De hongerige miljoenen der wereld — Kunnen ze worden gevoed?
Door Ontwaakt!-correspondent op de Filippijnen
HET probleem van de hongerige boeren in Azië en Afrika stond onlangs sterk in de belangstelling van degenen die in juni 1977 een conferentie op de Filippijnen bezochten. Van honger stervende miljoenen zouden wellicht opgelucht naar de optimistische woorden hebben geluisterd die in bepaalde toespraken naar voren werden gebracht.
De conferentie vormde de derde zitting van de Wereldvoedselraad. Deze Raad, die wel is beschreven als „het hoogste politieke lichaam met betrekking tot voedselaangelegenheden in de Verenigde Naties”, heeft zich ten doel gesteld: „Dat binnen tien jaar geen kind meer met honger naar bed zal gaan, dat geen gezin zich meer zorgen hoeft te maken over het brood van de volgende dag, en dat van geen enkel mens de toekomstmogelijkheden meer door ondervoeding zullen worden beknot.”
Wat bracht ons ertoe in de rol van waarnemer op de conferentie aanwezig te zijn? Wel, ten eerste is honger een gesel voor een achtste deel van de wereldbevolking, en elk mens met enig gevoel maakt zich daar zorgen over. Ten tweede hield het besproken probleem verband met een bijbelse profetie. Jezus voorzei dat deze dagen gekenmerkt zouden worden door „voedseltekorten” (Mark. 13:8). En alleen al het feit dat deze conferentie nodig was, illustreert dat zijn woorden in vervulling zijn gegaan.
Bovendien waren we ons ervan bewust dat veel mensen naar de Verenigde Naties opzien als ’s mensen beste hoop voor de toekomst. Zij menen dat slechts een internationale benadering van de problemen in de wereld een mogelijke oplossing zal bieden. Daarom wilden we graag zien hoe deze organisatie te werk ging om dit specifieke probleem te bestrijden, een probleem zo ernstig dat de afgevaardigde van de Verenigde Staten ertoe bewogen werd op te merken: „Tenzij wij, als samenwerkende volken en landen, alle mensen een voldoende voeding kunnen garanderen, worden al onze andere economische en politieke doeleinden onzinnig . . .’ een vreedzame wereld kan niet lang bestaan wanneer één derde deel ervan rijk is en twee derde deel honger lijdt’.”
Een internationale benadering
Op maandagochtend, 20 juni 1977, woonden wij te zamen met afgevaardigden uit 36 landen, op bezoek zijnde hoogwaardigheidsbekleders, waarnemers en vele anderen, de openingsceremonie van de conferentie bij in het luxe air-conditioned Conferentiecentrum te Manila. Rondkijkend zag men afgevaardigden uit rijke en arme landen, uit het Oosten en het Westen. Dit was werkelijk een internationale poging om te proberen het voedselprobleem op te lossen.
Natuurlijk had de Raad geen macht om wetten aan te nemen die voor de lidstaten bindend zouden zijn. Waar wij getuige van waren was een politieke instelling die werkte aan de opstelling van plannen die naar ze dacht effect zouden hebben. Daarna zou ze met behulp van het politieke gewicht van de Verenigde Naties trachten de lidstaten ertoe te beïnvloeden in overeenstemming met die plannen te handelen.
Redenen voor optimisme
Een optimistische toon werd aangeslagen door de Filippijnse afgevaardigde, die als voorzitter van de Raad was gekozen. Hij verklaarde: „In een wereld waarin het mode is geworden om te wanhopen, hebben wij vandaag hoop. Wij zijn bij elkaar gekomen op een moment dat de oogsten goed zijn geweest, in een tijd dat de voorraden overvloedig zijn. Wij kunnen juichen over de oprichting van een Fonds van een miljard dollar voor Landbouwontwikkeling. Steeds meer wereldleiders aanvaarden het duidelijk sprekende feit dat honger en armoede de hoofdproblemen zijn van onze tijd.”
Ja, ondanks enige droogten, hadden goede oogsten geleid tot een voorraad die 50 miljoen ton meer bedroeg dan de onmiddellijke behoefte. En hoewel de wereldbevolking sterk was toegenomen, leek alles erop te wijzen dat er nu, gemiddeld genomen, per persoon 20 percent meer voedsel beschikbaar was dan in 1950.
Grote problemen
Er waren echter enkele grimmige waarschuwingstekenen aan de wand. Gemiddeld leek de situatie dan wel goed. Maar miljoenen en miljoenen van honger stervende of ondervoede mensen kregen ondertussen toch niet hun deel van de beschikbare hoeveelheid voedsel. Dit deed ons denken aan de illustratie van de man die met zijn hoofd in een oven ligt en met zijn voeten in een ijskast. Zijn gemiddelde temperatuur is volmaakt!
Zelfs met een overvloed aan voedsel kunnen mensen toch honger lijden, vanwege de vervoers- en verdelingsproblemen die er tussen landen onderling en binnen landen zelf kunnen bestaan. Vóór de conferentie maakte bijvoorbeeld Dr. Bihar van de Wereldgezondheidsorganisatie de opmerking dat er landen waren met voedselproblemen die toch voedsel uitvoerden. De armen in die landen hadden gewoon geen geld om voedsel te kopen, ook al was het beschikbaar.
De Canadese afgevaardigde liet zelfs een waarschuwing horen naar aanleiding van het overschot, dat als een reden voor optimisme was aangehaald. Hij maakte duidelijk dat de boeren nooit meer voedsel zouden verbouwen dan de markt zou kunnen opnemen. Als er een overschot aan bijvoorbeeld tarwe zou ontstaan, zouden de prijzen daarvan dalen. Dat zou de boeren ontmoedigen er nog veel van te zaaien, met het gevolg dat er wellicht tekorten zouden ontstaan. Er zou een regeling nodig zijn om de boeren in tijden van overvloed te beschermen tegen lage prijzen en de invoerende landen in jaren van slechte oogst te behoeden voor onvoldoende invoer.
De crisis van 1972
In het achterhoofd van de meeste afgevaardigden spookte nog het beeld rond van 1972 — het crisisjaar dat de stoot gaf tot de oprichting van de Wereldvoedselraad. Vóór dat jaar was de voedselproduktie gestadig gestegen. Hoewel er hier en daar problemen waren geweest, kon een slechte oogst in een bepaald land wel opgevangen worden met een overvloedige oogst van elders. In 1972 bracht echter het slechte weer geringe oogsten in China, de Sovjet-Unie, Zuid-Azië en het Sahel-gebied in Afrika. Plotseling liep de wereldvoedselproduktie 33 ton achter bij de behoefte. De prijs van tarwe ging bijna tot het drievoudige de hoogte in. En de bevrachting van schepen onderging een scherpe prijsstijging. In veel landen stonden mensen werkelijk voor de hongerdood, en allen ondervonden de nadelige invloed van de hogere kosten. Voor de eerste maal was duidelijk hoe precair de wereldvoedselsituatie was geworden.
Deze crisis leidde uiteindelijk tot de Wereldvoedselconferentie, die in november 1974 in Rome werd gehouden onder auspiciën van de Verenigde Naties. Daar werden diverse resoluties aangenomen, en de Wereldvoedselraad werd in het leven geroepen als hulporgaan om de doelstellingen van de resoluties uit te voeren en te werken aan een verlichting van het wereldomvattende voedselprobleem.
Sindsdien is de vooruitgang echter langzaam geweest. Er zijn maar enkele fundamentele verbeteringen tot stand gekomen. De voedselhulp aan de arme landen die men zich had voorgenomen, is niet verwezenlijkt. En de aanbevolen groei van de voedselproduktie in de arme landen is niet bereikt. Er is weinig vooruitgang geboekt bij het oplossen van het probleem van ondervoeding. De internationale handelspolitiek schijnt de arme landen nog altijd tegen te werken.
Een tendens die ernstige aandacht verdient
De afgevaardigden werden met nog een andere grimmige realiteit geconfronteerd. Ze kregen te horen dat er drieënveertig landen waren met uitzonderlijke problemen, die de betiteling kregen van „voedsel-prioriteitslanden”. Vóór de Tweede Wereldoorlog echter produceerde een groot aantal van deze landen zoveel voedsel dat ze konden exporteren. En zelfs tot aan 1950 hadden ze nog genoeg verbouwd om in hun eigen behoeften te kunnen voorzien. Maar toen kwam er verandering in hun situatie. Ze konden zichzelf niet meer voeden. Waaraan was dat te wijten? Gedeeltelijk aan hun snel toenemende bevolking, gedeeltelijk ook aan het feit dat ze steeds minder in de landbouw en meer in de industrie gingen investeren en veel landarbeiders naar de stad verhuisden.
Dat had tot gevolg dat eens voedselexporterende landen nu voedsel gingen importeren. Aanvankelijk gaf dit geen problemen. De rijkere landen hadden een steeds hogere graanproduktie. Ze verkochten hun overschotten vaak tegen lage prijzen aan de armere landen of stelden voedsel in de vorm van schenkingen beschikbaar. Tegen het eind van de jaren ’60 importeerden deze armere landen tussen de 25 en 30 miljoen ton graan. In 1975 was die hoeveelheid al opgelopen tot meer dan 50 miljoen ton en tegen 1985 zal ze misschien al 85 of zelfs 100 miljoen ton bedragen! Dat zou echter enorme problemen scheppen, aangezien de armere landen het niet kunnen opbrengen zoveel voedsel te kopen. En zelfs al zouden ze dat wel kunnen, dan is het nog de vraag of er genoeg schepen voor transport beschikbaar zouden zijn.
Wat het probleem nog verder bemoeilijkt, is de reusachtige hoeveelheid geld die aan bewapening wordt besteed in plaats van aan de hongerende miljoenen op aarde ten goede te komen. Het is opmerkelijk dat de oorspronkelijke resolutie van de Wereldvoedselconferentie had gevraagd om een terugdringing van de wapenuitgaven. Sinds de aanneming in 1974 heeft echter ook die resolutie weinig uitwerking gehad.
Een actieplan
Na vijf dagen van bespreking kwam de Wereldvoedselraad met een beknopt plan, bestaande uit 22 punten. Bepaalde maatregelen waren bedoeld om de voedselproduktie in de armere landen te stimuleren, om ze op die manier ten slotte onafhankelijk te maken van voedselinvoer van buitenaf. Andere punten gingen over het onmiddellijke probleem van voedseltekorten in de „voedsel-prioriteitslanden” en stelden tot doel de voedselhulp geregelder en doeltreffender uit te voeren. Tevens kwamen de moeilijkheden in verband met een onevenwichtige voeding en onevenwichtige handel ter sprake.
Een andere aanbeveling betrof het instellen van een internationale graanreserve. Die regeling zou moeten dienen om de wereldvoedselsituatie zekerder te stellen, en een catastrofale herhaling van 1972 te voorkomen. Dat zou de boeren ook aanmoedigen om zelfs in tijden van overvloed voedsel te blijven produceren. Op die manier zou men tijdens periodes van overvloed voedsel kunnen opsparen voor tijden van tekort.
De hongerigen zullen worden gevoed
De resultaten van de conferentie zullen pas na verloop van tijd zichtbaar zijn. Miljoenen hongerige mensen zouden er de voordelen van kunnen plukken. Maar er staan nog vele obstakels in de weg. We denken slechts aan de mogelijkheid van slechte oogsten, aan de blijvende bevolkingsgroei, de ondoeltreffende werking van bepaalde nationale regeringen en langzame erosie van land dat voor landbouwdoeleinden geschikt is. Dat zijn dingen waar de Wereldvoedselraad geen macht over heeft.
Terwijl wij op de conferentie luisterden naar wat de deskundigen te zeggen hadden, realiseerden we ons ook dat de mensen die de afgevaardigden probeerden te helpen, ongetwijfeld volledig onwetend waren van de discussie die over hen gaande was. Het was bovendien duidelijk dat de deskundigen die hier vergaderd waren, niets afwisten van of geen aandacht wensten te schenken aan de blijvende oplossing voor de op de conferentie besproken problemen. De bijbel identificeert Jehovah God als degene die „de plantengroei ten dienste van de mensheid” laat ontspruiten. En hij is ook degene die heeft beloofd ’brood aan de hongerigen’ te geven (Ps. 104:14; 146:7). En juist de voedseltekorten waar de Raad over sprak, vormen een deel van het bewijs dat Jehovah nu spoedig door middel van zijn Koninkrijk een nieuw samenstel zal brengen dat niet door zulke problemen als voedseltekorten zal worden gekenmerkt. In die tijd zal God ’zijn hand openen en de begeerte verzadigen van al wat leeft’. — Ps. 145:16; Matth. 24:3, 7.