18 Terstond haastte Abi̱gaïl+ zich en nam tweehonderd broden en twee grote kruiken wijn+ en vijf toebereide schapen+ en vijf sea-maten* geroosterd+ koren en honderd rozijnenkoeken+ en tweehonderd koeken van samengeperste vijgen+ en legde dat alles op de ezels.
36 Doch in Jo̱ppe+ was een zekere discipelin genaamd Tabi̱tha, hetgeen vertaald Do̱rkas* betekent. Zij was overvloedig in goede daden+ en gaven van barmhartigheid die zij schonk.
28 Wie steelt, stele niet meer,+ maar laat hij liever hard werken, door met zijn handen goed werk te doen,+ opdat hij iets aan een behoeftige kan uitdelen.+