10Toen nam Sa̱muël de pul+ met olie en goot die uit over zijn hoofd en kuste+ hem en zei: „Is het niet omdat Jehovah* u tot leider+ over zijn erfdeel+ heeft gezalfd?
6 Daarom zei hij tot zijn mannen: „Het is voor mij, van Jehovah’s standpunt uit bezien, ondenkbaar dat ik mijn heer, de gezalfde*+ van Jehovah, zo iets zou aandoen, door mijn hand tegen hem uit te steken, want hij is de gezalfde van Jehovah.”+