„Uw wil geschiede op aarde” — Deel 1
Op zaterdagmiddag, 2 augustus 1958, gaf de president van de Watch Tower Bible & Tract Society of Pennsylvania na zijn lezing over het onderwerp „Uw wil geschiede” aan een uit 174.983 personen bestaand publiek dat ter gelegenheid van de internationale „Goddelijke wil”-vergadering van Jehovah’s getuigen in het Yankee Stadion en de Polo Grounds was bijeengekomen, het nieuwe, 384 bladzijden tellende boek „Your Will Be Done en Earth” („Uw wil geschiede op aarde”) vrij. Deze nieuwe publicatie werd door die menigte met grote vreugde ontvangen, hetgeen wel blijkt uit de 228.000 exemplaren welke gedurende de laatste twee dagen van de internationale vergadering gretig werden afgenomen.
Wegens de onmiddellijke belangrijkheid van de inhoud van dit boeiende boek wordt het te beginnen met deze uitgave van „De Wachttoren” in de vorm van vervolgartikelen gedrukt, zodat de miljoenen lezers van dit tijdschrift, dat in meer dan vijftig talen wordt uitgegeven, de boodschap van het boek zonder uitstel kunnen lezen en tezamen met andere onderzoekers van de bijbelse profetieën kunnen bestuderen. Wanneer de „Wachttoren”-lezers deze vervolgartikelen bewaren, zullen zij ten slotte het gehele boek bezitten, en bovendien in hun eigen taal.
1. Waarom beweegt de mensheid zich snel in de richting van een nieuwe wereld?
DE MENSHEID beweegt zich snel in de richting van een nieuwe wereld. Spoedig zullen de grote moeilijkheden welke deze wereld sinds het jaar 1914 hebben gekweld, in Armageddona hun hoogtepunt vinden. Deze oude wereld zal die overweldigend moeilijke tijd — welke alles wat de mens sinds het begin van zijn bestaan heeft meegemaakt, zal overtreffen, niet kunnen doorstaan. Het zal de ergste, maar dan ook de laatste wereldramp zijn, en de dankbare overlevenden van deze ramp zullen een nieuwe wereld binnengaan waarin hun volgens de beloften wonderbaarlijke dingen te wachten staan.
2. Waarom moet er een nieuwe wereld komen, en welke vragen komen er in ons op?
2 Er zijn belangrijke redenen waarom er een nieuwe wereld moet komen. Het kan met de wereld niet op dezelfde basis als tot nu toe blijven gaan. Er moet een radicale verandering komen, en wel door andere machten dan die welke de afgelopen duizenden jaren voor ’s mensen weeën verantwoordelijk zijn geweest. Alles zal door deze verandering worden vernieuwd. De wereld, het gehele samenstel van dingen, zal een gezonde, nieuwe gedaante aannemen. Wanneer wij over deze begerenswaardige nieuwe wereld nadenken, komen er enkele belangrijke vragen bij ons op. Zal die nieuwe wereld door thans of in de toekomst levende menselijke geleerden worden gevormd of gebouwd? Wiens wil moet en zal er in die wereld, welke altijd nieuw zal blijven, worden gedaan? Is het de wil van het een of andere onvolmaakte, zelfzuchtige, stervende menselijke schepsel? Of zal het de wil zijn van iemand die onzelfzuchtig en volmaakt is, die niet kan sterven en hoger en machtiger is dan het belangrijkste menselijke schepsel? Zal het de wil van een aardbewoner zijn of van een bewoner van de interplanetaire ruimte, of van iemand buiten het wereldruim?
3. Waarom hebben welingelichte personen sinds 1957 belangstelling voor de interplanetaire ruimte opgevat?
3 Vooral sinds oktober 1957 zijn alle welingelichte mannen en vrouwen zich voor de interplanetaire ruimte gaan interesseren. Zij zijn zich in een nieuw licht gaan bezien, dat der kosmische ruimte, en hebben zich ook in die zin uitgelaten. Zij zeggen dat wij de nucleaire ruimtevaarteeuw zijn binnengetreden en dat wij de interplanetaire ruimte met behulp van kernenergie — de machtige energie welke zich in de kern der atomen bevindt waaruit alle materie is samengesteld, de verschrikkelijke energie waarmee wij door de explosie van duivelse, door de wetenschap uitgedachte bommen kennis hebben gemaakt — moeten veroveren. Waarom wil men de interplanetaire ruimte echter veroveren? Opdat de veroveraars over ’s mensen eeuwige tehuis, deze planeet de aarde, het beheer kunnen voeren. Het punt van waaruit zij dit toezicht kunnen uitoefenen, ligt volgens hen ergens in de interplanetaire ruimte. Het zogenaamde absolute wapen is voor hen niet genoeg; een „absolute positie” is van het allergrootste belang. Een bekende wetgever deed de schokkende mededeling:
4. Wat heeft een bekende wetgever over de interplanetaire ruimte gezegd?
4 „Er is iets belangrijkers dan een absoluut wapen, en wel de absolute positie — en de positie waar men absolute controle over de aarde heeft, ligt ergens in het luchtruim. Dit is de toekomst, de verre toekomst, hoewel deze niet meer zo ver verwijderd is als wij misschien gedacht hadden. Wie die absolute positie verwerft, krijgt macht, de absolute macht, over de aarde, of deze nu met tirannieke bedoelingen of ten dienste van de vrijheid wordt aangewend.”b
5. Welke vrees kwam in die verklaring tot uiting, en welk antwoord wordt er derhalve op de vraag wie de interplanetaire ruimte dient te beheersen, gegeven?
5 In deze verklaring, die aan duidelijkheid niets te wensen overliet en ten doel had de bedreigde mensheid van de „ernst van het ogenblik” te doordringen, werd de vrees voor een eenzijdig „ruimte-imperialisme” door de een of andere politieke, militaire wereldmacht, tot uitdrukking gebracht. Dan zou de wil van de wereldmacht die behalve het „absolute wapen” ook de „absolute positie” heeft verworven, de uiteindelijke wil over de aarde vertegenwoordigen. De vraag rijst derhalve: Wie dient de ruimte van het heelal te beheersen? In de mening verkerend dat de „lucht het einddoel” voor de mens is, hebben wereldwijze mannen voorgesteld dat de leden van de internationale organisatie der Verenigde Naties het voor welke natie maar ook ten enenmale onmogelijk zouden maken een „absolute positie” in te nemen, en dat alle aangesloten natiën zich gezamenlijk dienen in te spannen om de ruimte met het oog op de wereldvrede te veroveren. Een schrijver van een redactioneel artikel schreef hierover: „De beheersing van de interplanetaire ruimte kan zeer wel de sleutel tot de toekomst vormen, en in het belang van de wereldvrede, zelfs van het menselijk voortbestaan, moet dit niet een aangelegenheid van nationaal prestige, maar van collectieve veiligheid zijn.”c Men was van mening dat het enige antwoord op alle vragen welke door ’s mensen verovering van de oneindige ruimte met raketten en zelfgemaakte manen waren opgeworpen, in internationale controle was gelegen, en dat een internationale wet, een „wet van de wereld,” noodzakelijk was om er voor te zorgen dat de verovering van het luchtruim niet door een natie of groep van natiën misbruikt zou worden.
6. Wat had een religieus blad over het veroveren en verkennen van de interplanetaire ruimte te zeggen? (b) Wie worden door dit onderzoek echter voor het voetlicht gebracht?
6 De religie heeft tijdens besprekingen van de mogelijkheden en gevaren van deze ruimtevaarteeuw ook haar stem laten horen. Een week nadat de Sowjet-Unie haar eerste satelliet, spoetnik I, had gelanceerd opdat deze haar baan om de aarde zou beschrijven, werd het verkennen van de interplanetaire ruimte in het Vaticaanse nieuwsblad „L’Osservatore Romano” aangemoedigd. In de uitgave van 11 oktober 1957 werd gezegd: „Het ligt niet in Gods bedoeling ’s mensen krachtsinspanningen om de ruimte te veroveren, beperkingen op te leggen.” Er werd tevens in gezegd dat het standpunt hetwelk de Rooms-Katholieke Kerk ten opzichte van de interplanetaire ruimte innam, niet was veranderd sinds paus Pius XII in 1956 te Rome, in Italië, een astronautisch congres had toegesproken. „Bij die gelegenheid,” aldus deze Vaticaanse krant, „zei paus Pius XII tot 400 afgevaardigden van tweeëntwintig natiën, dat ’hoe meer wij de interplanetaire ruimte verkennen, des te dichter wij de grote idee van één gezin onder de Moeder-Vader God benaderen.’”d Toch tonen de feiten tot op heden aan dat het thans op menselijke wijze verrichte onderzoek van de ruimte van het heelal alleen maar de natuurkundigen voor het voetlicht heeft gebracht. De schrijver van een ingezonden krantenartikel dat getiteld was „Zullen wij het zaakje in de wetenschap opknappen?” liet zich vol lof over de Russische geleerden uit en zei daarna dat wij ons op „de drempel van een ruimtevaarteeuw bevinden waarin de partij die wetenschappelijk het sterkst is ontwikkeld, de aarde zal beërven — of wat er van is overgebleven.”e
7. Welke zaligspreking wordt er door deze woorden in twijfel getrokken, en waar hangt de vervulling van die zaligspreking van af?
7 Door deze woorden wordt Jezus Christus’ derde zaligspreking uit de beroemde bergrede in twijfel getrokken: „Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.”f Zou het desondanks toch mogelijk kunnen zijn dat de zachtmoedigen of zachtaardigen op de een of andere niet ver meer in de toekomst liggende dag werkelijk deze aarde zullen beërven, terwijl er dan geen enkele vorm van onderdrukking meer bestaat? Evenals in het geval van andere zeer belangrijke vragen, hangt het antwoord op deze vraag er helemaal van af wiens wil er in de komende nieuwe wereld op aarde zal worden gedaan.
8. Wat vergeten de natiën met betrekking tot de „absolute positie”?
8 Met al hun vrees, zorgen en eerzucht, vergeten de natiën dezer wereld iets. Wat? Dat er reeds een macht is die de „absolute positie” inneemt, niet slechts ten opzichte van deze kleine aarde, maar ten opzichte van alle planeten, manen en zonnen van het onmetelijke universum dat wij door middel van telescopen kunnen aanschouwen. Het is de intelligente, goddelijke macht die de aarde en de zich er op bevindende mensen, viervoetige dieren en vogels tot bestaan heeft geroepen, ja, die alle sterren, de zon en de maan die ons hier op aarde beschijnen, heeft geschapen. De egocentrische mens wenst er vol zelfvertrouwen niet aan te denken dat deze intelligente, goddelijke Macht bestaat of dat hij deze allerhoogste Macht als zijn Schepper enige verantwoording verschuldigd is. De mens tracht zich met een schamper lachje van het bestaan van zulk een intelligente, scheppende macht af te maken omdat ’s mensen nietige, kortstondig bestaande satellieten of spoetniks hem niet zijn tegengekomen toen ze in het wereldruim om onze aarde heen draaiden. Hoe dwaas! Zijn absolute positie bevindt zich immers veel verder in het heelal dan tot waar de menselijke geleerden met hun verste satelliet of spoetnik zouden kunnen komen!
9. Waar neemt de Schepper de absolute positie in, en waarom berust de ruimteheerschappij geheel en al bij hem?
9 De onnadenkende mens dient er aan te denken dat de absolute positie van de door en door wetenschappelijke, almachtige Schepper zich in het onzichtbare rijk bevindt, waarin de mens, met al zijn wetenschap, niet met zijn raketten kan doordringen. Het spreekt vanzelf dat de Schepper, als de Allerhoogste en Oppermachtige over het gehele universum, de „absolute positie” inneemt. Hij is het levende, scheppende Centrum waaromheen zich de gehele schepping beweegt. De ruimteheerschappij berust terecht geheel en al bij hem, want hij is de Soeverein over de gehele hemel en aarde en over alle ruimte die zich er tussen bevindt. Hij zal deze heerschappij met geen enkele natie of groep van natiën delen. Geen enkele arrogante aardse natie kan het van hem winnen. Hij is God!
EEN SYMBOLISCH VISIOEN VAN HEM
10. Waarom wagen wij het niet God te negeren, en waarom kunnen wij hem niet zien?
10 Hoewel wij hem niet kunnen zien, wagen wij het niet de Allerhoogste, de almachtige Soevereine God, te negeren. Wij kunnen ons in geen enkel deel van het grenzeloze universum aan zijn wetten, met inbegrip van de wet dat geen mens van stof hem kan zien en blijven leven, onttrekken. God kon deze wet niet eens ten behoeve van zijn profeet Mozes, door bemiddeling van wie hij de onvergelijkelijke Tien Geboden heeft gegeven, verbreken. Toen Mozes God vroeg hem, die slechts een mens was, de goddelijke heerlijkheid te tonen, zei God tot Mozes: „Gij kunt mijn aangezicht niet zien, want niemand kan mij zien en nochtans leven.”g Deze regel is ongeacht wat geleerden hebben geprobeerd om het geheim des levens te ontdekken, opgegaan. God is geen geschapen materie, zoals de mens, hij is een geest, die onmogelijk door aardse ogen gezien kan worden, ook al worden deze door de verst in het heelal doordringende telescoop of de krachtigste elektronische microscoop geholpen.
11. Hoe moeten en kunnen wij hem aanbidden?
11 Eeuwen geleden legde Jezus Christus aan een Samaritaanse vrouw uit: „God is een Geest, en wie hem aanbidden, moeten met geest en waarheid aanbidden.”h Ondanks zijn onzichtbaarheid in het geestenrijk, kunnen menselijke schepselen hem verstandelijk met waarheid aanbidden en hieruit onuitsprekelijke zegeningen putten. Iemand die deze grote Onzichtbare als de goddelijke onsterfelijke Heerser aanbad, riep uit: „Aan de Koning nu der eeuwigheid, onverderfelijk, onzichtbaar, de enige God, zij eer en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid.”i Hoe zouden wij hem, wanneer wij deze godvruchtige uitroep ernstig nemen, uit onze gedachten durven zetten!
12. Hoe helpt God ons, aangezien wij geen beschrijving van hem hebben, zaken welke met hem in verband staan, te begrijpen en waarderen?
12 „Geen enkel mens heeft ooit God gezien,” schreef een volgeling van Jezus Christus negentien eeuwen geleden.j Hoewel hij een persoonlijke vriend van Jezus was en aan zijn boezem lag, had hij toch God niet gezien. Omdat geen mens, zelfs niet Johannes, de zoon van Zebedeüs die dit schreef, God gezien heeft, weten wij niet hoe hij er uit ziet. Wij kunnen ons er geen voorstelling van maken. Door een schilderij of beeld van hem te maken, zouden wij ons dwaas aanstellen en hem kleineren en beledigen. Hij zou er eerder in onze ogen door dalen dan dat het ons in onze voorgewende aanbidding van hem zou verheffen. Wij zouden hem daardoor niet met geest, welke niet materialistisch is als een beeld, noch met waarheid, welke niet denkbeeldig is, aanbidden. Deze allerheerlijkste, onzichtbare God helpt ons echter zaken welke met hem in verband staan te begrijpen en waarderen door ze met dingen te vergelijken die wij zien en goed kennen. Hij spreekt zelfs over zichzelf alsof hij een neus, ogen, een mond, oren, handen en voeten en een kloppend hart had. Zo kan hij een visioen van zichzelf geven door symbolen te gebruiken. Aan Johannes, de zoon van Zebedeüs, heeft hij een ontzaginboezemend visioen van zichzelf gegeven, opdat deze het visioen aan ons zou kunnen beschrijven en wij hierdoor als het ware helemaal in de tegenwoordigheid van God, in zijn „absolute positie” zouden kunnen verschijnen.
13. Hoe zag en leerde Johannes meer dan alle hedendaagse geleerden?
13 Johannes zag en leerde meer dan alle hedendaagse geleerden met al hun satellieten of spoetniks die zij toegerust met wetenschappelijke meetinstrumenten, zendapparaten en televisiecamera’s de interplanetaire ruimte in schieten, hebben geleerd of zouden kunnen leren. Johannes zag verder dan de interplanetaire ruimte met haar zichtbare zonnen en planeten, melkwegstelsels, meteoren en kometen en met haar kosmische stralen. Als de enige overlevende van de twaalf apostelen van Jezus Christus kreeg hij toentertijd een openbaring, welke niet door hedendaagse wetenschappelijke instrumenten, doch alleen maar door de werking van Gods onzichtbare werkzame kracht mogelijk werd gemaakt. Het boek waarin Johannes dit wonderbaarlijke visioen beschrijft, wordt De Openbaring aan Johannes genoemd. Het is het laatste boek van de Heilige Schrift, de bijbel. Johannes moest lijden ondergaan in die tijd omdat hij een christen was, „wegens het spreken over God en het afleggen van getuigenis over Jezus,” zoals Johannes het uitdrukte. Hij werd op het strafeiland Patmos, niet ver van de kust van Klein-Azië, nu Aziatisch Turkije, gevangen gehouden (Openb. 1:9). Wat zag Johannes wat voor ons in deze nucleaire ruimtevaarteeuw van waarde en belang is?
(Wordt vervolgd)
[Voetnoten]
a Zie de bijbel in Openbaring (Apocalypse) 16:16.
b Verklaring welke op 7 januari 1958 door de Amerikaanse senator L.B. Johnson, de leider van de meerderheidspartij in de senaat en voorzitter van de paraatheidssubcommissie, op een vergadering van democratische senatoren werd afgelegd en in de New York Times van 8 januari 1958 werd aangehaald.
c De New York Times van 16 januari 1958, voorpagina.
d Volgens een officieel bericht van Associated Press uit Rome, gedateerd 11 oktober 1957 en gepubliceerd in de Amerikaanse pers.
e Aanhaling van bladzijde 38 van de New York Times van 26 maart 1958.
f Aangehaald uit de bijbel, Mattheüs 5:5, Nw. Vert. van Ned. Bijbelgen.
g Aangehaald uit de bijbel, Exodus 33:20.
h Aangehaald uit de bijbel, Johannes 4:24.
i Idem, 1 Timotheüs 1:17.
j Idem, Johannes 1:18.