De Quran — Van God of van de mens?
VOLGENS de orthodoxe Islam is de Quran „ongeschapen en eeuwig, [en] hij werd in de beginne met gouden stralen op een prachtige plaat in de hemel geschreven en door de engel Gabriël aan Mohammed medegedeeld . . .” (Ency. Amer., uitg. van 1942, deel 16, onder „Koran”). In de poging de Quran boven alles en op gelijke hoogte met God te plaatsen, zit de Moslim-traditie met een paradox; want hoe zou de Quran eeuwig en ongeschapen kunnen zijn en toch op een prachtige plaat zijn geschreven? Door wie geschreven — wanneer hij eeuwig naast God heeft bestaan?
In de voorgaande artikelen van deze serie hebben wij gezien dat het geven van de Quran niet met wonderen gepaard is gegaan zoals het geval was bij het geven van de Wet en het evangelie, en wij hebben bevonden dat het standpunt van de Moslim-schriftgeleerden, dat de Quran een literair wonder zou zijn, onhoudbaar is. Wij bevonden ook dat zijn bewering, een bevestiging van voorgaande Schriften te zijn, ongegrond was en dat de schuld voor zijn falen dit te doen niet op de Bijbel geschoven kon worden, maar dat deze bij de Quran berust. Verder hebben wij gezien dat de boodschap zelf niet gebruikt kon worden om zijn goddelijke oorsprong te bewijzen, daar goddelijke waarheid in de eerste plaats met zichzelf in overeenstemming moet zijn, terwijl wij vele tegenstrijdigheden in de Quran hebben gevonden. Dit getuigt allemaal tegen de bewering dat de Quran uit God is ontstaan.
Wordt Mohammeds werk in de Bijbel voorzegd?
Bij de argumenten die door de Moslim-schriftgeleerden worden gebruikt om de inspiratie van de Quran te bewijzen, is het argument dat Mohammed en zijn werk door de Bijbel waren voorzegd. Volgens een voetnoot bij Soera 46:10, Ali (n. 4783), wordt „in de Quran en zijn Profeet een ware bevestiging van de voorgaande geschriften [gevonden, . . . daar] de Islam een vervulling van de openbaring van Mozes zelf [is]! (Zie Deut. XVIII, 18-19.)”
Maar hoe zou dit kunnen? Op de Berg Sinaï had Jehovah tot Mozes gezegd: „Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u: en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles, wat Ik Hem gebieden zal. En het zal geschieden, de man, die niet zal horen naar Mijn woorden, die Hij in Mijn naam zal spreken, van dien zal Ik het zoeken.” — Deut. 18:15-19.
Er kan stellig niet met recht worden beweerd dat Mohammed, die een afstammeling was van Ismaël, een van Mozes’ broeders was. Ook sprak Mohammed niet in de naam van Jehovah, zoals Mozes. In werkelijkheid is het zo dat deze tekst eeuwen voordat Mohammed werd geboren, door de apostel Petrus, toen hij de werkelijke broeders van Mozes, de Joden, toesprak, op Christus Jezus werd toegepast, en de feiten tonen aan dat deze profetie op hem van toepassing is. — Hand. 3:20-23.
Nog een profetie die de Moslim-schriftgeleerden op Mohammed van toepassing brengen, is die van Jezus betreffende de komst van een „helper” of „trooster”. Ali geeft hier commentaar op en zegt in zijn voetnoot bij Soera 3:81: „In het Nieuwe Testament zoals het nu bestaat, is Mohammed voorzegd in het Evangelie van St. Johannes 14:16; 15:26; en 16:7. De toekomstige Trooster kan niet de Heilige Geest zijn zoals dit door de Christenen wordt begrepen, omdat de Heilige Geest reeds aanwezig was en Jezus hielp en leidde.”
Merk echter op dat Jezus zeide dat zijn heengaan zijn discipelen tot wezen zou maken, maar niet voor lange tijd, daar de „geest der waarheid”, de paracleet, de „helper” of „trooster” zou komen. Hij zeide hun vervolgens dat zij ’niet vele dagen hierna’ met deze geest der waarheid zouden worden gedoopt en dat zij in Jeruzalem moesten blijven totdat deze geest zou komen. Al deze beloften en geboden zouden stellig geen zin hebben wanneer de apostelen zes eeuwen moesten wachten totdat Mohammed zou komen!
Zeker, de heilige geest rustte op Jezus, maar het is zeer duidelijk dat zijn apostelen tot de tijd dat deze heilige geest op Pinksteren aan hen werd geschonken, zonder Jezus heel veel overeenkwamen met kinderen die waren verdwaald. Zij gingen terug naar hun vissersbedrijf; zij matigden zich aan een apostel te kiezen om de plaats van Judas in te nemen; zij hadden geen boodschap voor de Joden. Met de uitstorting van de geest op Pinksteren veranderde dit allemaal! Van toen af gingen de apostelen vol vertrouwen met het predikingswerk voorwaarts en zij maakten duizenden bekeerlingen (Joh. 21:3; Hand. 1:4, 5, 15-26; 2:32-36, 41; 4:4). Het is duidelijk dat de goddelijke oorsprong van de Quran niet door zulk een verkeerde toepassing van de Schrift kan worden bewezen.
Is de Quran profetisch?
De Moslim-schriftgeleerden wijzen in hun verdere pogingen aan te tonen dat de Quran is geïnspireerd, op zijn profetische bestanddelen. Er valt niet aan te twijfelen dat zoiets een krachtige bevestiging zou zijn van zijn aanspraak op goddelijke oorsprong, want het sterkste omstandige bewijs dat de Bijbel werkelijk Gods Woord is, is de vervulling van zijn vele profetieën. Mozes heeft zeer vele dingen betreffende Egypte en zijn volk voorzegd die in vervulling zijn gegaan. (Zie Exodus de hoofdstukken 7-14; Leviticus hoofdstuk 26; Deuteronomium 17:14, 15; 31:6-8.) Tweehonderd jaar tevoren had Jesaja de bevrijding van de joden uit de gevangenschap voorzegd, en hij had zelfs de naam bekendgemaakt van degene die hen zou bevrijden, namelijk Kores (Jes. 44:28; 45:1-7). Jeremia voorzeide nauwkeurig dat het land zeventig jaar ontvolkt zou zijn (Jer. 25:11; Dan. 9:2). Daniël heeft nauwkeurig de opeenvolging van wereldrijken voorzegd en eveneens het juiste jaar waarin de Messias, de vorst, zou komen (Daniël, de hoofdstukken 8 en 9). Meer dan dertig op de voorgrond tredende gebeurtenissen uit het leven van Jezus werden nauwkeurig voorzegd; en ongetwijfeld vindt Jezus’ eigen profetie, opgetekend in Mattheüs 24, Markus 13 en Lukas 21, heden ten dage zijn vervulling. En al deze vervullingen zijn nauwkeurig tot in de bijzonderheden.
Maar hoe luiden de profetieën van de Quran, welker vervullingen hem als geïnspireerd zouden bestempelen? De belangrijkste profetie waarnaar de Moslim-theologen verwijzen, is die welke in Soera 30:1-3 wordt gevonden. „Het [Romeinse Rijk is] vernietigd door een nabijgelegen land. Maar na hun nederlaag zullen zij hun vijanden binnen een paar jaar verslaan” (Ali; Rodwell). Dit wordt beschouwd als een voorzegging van de nederlaag die de Romeinen de Perzen toebrachten ongeveer tien jaar nadat zij door hen waren verslagen. Iedere oplettende waarnemer zou zich echter aan de gissing gewaagd kunnen hebben dat het Romeinse Rijk uiteindelijk zou zegevieren. Bovendien werden er geen klinkerpunten gebruikt toen de Quran oorspronkelijk werd geschreven en daarom zou de passage even goed met „zij zullen worden verslagen” als met „zij zullen verslaan” vertaald kunnen worden. En dit wordt gewoonlijk aangehaald als het voornaamste voorbeeld van profetie in de Quran.
Een profetie van de Quran die aan de andere kant volledig heeft gefaald is die welke voorzeide dat de Islam ’over elke religie zal zegevieren’ (Soera 9:33, Rodwell). De Moslims kunnen slechts ongeveer 11 procent van de bevolking van de aarde voor hun rekening nemen, terwijl de Hindoes aanspraak maken op 12 procent, de zogenaamde Christenen op 30 procent, enz. De Islam heeft zich in de ene heilige oorlog, Jihad, na de andere gewikkeld, in gehoorzaamheid aan het gebod: „Bestrijdt hen daarom, tot . . . Gods rigting gezegevierd heeft” (Soera 2:189, Keyzer). Zelfs toen heeft de Islam niet getriomfeerd, heeft hij niet over alle andere religiën gezegevierd. In 732 n. Chr. werden zijn legers in Frankrijk tegengehouden door Karel Martel en in 1683 voor de laatste maal voor de poorten van Wenen. Wij zien dus dat de Quran geen aanspraken op goddelijke oorsprong kan maken op grond van het profetische element.
Belangwekkende overeenkomsten
Welke keus wordt ons met het oog op al het voorgaande betreffende de vraag: „De Quran — van God of van de mens?” overgelaten? Laten wij echter liever dan deze vraag specifiek te beantwoorden, enige zeer belangwekkende overeenkomsten waarvan de geschiedenis gewag heeft gemaakt, beschouwen tussen de boodschap van de Islam en de gewoonten en geloofsovertuigingen van de mensen waarmede Mohammed aan het einde van de zesde en het begin van de zevende eeuw na Christus in aanraking kwam.
De Quran verkondigt dat Allah de enige ware God is, dat de gelovigen na de dood beloond zullen worden met opneming in het paradijs en dat de goddelozen gestraft zullen worden met folteringen. Hij veroordeelt ook herhaaldelijk het Arabische gebruik hun dochtertjes levend te begraven. Dit alles werd ook door een groep hervormers, de Hanifs, met wie Mohammed goed bekend was, in zijn eigen stad Mekka gepredikt.
De Quran gebiedt de aanbidding van de Ka’ba-steen, de pelgrimstocht naar Mekka, de vasten tijdens de maand Ramadan en leert ook een fatalisme ten aanzien van het tegenwoordige bestaan. Dit alles was een onderdeel van de heidense religie van de Arabieren in de dagen van Mohammed.
De aanschouwelijke voorstelling van hemel en hel in de Quran; zijn aanwijzingen betreffende een kebla of richting waarin men zich dient te keren wanneer men bidt; zijn regels betreffende gebed en reiniging; de idee van het gebruik van weegschalen op de oordeelsdag en van Al Araf of het vagevuur; het openingsgebed van alle soera’s behalve de negende: „In naam van den langmoedigen en albarmhartigen God”; zijn engelenrijk en demonenleer, alle vinden zuiver hun tegenhanger in de Talmoed van het Judaïsme en in de Avesta van het Zoroastrisme.
De Quran verhaalt de gesprekken van Jezus als kind. Dit verslag wordt ook in het apocriefe Evangelie van Jezus’ kindsheid gevonden. Ook vertelt de Quran dat Jezus als klein kind vogels uit klei maakte en ze dan tot leven bracht. Hetzelfde verhaal wordt zowel in het Evangelie van Thomas, de Israëliet, als in het Evangelie van Jezus’ kindsheid gevonden. De Quran beweert dat Jezus niet aan een paal werd genageld, „gekruisigd”, en dat hij niet op aandrijving van de Joden (en door de Romeinen) ter dood werd gebracht. Dit geloof werd ook beleden door de sekte van de „Manicheeërs” en door anderen, en wordt eveneens in bepaalde apocriefe geschriften, zoals de Reizen der Apostelen, gevonden.
De Quran werd in Arabië voortgebracht. Hij toont sympathie voor de voorkeuren en de vooroordelen van de Arabieren. Herhaaldelijk legt hij er de nadruk op dat hij in zuiver Arabisch en aan Arabieren was gezonden. „Een boek, waarvan de verzen DUIDELIJK zijn UITGELEGD — een Arabische Koran, tot onderrigt van een volk, dat verstaat.” (Soera 41:2, Keyzer. Zie ook Soera 12:2; 13:37; 16:105; 42:5, Rodwell.) Indien de Quran van God was en voor mensen van allerlei talen was bestemd, wat zou het dan voor verschil uitmaken in welke taal hij oorspronkelijk was geschreven?
Hetzelfde kan ook worden gezegd betreffende het verbod dat enerzijds in de Quran voorkomt, waarin wordt verboden wijn te drinken, en de toestemming ’vrouwen naar uw keus te trouwen, twee, of drie of vier’, welke beide in strijd zijn met datgene wat volgens ’s mensen ervaring in de rest van de wereld het beste is voor de samenleving; hoewel het voor de bewoners van het Arabische schiereiland praktisch schijnt te zijn.
Merk ten slotte de vele belangwekkende overeenkomsten op tussen de directe plaatselijke omstandigheden en de inhoud van bepaalde soera’s. Mohammeds oom en tante stonden zeer sceptisch tegenover Mohammeds aanspraak de profeet van Allah te zijn. Soera III is gebruikt om een vloek over hen uit te spreken. Naarmate de Islam in kracht toenam en zich in oorlogen wikkelde om te roven en veroveringen te maken, vinden wij soera’s als No. 2, 3, 8, enz., welke vermaningen bevatten, zich in de oorlog te begeven, berispingen voor hen die nalieten dit te doen, en verklaringen betreffende het resultaat van bepaalde veldslagen.
Mohammeds lievelingsvrouw A’isja werd in een onaangenaam rumoer betrokken in een affaire met een jonge Moslim-soldaat. Soera 24 handelt over dit voorval en veroordeelt de kwaadsprekers. Mohammed verkeerde in verlegenheid de gescheiden vrouw van zijn aangenomen zoon Zaid te trouwen. Soera 33 staat hem toe een uitzondering te maken, zodat hij haar kan trouwen, zelfs in weerwil van het feit dat een aangenomen zoon bij de Arabieren op dezelfde wijze werd beschouwd als een natuurlijke zoon en de Quran had verboden dat de vrouw van iemand ooit de vrouw van een ander zou worden. Op een andere keer had een van Mohammeds vrouwen hem betrap toen hij zich in haar vertrek met zijn Koptische concubine ophield. Dit veroorzaakte zulk een opschudding onder zijn vrouwen dat Mohammed zich vrijwillig ontzegde enige verhouding met deze concubine te hebben. Soera 66 verzekert hem dat hij de bezwaren van zijn vrouwen met betrekking tot zijn verhoudingen met de donkere Koptische concubine, niet in overweging behoeft te nemen.
Toch wordt ons plechtig verzekerd dat dit alles eeuwig naast God zelf heeft bestaan, dat het in zijn tegenwoordigheid verkeerde en de tijd afwachtte wanneer het nodig zou zijn dat de engel Gabriël het naar beneden zou brengen en het aan Mohammed zou doorgeven! Zou lichtgelovigheid nog verder doorgevoerd kunnen worden?
Welke gevolgtrekking kunnen wij dus maken? Deze: De religie welke Mohammed zijn landgenoten door middel van de Quran bracht en die hij hen dwong aan te nemen, was zonder enige twijfel hoog verheven boven datgene wat de meesten van hen beoefenden; en zonder enige twijfel begon Mohammed met de volle overtuiging dat hij een boodschap van God (Allah) had voor de mensen van zijn tijd. Desondanks kwam zijn boodschap niet van God. Het is heel goed mogelijk dat niet alles uit menselijke bronnen afkomstig was; zijn vrees dat de stemmen die hij hoorde van boze geesten afkomstig waren, is wellicht dichter bij de waarheid dan de verzekeringen van zijn vrouw dat deze van goede geesten waren.
Dit dient ons niet te verwonderen, want de Bijbel vertelt ons dat ’Satan zelf zich in een engel des lichts blijft veranderen’ en dat hij als de „god van dit samenstel van dingen de geest der ongelovigen heeft verblind, opdat de verlichting van het glorierijke nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou kunnen doorschijnen”. — 2 Kor. 11:14; 4:4. NW.
Schijnt zulk een opmerking te ver te zijn doorgedreven? Stel u zelf dan eens de vraag: Is het redelijk te veronderstellen dat Jehovah God, nadat hij Christus Jezus heeft gebruikt om een samenstel van dingen in te luiden dat hoog verheven was boven de wetsregelingen onder Mozes, zeven eeuwen later Mohammed zou gebruiken om tot Mozes en zelfs nog verder terug te gaan, met ceremoniële reinigingen, vasten, en verbodsbepalingen bepaalde spijzen te nuttigen, om nog maar niets te zeggen over de aanbidding van de Ka’ba? — Jer. 31:31-34; Matth. 5:21-48; Hebr. hoofdst. 9, 10.
In één opzicht stelde Mohammed echter een goed voorbeeld tot navolging voor allen. Hij maakte zijn boodschap, in de overtuiging dat ze waarachtig was, bekend, ondanks het feit dat het hem, minstens wel een paar jaren, erg impopulair maakte, hem aan bespotting en zware straffen blootstelde en zelfs veroorzaakte dat zijn leven werd bedreigd. En wat het kardinale leerstuk van de Quran betreft, dat er slechts een ware God is, heeft hij niets gewijzigd.
De Bijbel zegt ons: „Komt . . . laten wij tezamen verstandelijk spreken” (Jes. 1:18, KJ). Ook worden wij aangemaand: „Koop de waarheid, en verkoop ze niet” (Spr. 3:23). Om tot de waarheid te kunnen komen; dienen wij bereid te zijn verstandelijk te redeneren over de feiten die ons worden voorgelegd en wij dienen bereid te zijn de prijs er voor te betalen, want de waarheid is nu zeker niet populairder dan ze vroeger was. Onderzoek de voorgaande argumenten aan de hand van de Quran, de Bijbel en de historische feiten en wees er dan in uw eigen geest van overtuigd welk boek de goddelijke openbaring is. Wees gewillig onderricht te ontvangen met betrekking tot datgene wat goddelijke waarheid is en wat God eist van hen die redding, en eeuwig leven in gelukkige omstandigheden wensen te verkrijgen. En handel vervolgens dienovereenkomstig.