TARTAN
(Tartan) [misschien: opperbevelhebber].
Er zijn Assyrische eponymenlijsten ontdekt waarop de titel tartanu voorkomt. Over de rangorde van de in deze lijsten voorkomende titels zegt James B. Pritchard, redacteur van Ancient Near Eastern Texts (2de uitg., 1955): „Later was de positie van de beambte in de hiërarchie beslissend voor de rangorde: de hoogste beambte (tartanu) kwam direct na de koning, terwijl belangrijke paleisfunctionarissen . . . en de stadhouders van de belangrijkste provincies daar in rangorde op volgden.”
Een inscriptie van de Assyrische koning Assoerbanipal, die zich thans in het British Museum bevindt, luidt gedeeltelijk: „Ik werd wegens deze gebeurtenissen zeer toornig; mijn ziel ontvlamde. Ik riep de turtan-beambte, de stadhouders en ook hun assistenten en gaf hun onverwijld bevel.” Uit deze Assyrische inscripties blijkt dat de titel tartan van toepassing was op een beambte van hoge rang, waarschijnlijk op degene die onmiddellijk onder de koning kwam.
Koning Sanherib zond de tartan samen met andere beambten, onder wie de rabsake, de opperschenker van de koning, die als woordvoerder optrad, om Jeruzalem een capitulatie-ultimatum over te brengen. De tartan wordt als eerste genoemd, mogelijk omdat hij de hoogste positie bekleedde (2 Kon. 18:17, 28-35). In de dagen van de profeet Jesaja zond koning Sargon II van Assyrië een tartan om de stad Asdod te belegeren. — Jes. 20:1.