken vermelden de positie (ten opzichte van bepaalde sterren en sterrengroepen) van de maan zoals deze voor het eerst en het laatst op een bepaalde dag in Babylon zichtbaar is, alsmede de stand van bepaalde planeten op dezelfde tijd. Om een voorbeeld te geven: Volgens één zo’n vermelding „bevond de maan zich één el vóór de achterpoot van de leeuw”. Hedendaagse chronologen zeggen dat een dergelijke combinatie van astronomische posities in duizenden jaren niet herhaald zou worden. Deze dagboeken bevatten ook verwijzingen naar de regeringen van bepaalde koningen en schijnen overeen te stemmen met de lijst van Ptolemaios.
Al lijkt dit bewijsmateriaal nog zo krachtig en onweerlegbaar, toch zijn er factoren die de kracht ervan ten zeerste verzwakken. In de eerste plaats kunnen er fouten zijn gemaakt bij de waarnemingen die in Babylon gedaan zijn. De astronomen van Babylon interesseerden zich meer voor hemelverschijnselen die zich, bij het opkomen of ondergaan van de zon of de maan, dicht bij de horizon voordeden. Vanuit Babylon gezien wordt de horizon echter vaak verduisterd door zandstormen, zoals professor Neugebauer te kennen geeft. Hij vermeldt dat Ptolemaios zelf zich beklaagde over „het gebrek aan betrouwbare planetaire waarnemingen [vanuit het oude Babylon]. Hij [Ptolemaios] merkt op dat de oude waarnemingen met geringe bekwaamheid werden gedaan, omdat zij zich interesseerden voor verschijningen en verdwijningen en voor stationaire punten, verschijnselen die alleen al door hun aard moeilijk te observeren zijn”. — The Exact Sciences in Antiquity, blz. 98.
Nog een factor die afbreuk doet aan de kracht van het getuigenis dat aan de voorhanden zijnde astronomische dagboeken is ontleend, is de datum waarop ze geschreven zijn. De meeste dagboeken die thans bekend zijn, werden in feite niet in de tijd van het neo-Babylonische of het Perzische Rijk geschreven, maar in de periode der Seleuciden, omstreeks 364-312 v.G.T. Het is waar dat ze data bevatten die betrekking hebben op veel vroegere periodes, en men neemt aan dat ze afschriften van vroegere documenten waren. De nauwgezetheid van dit afschrijven en de kans dat er toevoegingen werden gemaakt of wijzigingen werden aangebracht, vermindert echter stellig de waarde van dit bewijsmateriaal. Er bestaat in werkelijkheid een ernstig gebrek aan eigentijdse astronomische teksten aan de hand waarvan historici de volledige chronologie van de neo-Babylonische en Perzische periodes zouden kunnen vaststellen.
Evenals in het geval van Ptolemaios komt daar nog bij dat, zelfs al zijn de astronomische data in de voorhanden zijnde teksten, zoals ze thans uitgelegd en begrepen worden, nauwkeurig, dit nog niet bewijst dat de historische data waarmee de astronomische inlichtingen gepaard gaan, nauwkeurig zijn. Evenals Ptolemaios de regeringen van bepaalde koningen (zoals hij ze begreep) eenvoudig gebruikte als een omlijsting waarin hij zijn astronomische data plaatste, kunnen ook de schrijvers of afschrijvers uit de periode der Seleuciden in hun astronomische tekst eenvoudig de „populaire” chronologie van hun tijd ingelast hebben. Die „populaire” chronologie kan heel goed fouten bevat hebben.
Men zou het aldus kunnen toelichten: Een astronoom uit de tweede eeuw v.G.T. zou kunnen beweren dat een bepaalde gebeurtenis aan de hemel heeft plaatsgevonden in het jaar dat volgens onze kalender 465 v.G.T. zou zijn. En zijn bewering zou, nadat er nauwgezette berekeningen zijn gemaakt om dit na te gaan, juist kunnen blijken te zijn. Maar hij zou ook kunnen zeggen dat het jaar waarin die gebeurtenis aan de hemel plaatsvond, het ’eenentwintigste jaar van Xerxes’ was en er dan helemaal naast kunnen zijn. Eenvoudig gezegd: nauwkeurigheid in de astronomie bewijst nog geen nauwkeurigheid in de geschiedenis.
EEN BETROUWBARE TIJDREKENING
Daarentegen wordt de betrouwbaarheid van de in de bijbel voorkomende tijdsaanduidingen voor ons bevestigd door de kenmerken die de bijbel zelf als een betrouwbaar boek stempelen, namelijk: zijn oprechtheid en eerlijkheid, het feit dat wij bij ons onderzoek van de verschillende bijbelboeken overal met het tijdselement te maken krijgen, het meten van de tijd door middel van dagen, weken van zeven dagen, maanden en jaren — een systeem van tellen dat vanaf het allereerste begin van het schrijven van de bijbel opgemerkt kan worden — en de geprofeteerde tijdsperiodes, waarvan er, zoals wij weten, zo vele precies op tijd in vervulling zijn gegaan. Dit alles te zamen geeft ons de verzekering dat de leidende kracht achter de vele bijbelschrijvers Degene was van wie werkelijk gezegd kan worden dat hij het is „die van den beginne den afloop [verkondigt] en vanouds wat nog niet geschied is”. — Jes. 46:10.
Heeft de bijbel niet lang van tevoren de zeventig jaar voorzegd waarin Judéa woest en verlaten zou zijn en haar bewoners in Babylonische ballingschap zouden wegkwijnen? Te bestemder tijd werden de getrouwe aanbidders van Jehovah, krachtens het decreet van Cyrus, de Perzische overwinnaar, bevrijd en in hun eigen land hersteld. Zij waren precies op tijd in Jeruzalem terug. — Jer. 25:11, 12; Dan. 9:2.
De lezer die er de tijd voor neemt de bijbelpassages in 1 Koningen 6:1 en in Lukas 3:1, 2 te lezen, kan alleen maar onder de indruk komen van de bijzonder nauwgezette manier waarop belangrijke historische datums worden vermeld. Er worden voldoende data of gegevens verschaft zodat de onderzoeker de exacte tijd van de gebeurtenis kan bepalen. De bijbelschrijvers zelf geven de eer voor het feitenmateriaal van hun inlichtingen aan de Goddelijke Auteur, die hen slechts als instrumenten heeft gebruikt om deze inlichtingen op te tekenen. Wij kunnen dan ook beslist naar deze zelfde Bron opzien voor nauwkeurige chronologische data — data die veel betrouwbaarder zijn dan de speculaties en gissingen van menselijke historici!
VERWIJSBRONNEN
1 The Old Testament World, M. Noth, blz. 272.
2 The Encyclopædia Britannica, uitgave van 1965, Deel 7, blz. 297.
3 Time (1966), uitgegeven in de Time-Life serie; Wetenschappelijke bibliotheek, blz. 105.
4 The Encyclopædia Britannica, uitgave van 1959, Deel 7, blz. 913.
5 Ancient Near Eastern Texts, Pritchard, blz. 277-280.
6 The Mysterious Numbers of the Hebrew Kings, E. R. Thiele, blz. 53.
7 Oppolzer’s Canon of Eclipses, de kaarten 17, 19, 21 (uitgave van 1962).
8 Idem, blz. 333, 334.
[Voetnoten]
b Zie als bewijs hiervan De Wachttoren van 15 mei 1969, blz. 313-315.