zondag 13 juli
Kijk! Ik maak alles nieuw. — Openb. 21:5.
Gods garantie begint met de woorden: ‘Hij die op de troon zat, zei’ (Openb. 21:5a). Dit is een van de slechts drie keer in Openbaring dat Jehovah zelf in de visioenen spreekt. De garantie komt dus niet van een machtige engel en zelfs niet van de opgestane Jezus, maar van Jehovah zelf! Dit laat uitkomen dat je echt kunt vertrouwen op wat hij vervolgens zegt. Waarom? Omdat Jehovah ‘niet kan liegen’ (Tit. 1:2). De woorden die je in Openbaring 21:5, 6 leest, zijn dus volkomen betrouwbaar. Jehovah zegt eerst: ‘Kijk!’ Het Griekse woord voor ‘kijk’ wordt in Openbaring vaak gebruikt. Wat volgt er op de uitroep? Jehovah zegt: ‘Ik maak alles nieuw.’ Hij heeft het hier over veranderingen in de toekomst, maar voor hem is het zo zeker dat de belofte uitkomt dat hij erover spreekt alsof het al gebeurt (Jes. 46:10). w23.11 3-4 ¶7-8
maandag 14 juli
Hij ging naar buiten en huilde bitter. — Matth. 26:75.
Petrus bleef met zijn zwakheden worstelen. Toen Jezus bijvoorbeeld uitlegde dat hij als vervulling van profetieën lijden moest ondergaan en zou sterven, begon Petrus hem de les te lezen (Mark. 8:31-33). Daarnaast maakte hij net als de andere apostelen herhaaldelijk ruzie over wie de grootste was (Mark. 9:33, 34). In de nacht voor Jezus’ dood sloeg hij impulsief iemand zijn oor af (Joh. 18:10). En dezelfde nacht gaf hij toe aan angst en zei hij drie keer dat hij zijn vriend Jezus niet kende (Mark. 14:66-72). Daarna huilde hij bitter. Jezus schreef zijn ontmoedigde apostel niet af. Nadat hij was opgewekt, gaf hij Petrus de kans zijn liefde voor hem te bevestigen. Hij vroeg hem om een nederige herder voor zijn schapen te zijn (Joh. 21:15-17). Petrus reageerde positief. Hij was met Pinksteren in Jeruzalem en behoorde tot de eersten die met heilige geest werden gezalfd. w23.09 22 ¶6-7
dinsdag 15 juli
Weid mijn schaapjes. — Joh. 21:16.
‘Hoed de kudde van God.’ Die aansporing gaf Petrus aan collega-ouderlingen (1 Petr. 5:1-4). Als ouderling houd je natuurlijk van je broeders en zusters en wil je graag een herder voor ze zijn. Maar misschien heb je soms het gevoel dat je die taak niet aankunt omdat je het te druk hebt of te moe bent. Wat kun je dan doen? Vertel Jehovah wat je zorgen zijn. Petrus schreef: ‘Als je dient, verlaat je dan op de kracht die God geeft’ (1 Petr. 4:11). Je broeders en zusters maken problemen mee die in deze wereld niet helemaal op te lossen zijn. Maar bedenk dat ‘de opperherder’, Jezus Christus, meer voor ze kan doen dan jij. En dat kan hij zowel nu als in de nieuwe wereld. Wat Jehovah van de ouderlingen vraagt, is simpelweg van hun broeders en zusters te houden, als herders voor ze te zorgen en ‘een voorbeeld voor de kudde’ te zijn. w23.09 30 ¶13-14