Samenwerken met de meest vooruitstrevende organisatie
ZOALS VERTELD DOOR ROBERT HATZFELD
In deze tijd zetten heel veel mensen met de afstandsbediening de tv aan om in levensechte kleuren het avondnieuws te zien, en vinden dat nauwelijks iets bijzonders. Toch lijkt het nog maar heel kort geleden dat ik als twaalfjarige jongen met grote ogen naar een filmscherm keek waarop ik het beeld van een man zag, groter dan in werkelijkheid, die aan het praten was!
NIET bepaald spectaculair nieuws, denkt u misschien. Maar in 1915, toen de stomme zwart-witfilm nog in de kinderschoenen stond, leek het voor mij beslist een hedendaags wonder. Een statige man met een baard verscheen op het scherm en zei: „Het Photo-Drama der Schepping wordt gepresenteerd door de I.B.S.A., de International Bible Students Association [Internationale Bijbelonderzoekersvereniging].” De daaropvolgende twee uur ontvouwde het verhaal van de bijbel zich voor onze ogen. De schriftuurlijke boodschap ervan was duidelijk en verkwikkend. Maar de film, afgewisseld met kleurendia’s, en het gesynchroniseerde geluid trokken eigenlijk meer mijn aandacht.
Ik besefte het toen niet, maar mijn jeugdige enthousiasme voor die mijlpaal in de technologie vormde de inleiding tot een levenslange carrière in de meest vooruitstrevende organisatie op aarde.
Mijn jonge jaren
In 1891 verhuisde mijn vader van Dillenburg (Duitsland) naar de Duitse gemeenschap in Allegheny (Pennsylvania, VS). Later ontmoette hij daar een meisje uit een Duits gezin, en zij trouwden. Ik werd op 7 juli 1903 geboren en werd zowel Duits- als Engelstalig opgevoed. Vlak voordat in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werden mijn beide ouders door een tuberculose-epidemie weggerukt en bleef ik als wees achter. Mijn grootvader stierf rond die tijd aan een beroerte.
Mijn tante, Minna Boemer, was zo lief om mij in haar gezin op te nemen. „Ik heb vijf kinderen”, zei ze. „Er kan er nog wel een bij.” Hoewel ik mijn ouders miste, bezorgde tante Minna mij een goed thuis.
Mijn tante was al lange tijd lid van de gemeente van Bijbelonderzoekers (zoals Jehovah’s Getuigen in die dagen werden genoemd) in Allegheny. Voor 1909 hoorde broeder C. T. Russell, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, ook bij die gemeente. Tante Minna nam mij mee naar de vergaderingen. Hoewel ons gezin toentertijd geen doelbewuste pogingen deed om te studeren of te prediken, vertelden wij alles wat wij op de vergaderingen hoorden op informele wijze aan de mensen die wij kenden.
Het was in die periode dat het „Photo-Drama” mij met bewondering vervulde. Aangezien ik aanleg voor techniek had, werd ik geboeid door de nieuwe fotografische technieken en de beeld-geluidsynchronisatie, alsook door de met tussenpozen gemaakte beelden. Het was opwindend om bloemen te zien ontluiken!
In 1916 werden wij met droefheid geslagen door de dood van broeder Russell. Aangezien wij midden in Allegheny woonden, gingen wij naar zijn begrafenis in de Carnegie Hall. Hier was broeder Russell in 1903 in debat getreden met E. L. Eaton. Ik had verhalen gehoord over deze predikant van de Methodist Episcopal Church die C. T. Russell voor een zesdaags debat had uitgedaagd, waarmee hij de bijbelkennis van broeder Russell in diskrediet hoopte te brengen. In plaats daarvan werd er gezegd dat Russell ’de brandslang op de hel richtte’. Sara Kaelin, een bekende colporteuse in Pittsburgh, kende de familie Russell persoonlijk. Op de begrafenis zag zij Maria Russell wat bloemen op de doodkist leggen met het opschrift: „Aan mijn geliefde echtgenoot”. Hoewel zij hem enkele jaren voordien had verlaten, erkende Maria hem nog steeds als haar man.
Met het verstrijken van de jaren kreeg ik veel gelegenheden om technische bekwaamheid op te doen die nuttig was voor mijn toekomstige carrière. De oom die mijn voogd was, had een bouwonderneming. In mijn schoolvakanties liet hij mij met zijn elektriciens meewerken, die oude huizen met gasverlichting van elektrische verlichting voorzagen. In 1918 bouwden de leerlingen van onze school een zendinstallatie voor amateurs. Wij kwamen ’s avonds bijeen om te studeren en veldexperimenten uit te voeren met elektriciteit en magnetisme. In 1926 besloten een vriend en ik een jongensdroom te verwezenlijken — op schepen te werken en de wereld rond te reizen. Wij lieten ons inschrijven op de school voor radiotelegrafie, gesponsord door de Radio Corporation of America.
Een nieuw leven op Bethel
De school voor radiotelegrafie die wij bezochten, bevond zich in de stad New York, dus ik stak de rivier over naar Brooklyn om de vergaderingen van de Bijbelonderzoekers bij te wonen, die in de gehuurde zaal van de oude vrijmetselaarstempel werden gehouden. Destijds bestond er in het hele gebied van de stad New York slechts één gemeente. Toen broeders van Bethel (het woonhuis van de familie die werkzaam is op het hoofdbureau van de Bijbelonderzoekers) te weten kwamen dat ik studeerde om voor een commerciële zendmachtiging in aanmerking te komen, zeiden zij: „Waarom zou je gaan varen? Wij hebben hier een radiostation en hebben een radiotechnicus nodig.” Zij nodigden mij uit voor een gesprek op het bureau. Ik wist niets van Bethel, behalve dat het het hoofdbureau van de Bijbelonderzoekers was.
De broeders stelden mij een aantal vragen en raadden mij aan mijn opleiding af te maken, een zendmachtiging te verkrijgen en dan naar Bethel te komen. Nadat ik afgestudeerd was, ging ik niet aan boord van een schip dat het ruime sop koos maar pakte ik mijn weinige kleren in en nam de ondergrondse naar Bethel. Hoewel ik mij aan Jehovah had opgedragen en al jaren aan het predikingswerk deelnam, werd ik pas in december 1926 gedoopt, twee weken nadat ik op Bethel was gekomen. Dat was niet ongewoon in die tijd.
Met 150 leden was het Bethelhuis in die dagen overvol. Wij sliepen met vier man in één kamer. Ik leerde al gauw de meeste leden van de familie kennen, aangezien wij allen in hetzelfde gebouw aten, werkten en sliepen, en natuurlijk bezochten wij allemaal de enige gemeente in de stad New York. In 1927 werd het nieuwe Bethelhuis aan de Columbia Heights 124 voltooid, en toen konden wij met z’n tweeën een kamer bewonen.
Ook de nieuwe drukkerij aan de Adams Street 117 werd in 1927 geopend. Ik hielp bij het verhuizen van de uitrusting van de oude drukkerij aan de Concord Street 55. Behalve de radioapparatuur bevonden zich in de drukkerij liften, drukpersen, wasserijuitrusting, verwarmingsketels — als er een snoer aan zat, werkte ik eraan.
Bethel was echter meer dan een drukkerij. Achter elk boek, elk traktaat en elk tijdschrift stond een grote groep nederige, hardwerkende dienstknechten. Zij waren er niet op uit om naam te maken in de wereld. In plaats daarvan wilden zij alleen dat het werk van de Heer werd gedaan — en er was genoeg te doen!
Omgang met broeder Rutherford
Ik heb veel profijt gehad van het voorrecht om met Joseph F. Rutherford, de tweede president van het Genootschap, samen te werken. Hij was lang, ruim 1,80 meter, niet gezet, maar stevig gebouwd. Veel jonge broeders op Bethel waren een beetje bang voor hem, totdat zij hem leerden kennen. Hij was altijd aan het studeren en bezig met het voorbereiden van geschreven materiaal.
Broeder Rutherford had een goed gevoel voor humor. Er waren twee oudere zusters in de Bethelfamilie die sinds de tijd van broeder Russell op Bethel werkten. Zij hadden een nogal uitgestreken gezicht en vonden dat het niet gepast was hardop te lachen, zelfs niet als iets grappig was. Soms vertelde broeder Rutherford aan tafel een verhaal waar iedereen om moest lachen, en daar ergerden deze twee zusters zich aan. Maar hij voerde ook vaak serieuze bijbelse gesprekken aan tafel.
Broeder Rutherford was een goede kok en vond het fijn voor vrienden te koken. Op een keer hadden de Bethelkoks wat kippebotjes versplinterd toen zij de kippen in stukken sneden. Hij liep met grote stappen de keuken in en liet hun zien hoe een kip in stukken gesneden moest worden. Botsplinters in zijn eten kon hij niet gebruiken!
Ik heb broeder Rutherford vaak meegemaakt in wat informelere situaties, zoals op ons radiostation, WBBR, of in zijn studeerkamer op Staten Island. Hij was heel vriendelijk en paste toe wat hij predikte. Hij verwachtte niet iets van anderen wat hij zelf niet zou doen. In tegenstelling tot verantwoordelijke personen in veel andere religieuze organisaties was broeder Rutherford bijzonder geestelijk gezind en moreel rechtschapen. Het was duidelijk dat hij voor Jehovah’s koninkrijk leefde.
Financieel moeilijke tijden
Een paar jaar nadat ik op Bethel was gekomen, ging de wereld de Grote Depressie binnen. De geldmarkten stortten in, evenals de prijzen van handelsartikelen. Banen waren schaars en geldmiddelen beperkt. Bethel werd gefinancierd door schenkingen, en Jehovah zorgde altijd dat er voldoende was om het werk te verrichten. Wij zaten nooit zonder voedsel, hoewel het misschien niet precies was wat iedereen zou kiezen. Wij leefden zo zuinig mogelijk, en broeders buiten Bethel hielpen ons zoveel zij konden.
In 1932 stierf broeder Robert Martin, de getrouwe opziener van onze drukkerij. De 27-jarige Nathan Knorr werd als zijn opvolger aangesteld. Hij was een zeer bekwame jonge man. Ik kan mij niet herinneren dat iemand er moeite mee had hem als drukkerijopziener te accepteren. Andere getrouwe broeders, onder wie John Kurzen, George Kelly, Doug Galbraith, Ralph Leffler en Ed Becker — allemaal geliefde medewerkers van mij — wendden bereidwillig hun vakmanschap en vindingrijkheid ten behoeve van de Koninkrijksbediening aan. — Vergelijk Exodus 35:34, 35.
Met de radio werken
Onze organisatie was er volkomen op gericht het goede nieuws met alle beschikbare middelen te verbreiden. De hele wereld moest over het Koninkrijk horen, maar wij waren met slechts een paar duizend. De radiotechniek stond na de Eerste Wereldoorlog nog in de kinderschoenen. Maar opmerkzame broeders waren van mening dat dit communicatiemiddel iets was waarin Jehovah in die tijd had voorzien. Dus begonnen zij in 1923 op Staten Island, een van de vijf wijken van de stad New York, het radiostation WBBR te bouwen.
Soms was ik de enige technicus van ons station. Ik woonde daar op Staten Island, maar reisde drie uur met de veerboot en de ondergrondse naar de drukkerij in Brooklyn om elektriciteits- of technisch werk te doen. Om ons radiostation helemaal onafhankelijk te maken, installeerden wij een dieselgenerator. Op Staten Island hadden wij ook onze eigen waterputten en een tuin die de kleine groep werkers daar en de Bethelfamilie in Brooklyn van voedsel voorzag.
De verantwoordelijkheden die het radiowerk met zich bracht, belemmerden mij heel erg in mijn vergaderingbezoek en velddienst, totdat er later meer hulp kwam. Er bleef helemaal geen tijd over voor gezellige omgang of voor uitjes in het weekend, afgezien van onze jaarlijkse vakantie. Iemand vroeg mij eens: „Heb je er met zo’n zwaar schema nooit over gedacht van Bethel weg te gaan?” Ik kon in alle eerlijkheid zeggen: „Nee.” Het is een voorrecht en een vreugde geweest om met zoveel toegewijde broeders en zusters te wonen en te werken. En er was altijd werk te doen of een nieuw project uit te voeren.
Wij maakten opwindende hoorspelen en zonden ze uit. Omdat wij geen speciale geluidseffecten tot onze beschikking hadden, moesten wij onze eigen methoden bedenken. Wij bouwden een machine die het geluid van een zacht briesje of een razende storm kon nabootsen. Het kloppende geluid van halve kokosnoten op beklede planken werd hoefgetrappel op de straatkeien. Elk hoorspel was een spectaculaire onderneming. En de mensen luisterden. In die tijd waarin er weinig afleiding was, zaten veel mensen aan de radio gekluisterd.
In de jaren twintig en begin jaren dertig maakte het Genootschap geschiedenis in de radiowereld door herhaaldelijk één enkel programma via een netwerk van zoveel mogelijk radiostations uit te zenden. Zo bereikte het Koninkrijksnieuws miljoenen over de hele wereld.
De grammofoon
In het midden van de jaren dertig en begin jaren veertig ontwierpen en bouwden wij transcriptiemachines, grammofoons en andere geluidsinstallaties. Met behulp van een speciale draaitafel maakten wij masteropnamen op spiegelgladde platen van bijenwas. Vervolgens bekeken wij elke masterplaat heel zorgvuldig onder een microscoop om er zeker van te zijn dat die gaaf was. Als er enige oneffenheden waren, moest de opname worden herhaald en moest er een nieuwe masterplaat op de draaitafel worden gemaakt. Daarna stuurden wij deze wasplaat naar een platenmaatschappij, die de grammofoon- en transcriptieplaten vervaardigde.
Een opwindende gebeurtenis die ik mij heel goed herinner, was broeder Rutherfords lezing in 1933, getiteld „De uitwerking van het Heilige Jaar op vrede en voorspoed”. De paus had dat jaar tot een „heilig jaar” uitgeroepen en via de radio en met behulp van de grammofoon stelden wij het aan de kaak en toonden aan dat er niets heiligs uit zou voortkomen. Zoals bleek, kwam Hitler dat jaar met de steun van de Katholieke Kerk aan de macht, dus alle hoop op vrede vervloog.
In de Verenigde Staten werd de Katholieke Actie opgericht om opdrachten van de Kerk uit te voeren. Zij plaatsten hun eigen mensen in de redactie van grote uitgevers van kranten, tijdschriften en boeken. Zij liefhebberden in de politiek en dreigden elk radiostation dat onze bijbelse lezingen uitzond, te boycotten. Vele Getuigen werden door groepen van de Katholieke Actie lastig gevallen, vooral in het nabijgelegen New Jersey. Dat waren spannende tijden!
Vreugdevol werk in het veld
Tegen het midden van de jaren vijftig werden er door de groeiende gelederen van Koninkrijksverkondigers meer mensen aan de deur bereikt. Dit bleek veel effectiever te zijn dan de radio om personen de bijbelse waarheid te helpen begrijpen. In 1957 werd er daarom besloten de WBBR te verkopen en onze geldmiddelen te besteden aan het uitbreiden van het zendingswerk in andere landen.
In 1955 werd ik aan de gemeente Bedford in Brooklyn toegewezen, waar ik geregeld de Wachttoren-studie leidde. Het Genootschap zond mij tevens uit als reizende spreker naar het noorden van de staat New York, en naar Pennsylvania, Connecticut en New Jersey. Toen ik aan de gemeente Bedford werd toegewezen, zei ik bij mijzelf: ’Ik ben over de vijftig. Ik kan beter nu zoveel mogelijk deelnemen aan de velddienst. Later krijg ik misschien last van spit en dan kan ik niet zoveel van de dienst genieten.’
Na al die jaren aan het technische gedeelte te hebben gewerkt van het via de radio uitzenden van het Koninkrijkszaad, was het voor mij een waar genot om zaadjes van bijbelse waarheid rechtstreeks bij mensen te planten en te begieten. Ik vond het echt fijn met de gemeente samen te werken. Verschillende broeders en zusters namen mij in hun gezin op en zorgden ervoor dat ik mij bij hen thuis voelde. Enkele van de kleine kinderen, die nu opgegroeid zijn, noemen mij nog steeds Opa. Dertig jaar lang hebben wij een mooie tijd samen in de velddienst gehad, totdat ik door problemen met mijn benen en voeten geen trappen meer kon lopen en niet meer met de ondergrondse kon reizen. In 1985 werd ik overgeplaatst naar de gemeente Brooklyn Heights, die op Bethel zelf vergadert.
Terwijl Jehovah’s organisatie een enorme expansie meemaakte, had ik persoonlijk het voorrecht zijn zegen in de buitenlandse velden te zien wanneer ik grote congressen van Jehovah’s Getuigen in verre landen bezocht. Ik heb toch nog de wereld kunnen rondreizen! Vanaf de jaren vijftig kregen sommigen van ons Bethelieten de bezienswaardigheden van Londen, Parijs, Rome, Neurenberg en Kopenhagen te zien. Wij reisden in omgebouwde bommenwerpers, per boot en met de trein. Tijdens de reizen zagen wij natuurlijk veel van het prachtige landschap, maar het allermooiste was de aanblik van de menigten hartelijke broeders en zusters die ons verwelkomden. In de decennia daarna kwamen de reizen naar de Oriënt, opnieuw naar West-Europa en heel recent naar Oost-Europa. De schitterende congressen in Polen, Duitsland en Tsjechoslowakije waren overweldigend. Wat is onze theocratische familie gegroeid sinds ik er deel van ging uitmaken!
Goddelijke leiding
Wat kleine stappen van de organisatie leken, bleken later enorme schreden te zijn. Wie had, toen wij aan baanbrekende projecten werkten — die slechts hulpmiddelen waren om het getuigeniswerk te kunnen verrichten — de geweldige groei kunnen voorzien? Wij zijn vol geloof voorwaarts gegaan, terwijl wij Jehovah’s leiding volgden.
Deze vooruitstrevende organisatie is er niet voor teruggedeinsd gebruik te maken van de nieuwste technieken die beschikbaar waren, of haar eigen technieken te scheppen, om voor het wereldomvattende veld zorg te dragen. Enkele van de methoden die ter bevordering van de Koninkrijksverkondiging zijn gebruikt, zijn de van-huis-tot-huisprediking, het gebruik van radionetwerken, het getuigenisgeven met de grammofoon, en een programma van bijbelstudies bij mensen thuis. Dat wij in de beginjaren onze eigen drukwerkzaamheden op gang hebben gebracht en nu gebruik maken van computergestuurd fotozetten en offsetdrukken in vele talen is geen geringe prestatie. De Wachttoren-Bijbelschool Gilead, de theocratische bedieningsschool en de geregelde congressen hebben allemaal een rol gespeeld bij het geven van heerlijkheid aan Jehovah God en zijn Zoon. Ik heb het een voorrecht gevonden om al deze gebeurtenissen persoonlijk waar te nemen en er zelf een aandeel aan te hebben.
Het is voor mij duidelijk dat Jehovah’s door de geest geleide organisatie op aarde leiding ontvangt met betrekking tot wat er moet worden gedaan en hoe dat moet gebeuren. Heel zijn universele organisatie, zowel het zichtbare als het onzichtbare deel ervan, werkt samen.
Ik heb er nooit spijt van gehad dat ik de plannen die ik als jonge man had om te gaan varen, heb opgegeven. Ja, de opwindendste, belangrijkste ontwikkelingen in de wereld vinden juist binnen Jehovah’s organisatie plaats! Dus mijn reis op de weg naar „de roeping naar boven” is gekenmerkt door vele, vele vreugden en zegeningen en niet door spijtgevoelens. — Filippenzen 3:13, 14.
Ik zeg altijd tegen jongeren dat zij 1914 — dat wil zeggen Psalm 19:14 — in gedachte moeten houden, waar staat: „Laten de woorden van mijn mond en de meditatie van mijn hart welgevallig worden voor uw aangezicht, o Jehovah, mijn Rots en mijn Verlosser.” Wij willen Jehovah in alles behagen en net als David tot hem bidden: „Maak mij úw wegen bekend, o Jehovah; leer mij úw paden. Doe mij in uw waarheid wandelen en leer mij, want gij zijt mijn God van redding. Op u heb ik de gehele dag gehoopt” (Psalm 25:4, 5). Er schuilt een grote betekenis achter die woorden. Door ze in gedachte te houden, kunnen wij worden geholpen op de goede weg, in de juiste richting, te blijven wandelen en gelijke tred te houden met Jehovah’s vooruitstrevende organisatie.
[Illustratie op blz. 23]
Broeder Rutherford vond het fijn voor vrienden te koken
[Illustratie op blz. 25]
Robert Hatzfeld aan het controlepaneel van het radiostation WBBR
[Illustratie op blz. 26]
Een recente foto van broeder Hatzfeld