Wat zal u gelukkig maken?
„Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft.” — Matth. 5:3.
1, 2. Waardoor wordt bepaald wat er voor nodig is om een schepsel gelukkig te maken?
WAT is er voor nodig om stof gelukkig te maken? Niets, want stof bezit geen gevoelszintuig. Wanneer de Schepper dat stof echter neemt en er een levend organisme van maakt, wat is er dan voor nodig om het gelukkig te maken? Dat hangt er van af wat God van dat stof heeft gemaakt. Voor een eencellig organisme is er niet erg veel voor nodig. Volledige bevrediging wordt dan verkregen door een beetje zuurstof, wat vocht en een weinig voedsel.
2 Wanneer Jehovah uit dat stof nu een mens maakte, wat zou er dan voor nodig zijn om die gelukkig te maken? De mens is gecompliceerder dan een eencellig organisme en zijn behoeften zijn dientengevolge veel groter. Er zou hiervoor dus veel meer nodig zijn dan wat lucht, water en voedsel. God heeft de mens bepaalde begeerten meegegeven en hij is pas gelukkig wanneer deze worden bevredigd. Een door mensen vervaardigde auto loopt op benzine wanneer er tevens lucht en een ontstekingsvlam bij te pas komen. Wordt er aan deze behoeften voldaan, dan zal de motor draaien, maar zodra men water in de benzine laat lopen, zal hij gaan sputteren en afslaan. Insgelijks voelt de mens zich ook dan pas gelukkig wanneer aan zijn door God geschapen behoeften wordt voldaan. Hiervoor is meer nodig dan lucht, water en voedsel. De mens leeft niet alleen van brood of stoffelijke voorzieningen.
3. Waarom zijn ’s mensen behoeften groter dan die van andere aardse schepselen?
3 God schiep de mens niet naar het beeld en de gelijkenis van enig ander aards schepsel, maar overeenkomstig een verhevener patroon: „God zei verder: ’Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis, en dat zij de vissen der zee, de vliegende schepselen der hemelen, de huisdieren en de gehele aarde en alle kruipende dieren die op de aarde kruipen, in onderworpenheid hebben.’” De mens werd naar Gods beeld gemaakt, hetgeen wil zeggen dat hij de goddelijke eigenschappen van wijsheid, macht, gerechtigheid en liefde bezit. Dientengevolge kent de mens behoeften welke de louter stoffelijke voorzieningen die voldoende zijn om vissen, vogels, wilde beesten en huisdieren te bevredigen, verre overtreffen. — Gen. 1:26.
4. Waaruit blijkt dat de mens een hongerige geest heeft en hoe kan die honger het beste worden gestild?
4 Dat Jehovah de mens begiftigde met de eigenschap van wijsheid, betekent niet dat de mens werd geschapen met een hoofd vol met kennis. Neen, maar hij kreeg hersenen die kennis konden bevatten en hongerig naar kennis waren. Dat de hersenen van de mens vanaf de geboorte al hongeren naar kennis, blijkt wel uit de aandacht waarmee een baby alles bekijkt en hoe hij voortdurend zijn bedrijvige handjes uitsteekt om iets te bevoelen en dan aan zijn mondje te brengen om het verder te onderzoeken. Wanneer hij eenmaal kan praten, stelt hij een eindeloze stroom vragen, dikwijls tot de verbazing, beschaming, ergernis en vermoeiing der volwassenen. Dit vloeit echter voort uit een van nature aangeboren weetgierigheid en honger naar kennis. Deze trek dient in kinderen niet ontmoedigd te worden noch bij ouderen verloren te gaan. De zenuwen brengen hun boodschappen naar de hersenen en deze bezitten het vermogen om zulke boodschappen te registreren, te overpeinzen, te verwerken, te overwegen en tot bepaalde conclusies dienaangaande te komen. Voor een groot gedeelte leven wij met onze gedachten, maar deze moeten ergens vandaan komen. Hoe rijker ons denken is des te rijker is ons leven. Jehovah’s gedachten zijn de rijkste en om ons leven zo rijk mogelijk te maken, moeten wij derhalve diep delven naar zijn in zijn Woord vervatte wijsheid: „Indien gij er naar blijft zoeken als naar zilver en er naar blijft speuren als naar verborgen schatten, dán zult gij de vreze Jehovah’s verstaan en de kennis Gods vinden.” — Spr. 2:4, 5.
5. Hoe kan ’s mensen eigenschap om macht te kunnen uitoefenen, geluk teweegbrengen?
5 Jehovah rustte de mens toe met de eigenschap macht te kunnen uitoefenen, en daar de mens ook wijsheid bezit om zijn handen bij het werk te leiden, kan hij veel doen dat hem geluk en diepe voldoening schenkt: bloemen planten, gewassen verbouwen, huizen bouwen, machines uitvinden, dichten, schilderen of componeren. Wanneer hij zijn wijsheid van God ontvangt en zijn macht dienovereenkomstig Jehovah’s wil gebruikt, zal hij gelukkig zijn en ’de vrede Gods verwerven die alle gedachte te boven gaat.’ De mens kan zijn wijsheid en macht echter ook misbruiken en dan veel kwaad uitrichten. — Fil. 4:7.
6. Waarom is de eigenschap van gerechtigheid van invloed op ’s mensen geluk?
6 Ter voorkoming hiervan werd de mens nog een goddelijke eigenschap gegeven, die van gerechtigheid. De mens is een moreel schepsel en weet als zodanig wat goed en kwaad is. Wordt nu het rechtvaardigheidsgevoel met de voeten van het kwade getreden, dan wordt het geweten geweld aangedaan en gaat het spreken. Ook al wordt het geweten door herhaaldelijk kwaaddoen toegeschroeid en gesust, dan nog zijn er innerlijke schuldgevoelens die iemands gemoedsrust verstoren en hem van streek brengen, waarbij dit zelfs tot psychosomatische ziekten kan leiden. Het morele gevoel is zo’n integrerend deel van de mens, dat zelfs chronische zondaren hun kwade gedragingen als goed trachten te rechtvaardigen; zoals Jesaja schreef: „Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die duisternis voorstellen als licht en licht als duisternis; die bitter doen doorgaan voor zoet en zoet voor bitter.” Misschien kunnen zij hun kwade praktijken voor het oog verholen houden, maar het laat hun geest niet los. Wij kunnen pas ten volle gelukkig en tevreden zijn, wanneer wij de volgende bijbelse waarheid niet over het hoofd zien: „Beter weinig met rechtvaardigheid dan overvloed aan produkten met onrecht.” — Jes. 5:20, NBG; Spr. 16:8.
7. Waarom is liefde zo’n belangrijke eigenschap?
7 De hoedanigheid echter die alle bekwaamheden en vermogens volmaakt doet samengaan en volledig in evenwicht houdt, is liefde. Wat liefde omvat en hoe belangrijk ze is, wordt kernachtig uitgedrukt in deze luttele woorden: „God is liefde.” Liefde is niet passief maar actief en uit zich in voor het voorwerp der liefde aangename en behulpzame daden. Omdat wij onszelf liefhebben, letten wij op onszelf, verzorgen ons, voorzien ons van het nodige en beschermen onszelf. Anderen dienen wij even lief te hebben, door eveneens voor hun welzijn werkzaam te zijn. Wanneer wij anderen liefde betonen, zullen zij dit met liefde willen beantwoorden. Om gelukkig te zijn, moeten wij zowel liefde geven als ontvangen. Wanneer wij geen liefde aan anderen geven, worden wij egocentrisch. Wanneer wij geen liefde van anderen ontvangen of aanvaarden, worden wij misschien timide en trekken ons misschien als een slak in haar huisje terug, of wellicht worden wij verbitterd, opstandig en storten wij ons in een poel van misdaad. Zonder liefde is er geen geluk mogelijk. — 1 Joh. 4:8.
8, 9. Welke natuurlijke drang is in de mensen aanwezig, en hoe moet hieraan tegemoetgekomen worden?
8 Om ons veilig te voelen, moeten wij Jehovah liefhebben, hem kennen en aanbidden. Toen wij werden geschapen, was de drang hiertoe in ons aanwezig. De ondertitel van het artikel „Wij zijn geboren om te geloven” in Woman’s Home Companion van april 1954 luidde: „Wij gevoelen allen een drang tot God, welke even sterk is als onze geslachtsdrift en het instinct dat tot eten noopt, zo luidt een gedurfde bewering van een koene nieuwe school in de psychiatrische wereld.” Dit artikel van de hand van een dokter gaat aldus verder: „Indien mannen en vrouwen, aldus de bewering van deze nieuwe school, zullen erkennen dat zij in God moeten geloven en een diepere betekenis aan het leven moeten hechten dan het slechts voor hun persoonlijke genoegens te gebruiken, kunnen zij vrede des geestes en geluk vinden. . . . Mannen en vrouwen worden niet alleen door geslachtsdrift en ambitie aangedreven, maar ook door een alles te boven gaande behoefte aan God. Zij moeten de hedendaagse opvatting dat men niet echt behoefte heeft aan religie en God en dat men van ongekunsteldheid blijk geeft wanneer men naar een geestelijke zijde in het leven zoekt, uit hun hoofd zetten.”
9 Deze drang om een hogere macht te aanbidden, verklaart waarom er zich zo vele religiën hebben ontwikkeld, zelfs onder de heidenen. Men tracht een gevoelde behoefte te bevredigen. Omdat de mensen aan zichzelf, hun eigen denkwijze of aan blinde leiders zijn overgelaten, zoeken zij op verkeerde wijze bevrediging voor deze behoefte, in verkeerde religiën, door beelden te aanbidden of naar geestenmediums of de sterren des hemels op te zien voor leiding. In onze tijd heeft men deze drang om Jehovah te aanbidden verwrongen, zodat men filmsterren, atleten, politici of wetenschapsmannen vergoodt. Velen maken geld tot een god; hun religie bestaat uit het najagen van genoegens. Geen dezer vervangingsmiddelen verzadigen echter bevredigend onze aangeboren honger naar God. Slechts door onze geest te gebruiken om Gods geboden te leren kennen, en zijn beginselen te begrijpen en vervolgens in praktijk te brengen, kunnen wij op juiste wijze aan deze drang voldoen en onze liefde voor God tonen, want „de liefde voor God betekent dat wij zijn geboden nakomen.” Wanneer wij niet aan deze behoefte voldoen, zullen wij niet volledig gelukkig zijn, want hoe waar waren Jezus’ woorden: „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nooddruft.” — 1 Joh. 5:3; Matth. 5:3.
WAT IS MATERIALISME?
10. Wat is materialisme?
10 De grote vijand van onze geestelijke nooddruft is het materialisme. Wat verstaan wij eigenlijk onder materialisme? Geen voedsel, kleding en onderdak, want Jezus zei: „Uw hemelse Vader weet dat gij dit alles nodig hebt.” Het getuigt niet van een materialistische geest om uzelf te voorzien van goed voedsel, mooie kleren en een gerieflijk huis. Het behoeft zelfs nog niet materialistisch te zijn om een televisietoestel, een prachtige auto of een flinke bankrekening te hebben. Houden wij echter zo zeer van lekker eten dat wij er gulzigaards door worden, of van mooie kleren dat wij er ijdel door worden en van ons huis dat wij er hooghartig door worden, zijn wij zo aan de televisie verslaafd dat al onze tijd er door wordt opgeslokt, verlangen wij zo zeer naar een zeer dure auto om er mee te kunnen prijken en naar geld dat wij er chagrijnig van worden, dan zijn wij ten prooi gevallen aan het materialisme. Stoffelijke goederen zijn goed zolang ze geen „isme” voor ons worden. Volgens Websters woordenboek is een „isme” „een onderscheiden leerstelling, ideaal, stelsel of praktijk; — gewoonlijk geringschattend gebruikt.” Wanneer materiële dingen ons voornaamste doel of ideaal worden en het najagen er van een leidinggevend beginsel wordt, zijn wij materialistisch. — Matth. 6:32.
11. Hoe kunnen wij worden geschaad doordat wij te weinig hebben?
11 Omdat wij behoefte hebben aan zowel stoffelijke als geestelijke dingen, moeten wij hierbij het juiste evenwicht vinden. Te veel stoffelijke voorzieningen kunnen ons geestelijk schaden, maar te weinig ook: „Geef mij noch armoe noch rijkdom. Laat mij het mij voorgeschreven voedsel verteren, opdat ik niet te vol zal zijn en [u] werkelijk verloochene, zeggende: ’Wie is Jehovah?’ en niet tot armoe vervalle en werkelijk stele en de naam van mijn God aangrijpe.” Sommige religiën maken armoede tot een deugd. Het getuigt echter van veinzerij en schijnheiligheid om zich opzettelijk fysieke moeilijkheden op de hals te halen: „Dit alles nu heeft inderdaad een schijn van wijsheid, door een vorm van aanbidding welke men zichzelf oplegt, schijnnederigheid, een strenge behandeling van het lichaam, maar ze hebben geen waarde ter bestrijding van de bevrediging van het vlees.” Wanneer er niet aan iemands stoffelijke behoeften wordt voldaan, brengt dit lijden met zich mee; verbittering en vijandigheid woekeren welig op deze bodem en ten slotte geeft men Jehovah de schuld van alles; men vervloekt hem om de moeilijkheden en ellende waarmee men te kampen heeft en neemt zijn toevlucht tot diefstal om aldus aan zijn levensbehoeften te komen. Een tekort aan stoffelijke goederen kan tot geestelijke armoe leiden. — Spr. 30:8, 9; Kol. 2:23.
12. Hoe kunnen wij worden geschaad doordat wij te veel hebben?
12 Heeft men echter een overvloed aan stoffelijke goederen, dan kan dit de geestelijke gezindheid ook verdringen; het kan er zelfs toe leiden dat men Jehovah uit zijn hart verwijdert om er een valse god voor in de plaats te stellen: „Hun einde is vernietiging, hun god is hun buik, hun schande hun heerlijkheid en hun geest is op het aardse gericht.” Dezulken hebben het vlees tot hun god gemaakt en het materialisme is hun geloofsbelijdenis. Hun zelf-vergoding is afgoderij, want Paulus sprak over „begerigheid, hetwelk afgoderij is,” en over een „inhalig persoon — dan is men een afgodendienaar.” Als wij dus op stoffelijk gebied te veel hebben, bestaat het gevaar dat wij ons zelfs onafhankelijk van Jehovah gaan voelen, denkend dat wij hem niet nodig hebben. Wellicht erkennen wij niet dat alles van hem afkomstig is en vragen wij als Farao uit de oudheid: „Wie is Jehovah?” O, welk een schandelijke bekroning zou ons roemen in stoffelijke goederen in dat geval krijgen! — Fil. 3:19; Kol. 3:15; Ef. 5:5.
13. Hoe waarschuwde Jehovah Israël voor het materialisme?
13 Jehovah waarschuwde Israël dat materiële rijkdom hen geestelijk zou kunnen verblinden: „Wanneer gij gegeten en u verzadigd hebt, moet gij Jehovah, uw God, zegenen voor het goede land dat hij u heeft gegeven. Weest op uw hoede dat gij Jehovah, uw God, niet vergeet, zodat gij zijn geboden, zijn rechtsbesluiten en verordeningen die ik u heden gebied, niet onderhoudt; dat namelijk niet wanneer gij eet en verzadigd wordt, goede huizen bouwt en die bewoont, uw vee en uw kudde toeneemt, zilver en goud bij u vermeerdert en al het uwe toeneemt, uw hart zich verheffe en gij Jehovah, uw God, die u uit Egypteland, uit het slavenhuis, heeft gebracht, vergeet; . . . en gij in uw hart zegt, ’Míjn kracht en de volledige macht míjner hand hebben mij deze rijkdom doen verwerven.’ Gij moet Jehovah, uw God, gedenken, want hij verleent u de kracht rijkdom te verwerven.” Jehovah gebruikte Mozes om Israël, getooid met de eretitel Jeschurun, in een dichterlijk lied te waarschuwen: „Toen Jeschurun vet begon te worden, trapte het achteruit. Gij zijt vet, dik, vetgemest geworden. Daarom heeft het God, die het heeft gemaakt, verlaten en de Rots van zijn redding veracht.” — Deut. 8:10-14, 17, 18; 32:15.
DE GELDJEUK
14, 15. Welke onjuiste reden wordt soms gegeven door hen die het geld tot een god maken, en wat is de ware reden?
14 Waarom maken mensen het geld tot een god? Zij die slaven van de rijkdom zijn, zullen toch ontkennen dat het hun god is, maar zeggen dat men geld nodig heeft om te kunnen leven. Het is waar dat men geld nodig heeft om te kunnen leven. Het is waar dat men geld nodig heeft om te eten, kleren te kopen en een huis te hebben. Daarom moet men dan ook geld verdienen, maar hierbij blijft het niet voor hen die het geld aanbidden. Indien geld slechts een middel is om in de noodzakelijke levensbehoeften te voorzien en het zelfs wordt gebruikt of er iets extra’s voor aan te schaffen ter ontspanning, dan zouden uw verlangens naarmate u meer geld verdiende steeds meer bevredigd moeten worden, zodat u niet meer zo zou gaan verlangen naar wat extra-geld. Bij hoe velen is dat echter het geval? Enkele jaren geleden interviewden sociologen honderden Amerikanen met verschillende inkomens en hun werd gevraagd of zij tevreden waren met hun loon. Het merendeel was er niet tevreden mee. Die 20.000 gulden per jaar verdiende wilde 40.000, die 40.000 verdiende 80.000 en die 80.000 verdiende 200.000. Zelfs zij die miljoenen verdienden, wilden nog meer miljoenen hebben. De interviewers brachten het volgende verslag uit: „Over het algemeen geldt dat hoe meer geld men heeft, des te meer men wil hebben.”
15 Geld is een symbool voor succes geworden. Men denkt dat door geld in de menselijke behoefte van veiligheid, erkenning, prestige, vrienden en liefde voorzien kan worden. Dit is echter slechts ten dele en onvoldoende het geval. Wanneer geld ons veiligheid of een positie in de maatschappij moet verschaffen, houdt dit op wanneer het geld er niet meer is. Indien wij vrienden bezitten en geliefd zijn om ons geld, zullen onze vrienden en degenen die ons liefhebben met ons geld verdwijnen. Wij willen geliefd worden om wat wij zijn en niet om wat wij hebben. Geld is niet het voedsel waarmee deze menselijke verlangens verzadigd kunnen worden, ongeacht hoeveel geld wij er ook aan besteden. Deze waarheid werd drieduizend jaar geleden reeds in de bijbel opgetekend: „Wie alleen het zilver maar liefheeft, zal van zilver niet verzadigd worden, noch wie rijkdom liefheeft van inkomsten. Ook dit is ijdelheid.” — Pred. 5:10, vs. 9, SV.
16. Waarom zijn zij die met het materialisme zijn behept, niet te stuiten?
16 In Engels sprekende landen kent men een verhaal dat er zich aan het eind van de regenboog een „pot goud” bevindt. Men zou kunnen zeggen dat het geluk na te jagen door veel geld te verwerven, hetzelfde is als jacht te maken op de regenboog terwille van de „pot goud” aan het eind er van; u zult die nooit vinden. Toch blijven misleide mensen steeds maar jacht maken op de regenboog van het materialisme, omdat zij niet beseffen dat de behoefte welke naar zij denken door geld wordt bevredigd, er in het geheel niet door wordt verzadigd. In elke maatschappij wordt datgene geëerd wat personen in die maatschappij koesteren, en aangezien men in deze materialistische eeuw het geld hogelijk vereert, zijn er zovelen die hierop jacht maken. Hun waardebepaling is gebaseerd op iemands bezit. Wanneer zij een nieuwe auto zien, willen ze die ook hebben en kopen hem derhalve. Terwijl zij nog aan het afbetalen zijn, zien zij een nieuw huis dat zij willen hebben. Zij kopen het, maar betalen het over een lange periode af. Nog steeds niet bevredigd, zien zij nieuwe meubelen die zij kopen volgens de methode „u gebruikt ze al terwijl u er nog voor betaalt.” Na een jaar komen er weer nieuwe automodellen uit. Zo een moeten zij er ook hebben. Niet dat hij beter rijdt, o neen. Het verschil zit ’m meer in hun hoofd dan in wat er zich onder de motorkap bevindt. Zij moeten slechts de nieuwste, de beste auto hebben van het laatste model en hebben ze die eenmaal, dan denken zij vlug weer aan iets anders. Het is een vicieuze cirkel. Door hun materialistische verlangens worden zij al maar opgejaagd, zonder ooit een doel te bereiken. Zij jagen zichzelf slechts achterna en zijn gevangen in de draaikolk van wereldsgezindheid, „de begeerte van het vlees, de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met iemands bezittingen.” — 1 Joh. 2:16.
17. Aan welke kwaal lijden velen, en waarop loopt dit voor hen uit?
17 Zij hebben de geldjeuk. Hoe meer zij krabben des te meer het gaat jeuken en des te meer zij weer gaan krabben. Door te krabben, verdrijft men de jeuk niet; de huid gaat hierdoor juist branden. Krabt men zich niet, dan vermindert de jeuk. Hun kwaal spruit voort uit een geest die voortdurend met geld bezig is en een hart dat er liefde voor koestert. Het geld op zichzelf is niet verkeerd, maar de liefde er voor; niet de genoegens maar de liefde voor genoegens; niet het huis, de meubelen of de auto maar de liefde er voor. Deze liefde voor stoffelijke goederen verdringt de geestelijke gezindheid uit geest en hart, neemt het leven in beslag en ondermijnt de krachten, totdat er geen tijd of krachten meer zijn overgebleven om de geestelijke behoeften te verzadigen. Voor velen leidt deze liefde voor geld tot hun ondergang: „Want wij hebben niets op de wereld meegebracht en kunnen er ook niets uit meenemen. Wanneer wij daarom voedsel en kleding hebben, zullen wij daarmee tevreden zijn. Zij die besloten zijn rijk te worden, vallen echter in verzoeking, in een strik en in vele zinneloze en nadelige begeerten die de mensen tot vernietiging leiden en in het verderf storten. Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijks, en door op deze liefde hun zinnen te zetten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorstoken.” — 1 Tim. 6:7-10.
MAAK PLAATS VOOR DE GEEST
18. Uit welke teksten blijkt dat er een conflict bestaat tussen het vlees en de geest, en waartoe leidt elk der bedenkingen?
18 De apostel Paulus liet zich niet misleiden door zijn gevallen vlees: „Ik weet dat er in mij, dat wil zeggen, in mijn vlees, niets goeds woont; want het vermogen om te willen is bij mij wel aanwezig, maar het vermogen om wat juist is uit te werken, is niet aanwezig. Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dát bedrijf ik. Overeenkomstig de mens die ik innerlijk ben, schep ik werkelijk behagen in de wet Gods, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn geest en mij in gevangenschap leidt aan de wet der zonde in mijn leden.” Het vlees duidt op het gevallen menselijke schepsel met zijn zondige neigingen, lusten, impulsen en begeerten. Dit vlees is een slaaf der zonde, is er aan verkocht, en deze meester zet het op tegen de geestelijke wet Gods, welke door een studie van Jehovah’s Woord in onze geest wordt gegrift. Het zondige vlees is tegen de geest gekant en drijft ons tot dingen welke wij dienen te vermijden: „Want het vlees gaat in zijn begeerte in tegen de geest en de geest tegen het vlees, want deze staan tegenover elkaar, zodat gij juist dat wat gij zoudt willen doen, niet doet.” Wanneer onze geest of geestesgesteldheid in overeenstemming met Jehovah’s geest en Woord is, zullen wij er door op juiste wegen worden geleid en indien wij het leven boven de dood verkiezen, moet de geest het van ons daar tegenover staande vlees winnen: „Zij die naar het vlees zijn, richten hun geest op de dingen des vleses, maar zij die naar de geest zijn, op de dingen des geestes. Want het bedenken des vleses betekent de dood, maar het bedenken des geestes leven en vrede.” — Rom. 7:18, 19, 22, 23; Gal. 5:17; Rom. 8:5, 6.
19. Wat moeten wij bij de totale kosten van het materialisme niet vergeten te berekenen?
19 Met de hulp van Jehovah’s geest en door onze geest naar zijn geest te blijven richten, kunnen wij het gevallen vlees overwinnen. Hiertoe moeten wij echter plaats maken voor de dingen des geestes. Het najagen van materiële goederen die op zichzelf niet slecht zijn, kan tot ons verderf leiden wanneer hierdoor al onze tijd wordt opgeslokt. Wanneer u het televisietoestel niet kunt afzetten wanneer dat nodig is, gaat het u meer kosten dan slechts de koopprijs: Uw tijd, misschien wel vergaderingbezoek, nabezoeken of bijbelstudies. Uw dure auto of mooie huis betaalt u misschien met het voorrecht iemand in de waarheid te onderwijzen of hem tot de dienst van Jehovah op te leiden. Bereken de totale kosten van het materialisme. Houdt niet alleen rekening met de guldens en centen op de prijskaartjes, maar ook met wat het aan geestelijke gezindheid kost. Er stak niets verkeerds in de rijkdom van de rijke jonge regeerder, maar het was wel verkeerd dat hij er door van weerhouden werd om Jezus te volgen. Er stak absoluut geen kwaad in om een paar gekochte ossen te gaan bekijken, bij zijn pas getrouwde vrouw te blijven of een zojuist gekocht stuk land te bezichtigen; maar indien ze u van het dienen van Jehovah afhouden, worden ze schadelijk. Ze kunnen doornen worden waardoor het goede wordt verstikt. „Er zijn nog anderen welke tussen de doornen worden gezaaid; dat zijn degenen die het woord gehoord hebben, maar de zorgen van dit samenstel van dingen, de bedrieglijke kracht der rijkdom en de verlangens naar het overige, dringen binnen en verstikken het woord, en het wordt onvruchtbaar.” — Mark. 4:18, 19.
20. Wat dienen zij die het materialisme trachten op te geven, eens te beschouwen, en wat had Paulus dienaangaande te zeggen?
20 Ruk het materialisme met wortel en tak uit om plaats te maken voor de geest. „Blus het vuur van de geest niet uit,” waarschuwt Paulus. Vuur heeft lucht nodig, en wanneer er daarom te veel rommel op wordt gegooid, zal het verstikken. Smoor het vuur van de geest niet door het met materiële zorgen en bezittingen te overladen. Met beperkte tijd en energie kunt u „geen slaven van God en van de Rijkdom zijn.” Wat zult u kiezen? Kunt u er moeilijk toe besluiten het materialisme op te geven? Denk dan eens aan het volgende. U bent vast wel eens een bijbelstudie begonnen met personen die de studie naderhand staakten omdat zij inzagen dat zij de verplichting hadden de dienst in te gaan. U wist dat zij hieraan niet juist deden en dat zij zich daar geen zorgen over hadden moeten maken omdat zij te zijner tijd, naarmate zij meer zouden leren, sterker zouden worden en dat dan vanzelf de wens wel bij hen zou opkomen om te prediken. Zij wisten wat zij moesten opgeven maar waren nog te onervaren om te beseffen wat zij er mee zouden winnen. Met sommige getuigen nu is het precies zo gesteld wat het materialisme betreft. Zij zien dat er van hen wordt gevraagd dat zij iets opgeven, maar zij beseffen niet wat zij er geestelijk mee zullen winnen. Zij kunnen echter afgaan op de geïnspireerde woorden van Paulus: „Daarom acht ik ook alles verlies wegens de alles overtreffende waarde van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Wegens hem heb ik het verlies van alles aanvaard en ik beschouw het als een hoop vuil, opdat ik Christus moge verwerven.” Zie dus verder. Denk niet alleen aan het materiële verlies, maar ook aan wat u er geestelijk bij wint. Daarbij zinkt het verlies in het niet. — 1 Thess. 5:19; Matth. 6:24; Fil. 3:8.
21. Hoe trachten sommigen hun materialisme te rechtvaardigen, maar hoe laat het een stempel op hen achter?
21 Het materialisme drukt zijn stempel op een persoon. Neem nu eens iemand voor wie materiële goederen een sterke bekoring vormen. Hij besteedt nu meer aandacht aan zijn kleding, huis, auto en amusement. Misschien redeneert hij dat hij in verband met zijn positie goed voor de dag komt, omdat de wereld dit van hem verwacht. Maar wacht eens even: Heeft hij een hogere positie dan Jezus tijdens zijn aardse omwandeling? Liet Jezus zijn gedragslijn door de wereld met haar materialistische zienswijze bepalen? Bereed hij de prachtigste rossen of had hij een luxueuze plaats om zijn hoofd te ruste te leggen? Neen, hij verwierp het materialisme met woord en daad. Hij stelde een voorbeeld wat nederigheid betreft, door de voeten van zijn discipelen te wassen. Hij vond niet dat hij wegens zijn positie goed voor de dag moest komen, integendeel. Hij had belangstelling voor geestelijke kracht en niet voor uiterlijk vertoon. Let echter eens op de persoon die steeds materialistischer wordt. Zijn zijn commentaren nog steeds even goed, zijn lezingen nog even opbouwend en zijn gesprekken op geestelijk terrein nog even verstandig als voorheen? Indien niet, dan blijkt dat hij ten prooi is gevallen aan het materialisme, of hij dit nu al dan niet wil inzien. Zijn broeders en zusters kunnen het zien en hij kan er van verzekerd zijn dat God het ziet: „Wordt niet misleid: God is niet iemand die men kan bespotten. Want al wat een mens zaait, zal hij ook maaien; want wie met het oog op zijn vlees zaait zal uit zijn vlees verderf maaien, maar wie met het oog op de geest zaait, zal uit de geest eeuwig leven maaien. Laten wij daarom niet ophouden met goed te doen, want indien wij niet opgeven, zullen wij ter bestemder tijd oogsten.” — Gal. 6:7-9.
22. Wat is één groot kwaad van het materialisme, en wat kan dit kwaad u kosten?
22 Jezus zei: „Indien iemand achter mij wil komen, die verloochene zichzelf.” Eén groot kwaad van het materialisme is dat onmiskenbaar blijkt wie er aan ten prooi is gevallen. Onzichtbaar, gelijk termieten in een stuk hout, vreet het door zodat het de kracht ondermijnt en de overhand zal krijgen. Wanneer wij voedsel verschaffen aan de verlangens van het vlees wordt onze morele kracht ondermijnd en wij worden er door beroofd van de vrucht van de geest, die zelfbeheersing wordt genoemd. Wij dienen dagelijks ons vermogen om ons kleinigheden te ontzeggen, te oefenen, want wanneer wij dit niet doen, zullen wij dit vermogen verliezen. Aldus ontwikkelen wij de kracht om bij grote geschilpunten hetzelfde te doen. Door in weinig getrouw te zijn, zullen wij het ook in veel zijn. Blijven wij in kleine dingen in gebreke dan wordt hierdoor al te kennen gegeven hoe wij in grote kwesties zullen handelen. Uzelf niets te kunnen ontzeggen, kan u uw leven kosten: „Werkelijk, wat voor voordeel werpt het voor iemand af indien hij de gehele wereld verwerft en zijn ziel verbeurt?” Verlies uw hoofd niet door te trachten vooruit te komen en zodoende anderen voorbij te streven. U kunt niet èn met God èn met de wereld wandelen. Geld is een van de goden dezer moderne wereld en voor hen spreekt het geld. Zij zijn doof wanneer Jehovah spreekt, maar spitsen hun oren wanneer het geld zich tot hen richt. Zij kunnen het geld zelfs in de kelder horen fluisteren, maar de prediking van de toppen der huizen kunnen zij niet horen. Geld heeft wel geen stem maar het kan hen overal uitpraten, kan hen zelfs pratende het leven uit helpen, hen doodpraten. Wij doen er beter aan naar de stemloze hemelen te luisteren die Jehovah’s heerlijkheid verkondigen. — Mark. 8:34, 36; Ps. 19:1-4.
23. Waarom dienen wij een eenvoudige smaak aan te kweken, en hoe oefende Paulus zich hierin?
23 Voorzie daarom in uw behoeften, opdat u gelukkig kunt zijn, maar laat die behoeften eenvoudig zijn. Laat uw geluk niet afhankelijk zijn van bezittingen. Veel dingen waarvan men denkt dat ze nodig zijn, zijn helemaal niet nodig. Men kan de smaak van sterke drank te pakken krijgen, waarna het moeilijk is om met die gewoonte te breken; het is echter mogelijk en de persoon die er aan is verslaafd, kan worden bevrijd. Kweken wij een materialistische geest aan, dan zullen onze behoeften zozeer toenemen, dat ze buiten ons bereik komen te liggen. „Zwoeg niet om rijkdommen te verwerven. Laat af van uw eigen inzicht” Kweek een eenvoudige smaak aan en zorg er voor nergens een slaaf van te worden. Paulus oefende er zich in om tevreden te zijn in alle omstandigheden waarmee hij in aanraking kwam: „Ik heb geleerd in alle omstandigheden waarin ik verkeer genoegen te nemen met wat ik heb. Ik weet werkelijk wat het wil zeggen er slecht voor te zitten en ik weet werkelijk wat het is overvloed te hebben. In alles en onder alle omstandigheden heb ik van beide het geheim geleerd, verzadigd te zijn en honger te lijden, overvloed te hebben en gebrek te lijden.” Hij werd niet verbitterd door gebrek en viel bij overvloed niet in de valstrik van het materialisme. Hij volgde zijn eigen raad op: „Uw levenswijze zij vrij van liefde voor geld, terwijl gij tevreden zijt met wat gij nu hebt.” Paulus was tevreden of hij nu weinig of veel had. Zijn stoffelijke behoeften waren maar klein, doch zijn geestelijke rijkdommen groot. — Spr. 23:4; Fil. 4:11, 12; Hebr. 13:5.
24. In welke overvloedige dingen kunnen wij genot vinden, en welke belangrijkere dingen zijn nodig om ons gelukkig te maken?
24 Om gelukkig te kunnen zijn, dient u te bedenken hoe God u uit de aarde en voor de aarde heeft gemaakt. Het ware genot wordt gevonden in het door God geschapene: de zwart-fluwelen hemelkoepel waaraan duizenden sterren twinkelen en lichten, de koesterende zonnewarmte, de aangename koelte van een briesje, de bedwelmende bloemengeuren, vogelenzang, de bekoring welke er van dieren uitgaat, de glooiende heuvelruggen en omhoogpiekende rotsen, de onstuimige rivieren en de kabbelende beekjes, de grazige weiden en dichte wouden, sneeuwschittering in zonlicht en het staccato van regendruppels op het dak, het krekelgesjirp in keldergewelven, een kwakende kikvors in de vijver en het geplons van een vis die plotseling in het water vooruitschiet, waardoor het door de maan beschenen oppervlak rimpelt, in kringen die steeds groter worden. De omgang met medemensen is zelfs een nog groter genot, want de mens werd niet geschapen om geïsoleerd te leven. Een vriendelijk woord, een goedkeurend knikje, een stille wenk of oprecht complimentje, een warme glimlach en een liefderijke daad, het geschater van een spelend kind en het gekraai van een baby in zijn wiegje, de waardigheid en wijsheid van een oudere met veel levenservaring — dit zijn allemaal dingen die bevrediging schenken. Wat telt, is wat wij werkelijk zijn, niet zoals wij er willen uitzien. Onze liefde, niet onze maatschappelijke positie. Wat wij kunnen geven, niet wat wij kunnen krijgen. De schat die wij in de hemel hebben, niet het opgaren van goud op aarde. Tevreden te zijn met weinig in plaats van ondanks overvloed zorgen te hebben, daar gaat het eigenlijk om. Gods gedachten te verwerven die ons wijs kunnen maken, deze wijsheid te gebruiken om onze krachten er door te laten besturen, zijn beginselen te volgen om gerechtigheid te verzekeren en hem na te volgen in het betonen van liefde — hierdoor zullen de behoeften worden bevredigd en zal de honger welke hij ons heeft meegegeven, worden gestild. Dit alles is er voor nodig om ons gelukkig te maken.