Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w77 1/5 blz. 276-280
  • Ik heb iets gevonden wat de moeite waard is om voor te vechten

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • Ik heb iets gevonden wat de moeite waard is om voor te vechten
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • DE GEVANGENNEMING VAN MIJN BROER HELPT MIJ
  • QUEBEC WORDT EEN STRIJDTONEEL
  • DE STAD QUEBEC — EEN NIEUW GEBIED
  • EEN NIEUWE TOEWIJZING
  • OVERWINNINGEN VOOR HET HOOGGERECHTSHOF
  • EEN GOEDE REACTIE OP DE KONINKRIJKSPREDIKING
  • Gelukkige veranderingen in Quebec
    Ontwaakt! 1975
  • Een nieuw tijdperk van vrijheid in Quebec
    Ontwaakt! 1975
  • „Het is geen strijd van u, maar van God”
    Ontwaakt! 2000
  • Quebec wendt zich voorwaarts: De Stille Revolutie
    Ontwaakt! 1975
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1977
w77 1/5 blz. 276-280

Ik heb iets gevonden wat de moeite waard is om voor te vechten

Zoals verteld door Laurier Saumur

HET was vriezend, fris en helder winterweer. De sleden kraakten en de paarden briesten terwijl ze de houthakkerspaden volgden die tussen de sparren doorkronkelden. Zelfs onder het hakken van de houtblokken en terwijl de ploegen de blokken afvoerden, dankte ik de God die deze prachtige aarde heeft gemaakt.

Dit waren mijn gedachten als tiener op een typische winterdag op de boerderij van mijn vader in de golvende heuvels van westelijk Quebec. Het was een hard maar gezond leven. Ik was één van veertien kinderen in een katholiek Frans-Canadees gezin.

Evenals in andere delen van Quebec werd het leven in onze kleine Frans-sprekende gemeenschap beheerst door de Katholieke Kerk. Ik ging trouw naar de mis, ter communie en naar andere katholieke samenkomsten, maar ofschoon ik God wilde dienen, ontbrak er toch iets.

Het schoolonderwijs stond toen niet onder supervisie van de regering maar van de Katholieke Kerk en de gedragslijn van de Kerk was het onderwijs van de mensen te beperken zodat de priesters hen gemakkelijker onder de duim konden houden. Als gevolg daarvan konden velen, onder wie mijn vader en twee van mijn broers, lezen noch schrijven. Als gevolg van deze negatieve aanpak van het onderwijs en het gebrek aan boeken en bibliotheken werd mijn dorst naar kennis niet bevredigd.

In 1939, toen ik achttien jaar was, ging ik voor verder onderwijs naar Montreal. Eindelijk bibliotheken en boeken om te lezen! Ik las vaak bijna de hele nacht. Hierdoor geraakte ik op de hoogte van de afschuwelijke katholieke inquisitie. Ik begon de Kerk in een ander licht te zien.

Desondanks raakte ik door een neef verbonden met de Katholieke Actie. Dit was een politieke beweging met fascistische neigingen en sterk antisemitische opvattingen. Zij kwamen bijeen in de katholieke kerk en onder leiding van priesters. De boodschap van de Katholieke Actie was eenvoudig: ’Hitler is nog niet zo slecht. Het zijn de joden en Engels-sprekende protestanten die ons Frans-katholieken onderdrukken.’ Ik voelde me bij het aanhoren van voorstellen tot het gebruik van geweld slecht op m’n gemak en trok mij al gauw uit de Katholieke Actie terug.

DE GEVANGENNEMING VAN MIJN BROER HELPT MIJ

In het voorjaar van 1943 gaf een vriend in Montreal mij een kranteartikel met de woorden:

„Dit gaat over een man die net zo heet als jij. Is hij soms familie van je?”

Ik las het verhaal. Verbaasd zei ik: „Familie van me — en òf, het is m’n eigen broer, Hector!” Ik had in jaren niets van hem gehoord. Volgens de krant was hij zo pas in Timmins (Ontario) tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld omdat hij een van Jehovah’s Getuigen was.

„Wie zijn Jehovah’s Getuigen?” vroeg ik. „Ik heb nog nooit van ze gehoord.”

Mijn vriend antwoordde: „Ze zijn een religieuze beweging die door de regering verboden is.”a

Mijn verbazing werd nog groter. Een religieuze beweging? Hector was wel het meest ongodsdienstige lid van de familie! Ik schreef hem een brief om te weten te komen wat er aan de hand was.

Als antwoord stuurde Hector me een bijbel en enkele brochures van Jehovah’s Getuigen. Dit was de eerste bijbel die ik ooit had gezien. De priesters hadden altijd gezegd: „Je moet de bijbel niet lezen — je zult er gek van worden!” Om deze reden ging ik, naïef als ik was, met m’n bijbel naar een priester om erachter te komen of hij wel echt was. Hij pakte hem onder het voorwendsel hem voor me te onderzoeken aan en weigerde toen hem terug te geven.

De brochures wekten echter dusdanig mijn belangstelling dat ik in een katholieke boekhandel een andere Franse bijbel kocht. Ik begon er gretig in te lezen. In de loop van het jaar daarop las ik tweemaal de hele bijbel door. Vooral het leven van Jezus en het zendingswerk van de apostelen vond ik boeiend.

Later in 1943 verhuisde ik van Montreal naar Timmins om meer omtrent Jehovah’s Getuigen te weten te komen en ook om wat Engels te leren. Daar studeerde ik met de Getuigen, maar ik bleef ook naar de katholieke kerk gaan. Met de parochiepriester en de bisschop besprak ik leerstellige onderwerpen zoals de hel, de Drieëenheid en de onsterfelijkheid van de ziel. Op een dag vroeg de bisschop me hoe ik aan de punten die ik te berde bracht kwam. „Van Jehovah’s Getuigen”, antwoordde ik. „Ik heb geen tijd meer om met u te praten”, was zijn antwoord.

Nog altijd een trouw katholiek, was ik de volgende dag in de kerk en hoorde ik de parochiepriester een kwaadaardige schimprede tegen de Getuigen afsteken. Zijn bijtende opmerkingen en valse beschuldigingen vervulden me met afkeer. Dat deed de deur dicht. Die dag verliet ik voorgoed de katholieke kerk. Al gauw stond mijn besluit vast. Ik had de bijbelse waarheid gevonden en was vastbesloten er mijn levenlang voor te vechten, net zoals Christus’ eerste volgelingen dit hadden gedaan. Op 1 juli 1944 werd ik als symbool van mijn opdracht om Jehovah te dienen, gedoopt.

QUEBEC WORDT EEN STRIJDTONEEL

De moeilijkheden in de provincie Quebec stapelden zich op in de vorm van arrestaties en het bestoken van Jehovah’s volk door de machtige combinatie van de Katholieke Kerk en haar politieke bondgenoot, premier Maurice Duplessis. In juni 1945 begon ik met het volle-tijdpredikingswerk in Montreal, een van de voornaamste steden van Quebec. De eerste de beste keer dat ik daar van huis tot huis getuigenis ging geven, werd ik gearresteerd. Het was een aanwijzing van wat me te wachten stond.

De strijd in Quebec was gaande, en wat voor een strijd! Premier Duplessis beloofde dat hij Jehovah’s Getuigen uit de provincie zou verdrijven en kondigde een „genadeloze strijd tegen de Getuigen” af. Het gehele staatsgezag werd tegen ons ingezet. De provincie werd overspoeld door een golf van redeloze vijandigheid. Zelf werd ik meer dan honderd maal gearresteerd.

Een vooraanstaande Canadese krant beschreef de vervolging als de „terugkeer van de inquisitie”, en zei: „De vervolging die thans in de provincie Quebec met enthousiaste instemming van officiële en justitiële zijde tegen de religieuze sekte, bekend als Jehovah’s Getuigen, gaande is, heeft een wending genomen die erop duidt dat de inquisitie in Frans-Canada is teruggekeerd.” — Toronto Globe & Mail van 19 december 1946.

Als ik aanbelde om over de bijbel te spreken, werd ik vaak begroet met een luide tirade van de nieuwste beschuldigingen die de huisbewoner van de parochiepriester had gehoord of in de Franse nieuwsbladen had gelezen. Het was niet ongewoon om twee- of driemaal op een dag gearresteerd te worden en er vonden herhaalde en eindeloze rechtszittingen plaats. Deze waren vooral vervelend voor de huisvaders die er vele dagen werk en soms hun baan bij inschoten. Maar mochten de autoriteiten nog nooit van de volharding van Jehovah’s Getuigen gehoord hebben, dan stonden zij nu op het punt er uit de eerste hand het bewijs van te krijgen.

Om te voorkomen dat huisvaders gearresteerd werden, gebruikte ik afleidende tactieken. Wanneer er een politieauto aankwam, stapte ik er meteen op af om een gesprek met de agenten aan te knopen en zodoende de huisvaders die in de buurt werkten de gelegenheid te geven zich uit de voeten te maken. Het aantal keren dat ik zelf gearresteerd werd, ging natuurlijk in stijgende lijn.

In september 1945 vonden er in Châteauguay, een stadje ten westen van Montreal, twee hevige rellen plaats. Terwijl de politie lijdelijk toekeek, overvielen katholieke benden vergaderingen van Jehovah’s Getuigen die op particulier terrein werden gehouden. Ik werd gemeen geschopt en geslagen. Een van de aanvallers raakte eveneens gewond — hij sloeg mij zo hard op m’n achterhoofd dat hij zijn pols brak. Ik was overal bont en blauw en liep dagen achtereen met moeite en pijn.

We deden ons uiterste best om aan borgsommen te komen ten einde uit de gevangenis te blijven; we deden ons uiterste best om bij de deuren onder tirades van valse beschuldigingen te wachten in de hoop aan het eind daarvan enkele vriendelijke opmerkingen te kunnen maken om vooroordelen weg te nemen; we deden ons uiterste best om benden uit de weg te gaan, om huisvaders voor arrestatie te behoeden, om er bij onze christelijke broeders en zusters de moed in te houden en om vergaderruimten te huren — waarvan de eigenaars bang waren voor de ’heksenjacht’; we deden ons uiterste best om te verhinderen dat kinderen van school gestuurd werden en om ervoor te zorgen dat degenen die toch van school gestuurd werden, huisonderwijs kregen en we vochten om onze doden te begraven, aangezien de priesters in sommige gevallen trachtten te verhinderen dat Jehovah’s Getuigen begraven werden.

Het was in die dagen niet gemakkelijk om een Getuige van Jehovah te zijn, maar het was wel geloofversterkend. Wat een schitterende geest van geloof, liefde en vastberadenheid werd er door alle Getuigen aan de dag gelegd! Hun ervaring was dezelfde als die van de apostel Paulus, die met betrekking tot het uur van zijn beproeving zei: „De Heer . . . gaf mij kracht, opdat door bemiddeling van mij de prediking ten volle volbracht zou worden.” — 2 Tim. 4:17.

Menigmaal werden we inderdaad geholpen en aangemoedigd, en op onverwachte manieren. Het duurde niet lang of ik werd verkwikt door het leiden van tweeëntwintig bijbelstudies. Eén daarvan was ongebruikelijk.

Toen ik op een straathoek bezig was De Wachttoren en Ontwaakt! aan te bieden, kwam er een dame naar me toe. Aangezien zij niet kon lezen en schrijven, had zij niets aan de publikaties en dus noteerde ik haar adres en sprak een nabezoek af. Er werd onmiddellijk met een bijbelstudie begonnen welke twee- of driemaal per week werd gehouden. Zij nam niet alleen gretig de bijbelse waarheden in zich op, maar leerde ook lezen. Ondanks de vurige vervolging werd Laura Chabot een dappere getuige van Jehovah en ze is dat na meer dan dertig jaar nog altijd. In de loop der jaren heeft zij met zo’n vijfenveertig personen de bijbel bestudeerd die nu Getuigen zijn.

DE STAD QUEBEC — EEN NIEUW GEBIED

Er was geen georganiseerde activiteit van Jehovah’s Getuigen in de stad Quebec, de hoofdstad van de provincie. Tegen eind 1945 werden vijf van ons derhalve daar toegewezen. De sfeer was er heel anders dan in het kosmopolitische Montreal.

Het hele gezag in de stad Quebec was in handen van de Kerk. Overal zag men priesters in hun soutanes. De atmosfeer zelf scheen vrees en onderdrukking te ademen. Zowel de katholieke kardinaal als de dictatoriale Duplessis woonden hier. Zouden wij in dit bolwerk van het katholicisme wel horende oren vinden?

In het begin waren de mensen in de stad Quebec erg vriendelijk en ontvankelijk voor onze van-huis-tot-huisbezoeken. Mijn partner, John How, en ik verspreidden in onze eerste maand aldaar elk meer dan honderd hulpmiddelen voor bijbelstudie. Toen er in het huis van een geïnteresseerde vrouw een vergadering werd belegd, waren er tien familieleden aanwezig. De lange bespreking was levendig en bijzonder openhartig. Hoewel zij in naam katholiek waren, stonden zij in werkelijkheid vijandig tegenover de Kerk. Voordat ik wegging, verspreidde ik een tas vol lectuur, waaronder verscheidene exemplaren van het boek Vijanden. Alphonse Beaudet, een broer van de huisbewoonster, nam er één van.

Enkele dagen later klampte iemand mij op straat aan. Het was dezelfde Alphonse Beaudet. „Zou ik met u mee mogen om met iemand over de bijbel te spreken?”

„Natuurlijk, waarom niet?” antwoordde ik. Onderweg vertelde hij me zijn geschiedenis.

Nadat ik de vorige zondag zijn familie had bezocht, was Alphonse naar huis gegaan en had de hele nacht in het boek Vijanden gelezen. In drie dagen had hij het verslonden. Toen hij het uit had, haalde hij alle prenten, crucifixen en beelden bij elkaar en vernietigde ze voor de ogen van zijn katholieke buren. Maar dat was nog niet alles.

Vervolgens ging hij naar de bisschop met het verzoek zijn naam uit de registers van de Katholieke Kerk te schrappen. Toen ging hij op zoek naar mij. Thans, meer dan dertig jaar later, onderwijst Alphonse nog altijd de bijbel in de stad Quebec, en zijn buitengewone ijver en toewijding hebben een groot aantal mensen geholpen Jehovah God getrouw te dienen.

Het duurde niet lang of er werd in de stad Quebec een kleine gemeente opgericht, en wij begonnen geregeld gemeentevergaderingen te houden. Maar de vredige toestanden duurden niet lang. Al gauw begonnen de priesters de kansels en de katholieke pers te gebruiken om een storm van haat te ontketenen. Er volgde een reeks van arrestaties en veroordelingen.

De plaatselijke rechter Jean Mercier kondigde aan dat de politie opdracht had gekregen „op het eerste gezicht iedereen te arresteren van wie men weet of vermoedt dat hij een Getuige is”. Plotseling kwam de vervolging in het oude Quebec van kust tot kust in het nieuws. Dit leidde tot een averechtse reactie van de zijde van de rest van Canada, die verontwaardigd was dat een rechter die geacht werd onpartijdig te zijn zo onrechtvaardig handelde.

Gedurende 1946 en 1947 vonden er zoveel veroordelingen, dagvaardingen, beroepen en processen in de stad Quebec plaats dat de pers het „de oorlog van de dagvaardingen” noemde. Alles bij elkaar bracht ik vier maanden in de gevangenis door op de gebruikelijke beschuldigingen van het veroorzaken van overlast door „de vrede te verstoren”, te „venten zonder vergunning”, enzovoort.

Ik werd uitgenodigd de negende klas van de Bijbelschool Gilead te bezoeken, maar toen ik mij in februari 1947 moest laten inschrijven, zat ik nog altijd in de gevangenis. Gelukkig werd ik vlak voordat de cursus begon op borgtocht vrijgelaten. Maar voordat de cursus afgelopen was, wees het hooggerechtshof van Canada mijn beroep af en werd de borgstelling ingetrokken.

Het ging mij aan het hart de fijne christelijke omgang op Gilead vaarwel te moeten zeggen en naar de gevangenis in Quebec terug te keren. Het hoofd van de school zond mijn examenopgaven naar de gevangenis, waar ik de vragen beantwoordde en daarna voor beoordeling terugstuurde. Op deze wijze kon ik toch de cursus afmaken, hoewel ik niet aanwezig was op de dag van de diploma-uitreiking.

Zelfs de gevangenis had haar compensaties. Op de binnenplaats kon ik vaak een bijbellezing voor wel twintig gevangenen houden. Een van hen werd later een Getuige van Jehovah.

EEN NIEUWE TOEWIJZING

In het najaar van 1947 ontving ik een nieuwe toewijzing als een reizende vertegenwoordiger van Jehovah’s Getuigen, thans kringopziener genoemd. Ik bediende de provincie Quebec, waar slechts één kring met misschien twaalf, merendeels erg kleine gemeenten was.

De vergaderingen werden vaak met groepjes zendelingen en één of twee pasgeïnteresseerden gehouden. Toen ik werd uitgezonden om de pioniers — zoals volle-tijdkoninkrijkspredikers genoemd worden — aan te moedigen, werd ik bijzonder gesterkt door hun standvastigheid onder tegenstand. In 1949 huwde ik Yvette Ouellette, een getrouwe pionierster in Montreal, en zij vergezelde me in de kringdienst.

De eerste groep die ik als kringopziener bezocht, bevond zich in Ste. Germaine Station, in het heuvelgebied ten zuiden van de stad Quebec. Ze bestond uit één gezin, Aime Boucher, zijn vrouw en drie kinderen. Het waren arme, nederige, beminnelijke mensen die in een kleine, op rotsachtige grond gelegen boerderij woonden. Broeder Boucher haalde me met een hoge tweewielige, door een span ossen getrokken kar af. Ondanks moeilijke omstandigheden was Aime Boucher een moedig man en een zeer doeltreffende getuige voor de waarheid.

OVERWINNINGEN VOOR HET HOOGGERECHTSHOF

Het jaar 1950 werd gekenmerkt door de eerste vijf grote rechterlijke beslissingen die Jehovah’s Getuigen voor het hooggerechtshof van Canada wonnen. De eerste overwinning was in de zaak van Aime Boucher. De gunstige beslissing was een belangrijke doorbraak tegen de onderdrukkende kerk-staatcombinatie waardoor Quebec werd beheerst.

Jehovah verzwakte de aanval van de vijand nog verder door een van mijn eigen zaken voor het Canadese hooggerechtshof te brengen. De gunstige beslissing in deze proefzaak, in oktober 1953, had 1100 overwinningen tot gevolg in andere zaken waarin hetzelfde beginsel van vrijheid van religie de voornaamste factor was. Dit opende een nieuw tijdperk voor het opbouwen van de ware aanbidding van Jehovah in Quebec.

Hoewel de rechterlijke beslissingen onze positie verbeterden, kostte het toch nog heel wat werk om de vrees en het vooroordeel die waren gewekt, te overwinnen. Sommige zaaleigenaars waren nog steeds bang om hun gebouw aan Jehovah’s Getuigen te verhuren. Een vriendelijke politieambtenaar gaf mij daarom een brief met een briefhoofd van de politie waarin werd verklaard dat Jehovah’s Getuigen een wettige organisatie waren en dat zaaleigenaars zich vrij konden voelen hun pand aan ons te verhuren. Daarna begonnen protestantse en katholieke schoolbesturen gebouwen ter beschikking te stellen voor kringvergaderingen.

EEN GOEDE REACTIE OP DE KONINKRIJKSPREDIKING

Na twaalf jaar in Quebec gewerkt te hebben, werd mij in 1957 verzocht heel oost-Canada als districtsopziener — wiens werk het is om kringen van Jehovah’s Getuigen te bezoeken en lezingen op hun kringvergaderingen te houden — te bedienen. Vervolgens diende ik drie jaar als districtsopziener in Brits-Columbia, in westelijk Canada.

Ik heb echter nooit mijn liefde voor Quebec verloren. Ja, ik was zo druk bezig broeders aan te sporen naar Quebec te gaan, waar de behoefte aan Koninkrijkspredikers groter was, dat ik de bijnaam de „rattenvanger van Quebec” kreeg. Velen met wie ik in het westen sprak, gingen inderdaad naar Quebec, leerden Frans en deden goed werk door de gemeenten van Jehovah’s volk daar op te bouwen.

In 1969 keerden Yvette en ik naar Quebec terug, waar ik tot 1972 districtsopziener was. Gezinsomstandigheden maakten het toen noodzakelijk ons in Montreal te vestigen, waar wij nu reeds meer dan vier jaar als speciale pioniers dienen. In die tijd zijn vierenveertig personen met wie wij de bijbel hebben bestudeerd, als Jehovah’s Getuigen gedoopt.

In 1974 had ik het voorrecht naar St. Pierre & Miquelon — kleine Franse eilandjes in de noordelijke Atlantische Oceaan — te gaan ten einde daar het werk van Jehovah’s Getuigen te openen. Mijn bezoek kwam de priesters ter ore, die het via de radio bekendmaakten om hun parochianen te waarschuwen. De aankondiging had echter een averechtse uitwerking. Vele huisbewoners groetten mij hartelijk. „O, meneer Saumur, we hebben over u gehoord. Komt u binnen.”

Binnen enkele weken richtte ik acht bijbelstudies op en legde het fundament voor verdere activiteit van Jehovah’s Getuigen. Toen ik vertrok, werden twee zendelingen uit Frankrijk naar deze eilanden gestuurd om de verbreiding van het goede nieuws van Gods koninkrijk voort te zetten.

In 1975 had ik een unieke ervaring toen ik enkele invloedrijke leden van een kleine Franse kerkgroepering van ongeveer 1500 mensen ontmoette die „La Mission de l’Esprit Saint” werd genoemd. Na een lang gesprek met een van deze mensen, vroeg hij me of hij met enkele vrienden bij me mocht komen. „Vanzelfsprekend”, zei ik. Enkele dagen later arriveerde hij met andere leden en hun vrouwen — veertig in totaal!

Na verloop van tijd sloten zij hun kerk en hun school en traden al hun „dienaren” af. Vervolgens zeiden zij tot hun leden dat zij met Jehovah’s Getuigen moesten gaan studeren. Plotseling wilden duizend mensen bijbelstudie hebben!

In twee maanden tijds verspreidde ik 1300 bijbelstudiehulpmiddelen onder hen. Vele van de studies knapten later af, maar bijna honderd van deze vroegere kerkgroepering zijn als Jehovah’s Getuigen gedoopt en vierhonderd anderen hebben òf studie òf bezoeken vergaderingen in de Koninkrijkszalen. Wij verwachten dat er binnenkort nog meer gedoopt worden.

Ik moet zeggen dat deze meer dan dertig jaar in het volle-tijdpredikingswerk rijk en lonend zijn geweest. Er zijn wel problemen geweest, maar Jehovah heeft ons gesteund en geholpen om elke hinderpaal te overwinnen. De bijbel zegt terecht met betrekking tot Gods dienstknechten: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben.” — Jes. 54:17.

Hoe waar is dit in de provincie Quebec gebleken! Terwijl in 1945 356 personen in Quebec Gods koninkrijk bekendmaakten, wordt dit thans door meer dan 8000 personen gedaan. De acht gemeenten die hier in 1945 waren, zijn er 149 geworden. De ene kleine kring in 1947 is tot tien kringen uitgegroeid. Waarlijk, ’de geestelijke woestijn bloeit als de saffraan’ (Jes. 35:1). Als ik op deze fascinerende jaren terugblik, zou ik ze voor niets willen ruilen. Het is een voorrecht geweest, en is het nog steeds, te strijden om de ware aanbidding hoog te houden.

[Voetnoten]

a Zie Ontwaakt! van 22 september 1973.

[Illustratie op blz. 277]

Een recente foto van de schrijver en zijn vrouw

[Illustratie op blz. 279]

Hoewel eens een analfabeet, heeft ze veel mensen de bijbelse waarheden onderwezen

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen