Watchtower ONLINE LIBRARY
Watchtower
ONLINE LIBRARY
Nederlands
  • BIJBEL
  • PUBLICATIES
  • VERGADERINGEN
  • w97 1/3 blz. 20-24
  • „In plaats van goud heb ik diamanten gevonden”

Voor dit gedeelte is geen video beschikbaar.

Helaas was er een fout bij het laden van de video.

  • „In plaats van goud heb ik diamanten gevonden”
  • De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1997
  • Onderkopjes
  • Vergelijkbare artikelen
  • Iets kostbaarders
  • Volle-tijddienst in Griekenland
  • Tegenstand verduren
  • Dienst op Bethel
  • Weer tegenstand te verduren
  • Verheugd over aanhoudende expansie
  • Dienen onder Jehovah’s liefdevolle hand
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1996
  • Jehovah beloont hen die hem ernstig zoeken
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1963
  • Ik vond ware rijkdom in Australië
    Ontwaakt! 1994
  • Ik gaf Jehovah wat hem toekomt
    De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1999
Meer weergeven
De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk 1997
w97 1/3 blz. 20-24

„In plaats van goud heb ik diamanten gevonden”

ZOALS VERTELD DOOR MICHALIS KAMINARIS

Na vijf jaar in Zuid-Afrika, waar ik heen was gegaan op zoek naar goud, keerde ik met iets veel kostbaarders naar huis terug. Laat mij u vertellen over de rijkdom die ik nu bezat en graag met anderen wilde delen.

IK BEN in 1904 op het Griekse eiland Kefallenía in de Ionische Zee geboren. Mijn beide ouders stierven kort daarna, zodat ik als wees ben opgegroeid. Ik verlangde naar hulp, en ik bad dikwijls tot God. Hoewel ik geregeld de Grieks-orthodoxe kerk bezocht, wist ik helemaal niets van de bijbel. Ik vond geen troost.

In 1929 besloot ik te emigreren om een beter leven te zoeken. Ik verliet mijn dorre eiland en zette via Engeland koers naar Zuid-Afrika. Na zeventien dagen op zee bereikte ik Kaapstad in Zuid-Afrika, waar ik onmiddellijk door een landgenoot in dienst werd genomen. Maar ik vond geen vertroosting in materiële rijkdom.

Iets kostbaarders

Ik zal zo’n twee jaar in Zuid-Afrika geweest zijn toen een van Jehovah’s Getuigen mij op mijn werk een bezoek bracht en mij bijbelse lectuur in het Grieks aanbood. Daarbij waren de brochures Waar zijn de Dooden? en Verdrukking — Wanneer zal zij eindigen? Ik weet nog goed hoe gretig ik ze las, en ik leerde zelfs alle aangehaalde schriftplaatsen uit mijn hoofd. Op een dag zei ik tegen een collega: „Ik heb gevonden waar ik al die jaren naar heb gezocht. Ik ben naar Afrika gekomen om goud te vinden, maar in plaats van goud heb ik diamanten gevonden.”

Tot mijn grote vreugde leerde ik dat God een persoonlijke naam heeft, Jehovah, dat zijn koninkrijk in de hemel al is opgericht en dat wij in de laatste dagen van dit samenstel van dingen leven (Psalm 83:18; Daniël 2:44; Mattheüs 6:9, 10; 24:3-12; 2 Timotheüs 3:1-5; Openbaring 12:7-12). Hoe bezielend was het te leren dat Jehovah’s koninkrijk oneindige zegeningen voor alle rassen van de mensheid zal brengen! Nog een feit dat indruk op mij maakte, was dat deze kostbare waarheden in de hele wereld werden gepredikt. — Jesaja 9:6, 7; 11:6-9; Mattheüs 24:14; Openbaring 21:3, 4.

Al gauw vond ik het adres van het bijkantoor van het Wachttorengenootschap in Kaapstad en voorzag mij van meer bijbelse lectuur. Ik was in het bijzonder verrukt een persoonlijk exemplaar van de bijbel te bemachtigen. Wat ik las, maakte dat ik getuigenis wilde geven. Ik begon met bijbelse publikaties te sturen aan mijn familie, vrienden en kennissen in mijn verre geboorteplaats Lixoúrion. Uit mijn studie begreep ik na enige tijd dat wie Jehovah wil behagen zijn leven aan hem moet opdragen. Dus onmiddellijk deed ik dat in gebed.

Bij één gelegenheid bezocht ik een vergadering van Jehovah’s Getuigen, maar doordat ik geen Engels kende, verstond ik er geen woord van. Toen ik hoorde dat er in Port Elizabeth veel Grieken woonden, verhuisde ik daarheen, maar ik heb er geen Griekssprekende Getuigen kunnen vinden. Daarom besloot ik naar Griekenland terug te keren om volle-tijdevangelieprediker te worden. Ik weet nog dat ik bij mijzelf zei: ’Ik ga naar Griekenland terug al zou ik er half naakt moeten aankomen.’

Volle-tijddienst in Griekenland

In de lente van 1934 bevond ik mij aan boord van de Italiaanse oceaanstomer Duilio. Ik kwam in Marseille (Frankrijk) aan en na een verblijf van tien dagen daar vertrok ik naar Griekenland aan boord van het passagiersschip Patris. Op zee kreeg het schip technische problemen en in de loop van de nacht werd bevel gegeven de reddingsboten neer te laten. Toen schoten mijn gedachten over half naakt in Griekenland aankomen mij weer te binnen. Maar uiteindelijk kwam er een Italiaanse sleepboot die ons naar Napels (Italië) sleepte. Later kwamen wij ten slotte in Piraiévs (Piraeus) in Griekenland aan.

Vandaar begaf ik mij naar Athene, waar ik een bezoek bracht aan het bijkantoor van het Wachttorengenootschap. In een gesprek met Athanassios Karanassios, de bijkantooropziener, vroeg ik om een toewijzing in de volle-tijdprediking. De volgende dag was ik op weg naar de Peloponnesos, in het zuidelijke deel van het Griekse vasteland. Die hele provincie werd mij als persoonlijk gebied toegewezen!

Met grenzeloos enthousiasme begon ik aan het predikingswerk, ging van stad tot stad, van dorp tot dorp, van boerderij tot boerderij en van afgelegen huis tot afgelegen huis. Weldra kreeg ik gezelschap van Michael Triantafilopoulos, die mij in de zomer van 1935 doopte — meer dan een jaar nadat ik in de volle-tijddienst was begonnen! Er was geen openbaar vervoer beschikbaar, zodat wij overal te voet heen gingen. Ons grootste probleem was de tegenstand van de geestelijken, die alles deden om ons tegen te houden. Het gevolg was dat wij veel vooroordeel tegenkwamen. Maar ondanks de hindernissen werd er getuigenis gegeven en werd Jehovah’s naam wijd en zijd verkondigd.

Tegenstand verduren

Toen ik op een ochtend in de bergachtige prefectuur Arcadië predikte, kwam ik in het dorp Magouliana. Na een uur prediken hoorde ik kerkklokken en al gauw drong het tot mij door dat ze voor mij werden geluid! Er verzamelde zich een gepeupel onder aanvoering van de Grieks-orthodoxe archimandriet (een kerkelijk hoogwaardigheidsbekleder in rang onder de bisschop). Haastig deed ik mijn velddiensttas dicht en bad in stilte tot Jehovah. De archimandriet stevende met een horde kinderen achter zich aan regelrecht op mij af. Hij begon te schreeuwen: „Dat is hem! Dat is hem!”

De kinderen dromden in een dichte kring om mij heen en de geestelijke stapte naar voren en begon met zijn enorme uitpuilende buik tegen mij aan te duwen, terwijl hij zei dat hij mij niet met zijn handen wilde aanraken ’voor het geval ik besmet was’. „Sla erop!”, schreeuwde hij, „sla erop!” Maar net op dat moment verscheen er een politieagent, die ons beiden naar het politiebureau bracht. De geestelijke werd voor de rechter gebracht omdat hij een gepeupel had opgehitst en kreeg een boete van 300 drachmen plus de proceskosten. Ik werd vrijgelaten.

Als wij in een nieuw gebied kwamen, kozen wij een tamelijk grote plaats als basis voor onze activiteiten en bewerkten van daar uit het hele gebied binnen een afstand van vier uur lopen. Dat betekende dat wij ’s ochtends als het nog donker was vertrokken en ’s avonds na donker thuiskwamen, terwijl wij per dag over het algemeen een of twee dorpen bezochten. Nadat wij de omliggende dorpen hadden bewerkt, predikten wij in de plaats waar wij onze basis hadden en reisden dan verder. Dikwijls werden wij gearresteerd omdat de geestelijken de mensen tegen ons opzetten. In het gebied van de Parnassus in Centraal-Griekenland werd ik maandenlang door de politie gezocht. Maar zij hebben mij nooit te pakken gekregen.

Op een dag waren broeder Triantafilopoulos en ik in het dorp Mouríki in de prefectuur Boeotië aan het prediken. Wij verdeelden het dorp in twee gebieden en ik begon met het bewerken van de steile hellingen, omdat ik de jongste was. Plotseling hoorde ik geschreeuw van beneden. Terwijl ik naar beneden rende, dacht ik bij mijzelf: ’Broeder Triantafilopoulos wordt in elkaar geslagen.’ De dorpelingen waren samengeschoold in het plaatselijke koffiehuis en een priester liep als een briesende stier op en neer. „Die mensen noemen ons ’het zaad van de Slang’”, brulde hij.

De priester had al een wandelstok gebroken op het hoofd van broeder Triantafilopoulos en het bloed stroomde over zijn gezicht. Nadat ik het bloed had afgewist, konden wij ons uit de voeten maken. Wij liepen drie uur tot wij de stad Thebe bereikten. Daar werd de wond in een kliniek verzorgd. Wij gaven het voorval bij de politie aan en er werd een proces aangespannen. Maar de priester had connecties en werd ten slotte vrijgesproken.

Toen wij de stad Levkás bewerkten, „arresteerden” aanhangers van een van de politieke leiders van het gebied ons en brachten ons naar het dorpskoffiehuis, waar wij voor een geïmproviseerd volksgericht aangeklaagd werden. De politieke leider en zijn mannen hingen beurtelings over ons heen om — aan één stuk door tierend — toespraken te houden terwijl zij ons met gebalde vuisten bedreigden. Zij waren allemaal dronken. Hun tirades tegen ons duurden van het middaguur tot zonsondergang, maar wij bewaarden onze kalmte en bleven glimlachend onze onschuld betuigen, in stilte tot Jehovah God biddend om hulp.

Tegen de avondschemering werden wij door twee politieagenten ontzet. Zij namen ons mee naar het politiebureau en behandelden ons goed. De volgende dag kwam de politieke leider om zijn gedrag te rechtvaardigen en uitte de beschuldiging dat wij propaganda tegen de koning van Griekenland verspreidden. Daarom stuurde de politie ons door twee man geëscorteerd naar de stad Lamía voor nader onderzoek. Wij werden zeven dagen in hechtenis gehouden en vervolgens geboeid naar de stad Lárisa gebracht om terecht te staan.

Onze christelijke broeders in Lárisa, die van tevoren op de hoogte waren gebracht, wachtten ons bij aankomst op. De grote genegenheid die zij ons betoonden, was een prachtig getuigenis voor de bewakers. Onze advocaat, een van Jehovah’s Getuigen en een voormalige luitenant-kolonel, was in de stad heel bekend. Toen hij voor het hof verscheen en onze zaak bepleitte, werden de aanklachten tegen ons als vals aan de kaak gesteld, en wij werden vrijgelaten.

Het algemene succes van de prediking van Jehovah’s Getuigen leidde tot een verheviging van de tegenstand. In 1938 en 1939 werden wetten van kracht waarbij proselitisme verboden werd, en Michael en ik zijn bij tientallen rechtszaken over deze kwestie betrokken geweest. Naderhand raadde het bijkantoor ons aan afzonderlijk te werken om minder de aandacht te trekken met onze activiteiten. Ik vond het moeilijk geen partner te hebben. Maar vertrouwend op Jehovah bewerkte ik te voet de prefecturen Attica, Boeotië, Phthiotis, Euboea, Aetolië en Acarnanië, Eurytania en de provincie Peloponnesos.

Wat mij in die periode geholpen heeft, waren de prachtige woorden waarin de psalmist zijn vertrouwen in Jehovah uitte: „Door u kan ik op een roversbende inrennen; en door mijn God kan ik een muur beklimmen. De ware God is het die mij vast omgordt met vitale kracht, en hij zal geven dat mijn weg volmaakt is, door mijn voeten als die van de hinden te maken, en op plaatsen die hoog voor mij zijn, houdt hij mij staande.” — Psalm 18:29, 32, 33.

In 1940 verklaarde Italië de oorlog aan Griekenland en kort daarop vielen Duitse legers het land binnen. De oorlogstoestand werd afgekondigd en de boeken van het Wachttorengenootschap werden verboden. Het waren moeilijke tijden voor Jehovah’s Getuigen in Griekenland; toch groeiden zij spectaculair in aantal — van 178 Getuigen in 1940 tot 1770 aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945!

Dienst op Bethel

In 1945 werd ik uitgenodigd om op het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Athene te komen dienen. Bethel, wat „Huis van God” betekent, was toen gevestigd in een huurhuis aan de Lombardoustraat. De kantoren waren op de parterre en in de kelder bevond zich de drukkerij. Deze bestond uit een kleine pers en een snijmachine. Het personeel van de drukkerij telde aanvankelijk slechts twee personen, maar weldra kwamen er andere vrijwilligers van buiten dagelijks met het werk helpen.

Het contact met het hoofdbureau van het Wachttorengenootschap in Brooklyn (New York) werd in 1945 hersteld, en dat jaar begonnen wij in Griekenland weer met het drukken van De Wachttoren op geregelde basis. Vervolgens verhuisden wij in 1947 ons bijkantoor naar de Tenedoustraat 16, maar de drukkerij bleef in de Lombardoustraat. Later werd de drukkerij van de Lombardoustraat verhuisd naar een werkplaats zo’n vijf kilometer verderop, die eigendom was van een Getuige. Dus een tijdlang haastten wij ons tussen drie locaties heen en weer.

Ik kan mij herinneren dat ik voor dag en dauw uit ons woonverblijf aan de Tenedoustraat vertrok om naar de drukkerij te gaan. Na daar tot één uur in de middag gewerkt te hebben, ging ik naar de Lombardoustraat, waar de vellen papier die wij bedrukt hadden heen werden gebracht. Daar werden die met de hand tot tijdschriften gevouwen, genaaid en bijgesneden. Na afloop brachten wij de kant en klare tijdschriften naar het postkantoor, sjouwden ze naar de derde verdieping, hielpen het personeel daar met sorteren en plakten de postzegels op de wikkels voor verzending.

In 1954 was het aantal Getuigen in Griekenland tot meer dan 4000 gestegen en waren er grotere faciliteiten nodig. Daarom verhuisden wij naar een nieuw Bethelhuis van drie verdiepingen in de binnenstad van Athene aan de Kartalistraat. In 1958 werd mij gevraagd de leiding over de keuken op mij te nemen en tot 1983 is dat mijn verantwoordelijkheid geweest. Intussen was ik in 1959 getrouwd met Eleftheria, die bewezen heeft een loyale hulp in Jehovah’s dienst te zijn.

Weer tegenstand te verduren

In 1967 greep een militaire junta de macht en werden er weer beperkingen opgelegd aan ons predikingswerk. Maar dank zij onze vroegere ervaring met verbodsbepalingen op onze activiteiten, pasten wij ons snel aan en gingen met succes ondergronds verder.

Wij hielden onze vergaderingen in particuliere huizen en gingen omzichtig te werk in onze van-deur-tot-deurbediening. Niettemin werden onze broeders regelmatig gearresteerd, en het aantal rechtszaken nam hand over hand toe. Onze advocaten waren voortdurend op pad om de processen die in verschillende delen van het land werden gevoerd te behartigen. Ondanks de tegenstand bleef de meerderheid van de Getuigen geregeld deelnemen aan de prediking, in het bijzonder in de weekends.

Wanneer wij op zaterdag of zondag ons predikingswerk voor die dag hadden gedaan, hielden wij meestal appèl om te zien wie er aan onze groepen ontbraken. Gewoonlijk werden de ontbrekende verkondigers in het dichtstbijzijnde politiebureau vastgehouden. Dus brachten wij hun dekens en voedsel en spraken hun moed in. Ook stelden wij onze advocaten op de hoogte, die dan op maandag voor de officier van justitie verschenen om degenen die in hechtenis werden gehouden te verdedigen. Wij zagen deze situatie blijmoedig onder de ogen omdat wij ter wille van de waarheid lijden ondergingen!

Tijdens het verbod werden onze drukkerijwerkzaamheden op Bethel stopgezet. Daarom werd het huis waar Eleftheria en ik woonden in een buitenwijk van Athene een soort drukkerij. Eleftheria typte Wachttoren-artikelen over met behulp van een zware schrijfmachine. Zij draaide tien vel papier tegelijk in de schrijfmachine, en moest hard op de toetsen slaan om de letters te laten doordrukken. Dan verzamelde ik de vellen en niette ze aan elkaar. Dat ging elke avond tot middernacht door. Op de verdieping onder ons woonde een politieagent, en wij vragen ons nog steeds af waarom hij nooit achterdocht heeft gekregen.

Verheugd over aanhoudende expansie

In 1974 werd de democratie in Griekenland hersteld en werd ons predikingswerk weer openlijker verricht. Maar in de zeven jaar van beperkingen op ons werk genoten wij een schitterende toename van meer dan 6000 nieuwe Getuigen, zodat wij in totaal op meer dan 17.000 Koninkrijksverkondigers kwamen.

Wij hervatten ook onze normale drukkerijwerkzaamheden in het bijkantoor. Het gevolg was dat de Bethelfaciliteiten aan de Kartalistraat al snel te klein werden. Daarom werd in de Atheense voorstad Marousi een stuk land van één hectare gekocht. Er kwamen nieuwe Bethelgebouwen met 27 slaapkamers, een drukkerij, kantoren en andere faciliteiten. Deze werden in oktober 1979 ingewijd.

Na verloop van tijd hadden wij nog meer ruimte nodig. Daarom werd er ongeveer zestig kilometer ten noorden van Athene 22 hectare land gekocht. Het terrein ligt in Eleona, op een heuvelhelling met uitzicht op bergen en goedbevloeide dalen. Daar hebben wij in april 1991 een veel groter onderkomen ingewijd met 22 huizen, die elk acht personen kunnen herbergen.

Na meer dan zestig jaar in de volle-tijddienst te hebben doorgebracht, ben ik nog steeds gezegend met een goede gezondheid. Ik ben zo gelukkig te „gedijen in de grijsheid” (Psalm 92:14). In het bijzonder ben ik Jehovah dankbaar dat ik het heb mogen beleven met mijn eigen ogen de geweldige toename in het aantal ware aanbidders te zien. De profeet Jesaja heeft die toename voorzegd: „Uw poorten zullen werkelijk steeds opengehouden worden; ze zullen zelfs noch bij dag noch bij nacht gesloten worden, om tot u het vermogen der natiën te brengen.” — Jesaja 60:11.

Hoe schitterend is het miljoenen mensen uit alle natiën naar Jehovah’s organisatie te zien stromen en te zien hoe hun geleerd wordt de grote verdrukking te overleven om Gods nieuwe wereld binnen te gaan! (2 Petrus 3:13) Ik kan naar waarheid zeggen dat de volle-tijddienst mij kostbaarder is gebleken dan alles wat deze wereld te bieden heeft. Ja, ik heb geen goudschatten maar geestelijke diamanten gevonden, die mijn leven oneindig hebben verrijkt.

[Illustraties op blz. 23]

Michalis en Eleftheria Kaminaris

(Rechts) De drukkerij aan de Lombardoustraat

    Nederlandse publicaties (1950-2025)
    Afmelden
    Inloggen
    • Nederlands
    • Delen
    • Instellingen
    • Copyright © 2025 Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania
    • Gebruiksvoorwaarden
    • Privacybeleid
    • Privacyinstellingen
    • JW.ORG
    • Inloggen
    Delen