JESAJA
1 Dit is het visioen van Jesaja,*+ de zoon van Amoz, over Juda en Jeruzalem, dat hij gezien heeft in de tijd van Uzzi̱a,+ Jo̱tham,+ Achaz+ en Hizki̱a,+ koningen van Juda:+
2 Luister, hemel, en let goed op, aarde,+
want Jehovah heeft gesproken:
3 Een stier kent zijn koper,
en een ezel de voederbak van zijn eigenaar,
mijn eigen volk gedraagt zich zonder verstand.’
4 Wee dit zondige volk,+
het volk beladen met schuld,
nakomelingen van boosdoeners, verdorven kinderen!
Ze hebben Jehovah verlaten,+
ze hebben de Heilige van Israël respectloos behandeld,
ze hebben hem de rug toegekeerd.
5 Waar willen jullie nog meer geslagen worden? Waarom blijven jullie je verzetten?+
Heel het hoofd is ziek.
Heel het hart is aangetast.+
6 Van voetzool tot kruin is er geen gezonde plek meer.
7 Jullie land is verlaten.
Jullie steden zijn verbrand.
Voor jullie ogen verslinden vreemdelingen je akkers.+
Alles is een woestenij, als door vreemdelingen ondersteboven gekeerd.+
8 De dochter Sion is overgebleven als een hutje in een wijngaard,
als een schuilhut in een komkommerveld,
als een belegerde stad.+
9 Als Jehovah van de legermachten niet een aantal overlevenden van ons had overgelaten,
zouden we net als Sodom zijn geworden
en op Gomorra+ hebben geleken.
10 Hoor het woord van Jehovah, dictators* van Sodom.+
Luister naar de wet* van onze God, volk van Gomorra.+
11 ‘Wat heb ik aan al jullie slachtoffers?’,+ zegt Jehovah.
‘Ik heb genoeg van jullie brandoffers van rammen+ en het vet van gemeste dieren.+
Het bloed+ van jonge stieren,+ lammeren en bokken+ stel ik niet op prijs.
13 Stop toch met het brengen van waardeloze graanoffers.
Ik heb een afschuw van jullie wierook.+
Nieuwemaansvieringen,+ sabbatten,+ bijeenkomsten organiseren+
— ik kan het niet verdragen dat jullie plechtige vergaderingen houden en ondertussen magische krachten gebruiken.+
14 Ik* haat jullie nieuwemaansvieringen en feesten.
Ze zijn een last voor me geworden.
Ik kan ze niet meer verdragen.
15 En als jullie je handen uitstrekken,
verberg ik mijn ogen voor jullie.+
Jullie handen zitten onder het bloed.+
16 Was je, reinig je.+
Stop met jullie slechte daden, ik wil ze niet meer zien.
Houd op met kwaaddoen.+
17 Leer het goede te doen, zoek het recht,+
wijs de onderdrukker terecht,
kom op voor de rechten van het vaderloze kind*
en bepleit de zaak van de weduwe.’+
18 ‘Kom, laten we de zaken rechtzetten tussen ons’, zegt Jehovah.+
‘Al waren je zonden scharlakenrood,
ze zullen zo wit worden gemaakt als sneeuw.+
Al waren ze zo rood als karmozijnen stof,
ze zullen zo wit worden als wol.
19 Als jullie bereid zijn te luisteren,
zullen jullie het beste van het land eten.+
20 Maar als jullie weigeren en in opstand komen,
zullen jullie door het zwaard worden verslonden,+
want Jehovah’s mond heeft het gesproken.’
21 De trouwe stad+ is een hoer geworden!+
23 Je leiders zijn opstandig, ze zijn handlangers van dieven.+
Allemaal houden ze van steekpenningen, ze zijn uit op geschenken.+
24 Daarom verklaart de ware Heer, Jehovah van de legermachten,
de Machtige van Israël:
‘Genoeg! Ik zal me ontdoen van mijn tegenstanders,
ik zal wraak nemen op mijn vijanden.+
25 Ik zal me* tegen je keren.
Ik zal je schuimslakken uitsmelten als met loog
en ik zal al je onzuiverheden verwijderen.+
26 Ik zal je rechters weer maken zoals vroeger
en je raadgevers zoals in het begin.+
Daarna zul je worden genoemd: Stad van Rechtvaardigheid, Trouwe Stad.+
27 Sion zal door recht verlost+ worden
en haar inwoners die terugkomen door rechtvaardigheid.
28 De opstandelingen en zondaars zullen worden verpletterd,+
en wie Jehovah verlaten, zullen aan hun eind komen.+
29 Jullie zullen je schamen over de machtige bomen waar jullie naar verlangden+
en jullie zullen te schande worden gemaakt vanwege de tuinen* die jullie verkozen.+
30 Want jullie zullen worden als een grote boom waarvan de bladeren verwelken,+
als een tuin zonder water.
31 De sterke man zal vlasafval* worden
en zijn werk een vonk.
Samen zullen ze in vlammen opgaan
en niemand zal het vuur doven.’
2 Dit is wat Jesaja, de zoon van Amoz, heeft gezien over Juda en Jeruzalem:+
2 Aan het einde van de dagen*
zal de berg van Jehovah’s huis
stevig bevestigd worden boven de top van de bergen
en verheven worden boven de heuvels,+
en daarheen zullen alle volken stromen.+
3 Vele volken zullen komen en zeggen:
‘Kom, laten we naar de berg van Jehovah gaan,
naar het huis van de God van Jakob.+
Hij zal ons zijn wegen leren
en wij zullen zijn paden bewandelen.’+
4 Hij zal rechtspreken onder de naties
en de zaken rechtzetten in verband met veel volken.
Ze zullen hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers
en hun speren tot snoeimessen.+
Geen natie zal het zwaard trekken tegen een andere natie,
en oorlog zullen ze niet meer leren.+
5 Kom, huis van Jakob,
laten we in het licht van Jehovah wandelen.+
6 U hebt uw volk, het huis van Jakob, verstoten+
omdat ze veel dingen uit het Oosten hebben overgenomen.
Ze doen aan magie,+ net als de Filistijnen,
en onder hen wonen veel kinderen van buitenlanders.
7 Hun land is vol zilver en goud
en er komt geen eind aan hun schatten.
Hun land is vol paarden
en er komt geen eind aan hun wagens.+
8 Hun land is vol waardeloze goden.+
Ze buigen voor het werk van hun eigen handen,
voor wat hun eigen vingers hebben gemaakt.
9 De mens buigt zich neer, hij verlaagt zich.
U kunt het hun onmogelijk vergeven.
10 Ga de rotsen in en verberg je in het stof
vanwege de angstaanjagende aanwezigheid van Jehovah
en zijn majestueuze grootheid.+
11 Wie trots is zal zijn ogen moeten neerslaan,
arrogante mensen zullen moeten buigen.*
Alleen Jehovah zal op die dag verhoogd worden.
12 Want die dag is van Jehovah van de legermachten.+
Die dag treft iedereen die trots en hoogmoedig is,
iedereen, hoog of laag,+
13 alle ceders van de Libanon, statig en hoog,
alle eiken van Ba̱san,
14 alle hoge bergen
en alle verheven heuvels,
15 elke hoge toren en elke vestingmuur,
16 alle schepen van Ta̱rsis+
en alle kostbare boten.
17 Wie trots is zal omlaaggehaald worden,
arrogante mensen zullen moeten buigen.
Alleen Jehovah zal op die dag verhoogd worden.
18 De waardeloze goden zullen helemaal verdwijnen.+
19 En mensen zullen de grotten in de rotsen in gaan
en de holen in de grond,+
vanwege de angstaanjagende aanwezigheid van Jehovah
en zijn majestueuze grootheid,+
als hij opstaat om de aarde van angst te laten beven.
20 Op die dag zullen mensen hun waardeloze goden van zilver en goud,
die ze hadden gemaakt om zich ervoor neer te buigen,
voor de spitsmuizen* en de vleermuizen gooien,+
21 en ze zullen de rotsholen
en de bergspleten in gaan,
vanwege de angstaanjagende aanwezigheid van Jehovah
en zijn majestueuze grootheid,
als hij opstaat om de aarde van angst te laten beven.
22 Vertrouw toch niet langer op de mens,
die niets meer is dan de adem in zijn neusgaten.*
Wat stelt hij eigenlijk voor?
3 Luister! De ware Heer, Jehovah van de legermachten,
verwijdert alle steun en voorraad uit Jeruzalem en Juda,
alle steun van brood en water,+
2 van sterke man en soldaat,
rechter en profeet,+ waarzegger en oudste,
3 leider over 50,+ hoge beambte en raadgever,
kundig magiër en meesterbezweerder.+
4 Jongens zal ik aanstellen als hun bestuurders,
wispelturigen* zullen over hen heersen.
5 De mensen zullen elkaar onderdrukken,
ieder zijn medemens.+
Een jongen zal een oude man aanvallen,
en iemand zonder aanzien zal zich keren tegen een gerespecteerd man.+
6 Ieder zal zijn broer vastgrijpen in het huis van zijn vader en zeggen:
‘Jij hebt een mantel, jij moet onze leider zijn.
Neem deze puinhoop onder je hoede.’
7 Op die dag zal hij protesteren:
‘Ik ga jullie wonden niet verbinden.*
Ik heb geen voedsel en kleding in huis.
Maak mij geen leider over het volk.’
8 Want Jeruzalem is gestruikeld
en Juda is gevallen,
omdat ze zich in woord en daad tegen Jehovah hebben gekeerd.
Ze hebben zich opstandig gedragen in zijn glorieuze aanwezigheid.*+
9 Hun gezichtsuitdrukking getuigt tegen hen,
net als Sodom+ verkondigen ze hun zonden;
ze proberen die niet te verbergen.
Wee hun,* want ze brengen onheil over zichzelf!
11 Wee degene die slecht is!
Onheil zal hem treffen,
want wat hij anderen heeft aangedaan, zal hem worden aangedaan!
12 Mijn volk wordt uitgebuit door de opzichters
en wordt geregeerd door vrouwen.
13 Jehovah neemt zijn plaats in om zijn rechtszaak te voeren
en staat op om een vonnis te vellen over volken.
14 Jehovah zal een oordeel uitspreken over de oudsten en leiders van zijn volk.
‘Jullie hebben de wijngaard platgebrand.
En wat jullie van de armen hebben gestolen, ligt in jullie huizen.+
15 Hoe durven jullie mijn volk te vertrappen
en arme mensen tot stof te vermalen?’,+ verklaart de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten.
16 Jehovah zegt: ‘Omdat de dochters van Sion trots zijn,
met het hoofd in de nek lopen,
met hun ogen flirten, rondtrippelen
en met hun enkelbandjes rinkelen,
17 zal Jehovah het hoofd van de dochters van Sion met korsten bedekken
en Jehovah zal hun voorhoofd ontbloten.+
18 Op die dag zal Jehovah hun sieraden wegnemen:
de enkelringen, de hoofdbanden en de maanvormige sieraden,+
19 de oorbellen,* de armbanden en de sluiers,
20 de hoofdtooien, de enkelkettinkjes en de borstbanden,*
de parfumflesjes* en de amuletten,*
21 de vingerringen en de neusringen,
22 de ceremoniële gewaden, de overkleding, de omslagdoeken en de geldbuidels,
23 de handspiegels+ en de linnen kleding,*
de tulbanden en de sluiers.
24 In plaats van balsemolie+ zal er stank zijn,
in plaats van een gordel een touw,
in plaats van kunstige kapsels kaalheid,+
in plaats van dure kleding een zak+
en in plaats van schoonheid een brandmerk.
25 Je mannen zullen vallen door het zwaard,
je dappere soldaten zullen sneuvelen in de strijd.+
26 Haar poorten zullen treuren en rouwen.+
Leeg en verlaten zal ze op de grond zitten.’+
4 En op die dag zullen zeven vrouwen één man vastgrijpen+ en zeggen:
‘We zullen ons eigen brood eten
en voor onze eigen kleding zorgen,
als we uw naam maar mogen dragen
2 Op die dag zal wat Jehovah laat groeien prachtig en schitterend zijn, en de opbrengst van het land zal de trots en schoonheid zijn van de overlevenden van Israël.+ 3 Wie overblijft in Sion en is achtergebleven in Jeruzalem zal heilig worden genoemd, iedereen in Jeruzalem die is opgeschreven om te blijven leven.+
4 Wanneer Jehovah de vuiligheid* van de dochters van Sion wegwast+ en de bloedschuld van Jeruzalem uit haar midden wegspoelt door de geest van oordeel en door een geest van verbranding,*+ 5 dan zal Jehovah over het hele domein van de berg Sion en over de plaats waar men bijeenkomt, overdag een wolk en rook scheppen en ’s nachts een helder brandend vuur.+ Over alles wat glorieus is, zal een beschutting zijn. 6 Er zal een hut zijn die overdag schaduw biedt tegen de hitte+ en die een bescherming en schuilplaats is tegen storm en regen.+
5 Ik wil graag voor mijn geliefde zingen,
een lied over mijn dierbare en zijn wijngaard.+
Mijn geliefde had een wijngaard op een vruchtbare helling.
2 Hij spitte die om en verwijderde de stenen.
Hij bleef hopen dat de wijngaard goede druiven zou opleveren,
maar die bracht alleen slechte druiven voort.+
3 ‘Nu dan, inwoners van Jeruzalem en mannen van Juda,
oordeel alsjeblieft tussen mij en mijn wijngaard.+
4 Wat had ik nog meer kunnen doen voor mijn wijngaard
dan wat ik al heb gedaan?+
Ik hoopte op goede druiven,
maar waarom leverde hij alleen slechte druiven op?
5 Ik zal jullie vertellen
wat ik met mijn wijngaard ga doen:
Ik zal zijn heg verwijderen
en hij zal verbrand worden.+
Ik zal zijn stenen muur afbreken
en hij zal vertrapt worden.
6 Ik zal hem laten verwilderen.+
Er zal niet gesnoeid of gewied worden.
Hij zal overwoekerd worden door doornstruiken en onkruid+
en ik zal de wolken bevelen er geen regen op te laten vallen.+
7 Want het huis van Israël is de wijngaard van Jehovah van de legermachten.+
De mannen van Juda zijn de aanplant waarop hij gesteld was.
8 Wee degenen die het ene huis bij het andere voegen+
en het ene veld bij het andere trekken+
tot er geen ruimte meer is
en zij als enigen in het land wonen!
9 Ik hoorde Jehovah van de legermachten zweren
dat veel huizen, ook de grootste en de mooiste,
een verschrikkelijke aanblik zullen bieden,
zonder bewoners.+
11 Wee degenen die vroeg in de morgen opstaan om aan de drank te gaan,+
die tot laat in de avondschemering blijven hangen tot ze gloeien van de wijn!
12 Ze hebben harpen en snaarinstrumenten,
tamboerijnen, fluiten en wijn op hun feesten.
Maar ze hebben geen oog voor de daden van Jehovah
en ze zien het werk van zijn handen niet.
13 Daarom zal mijn volk in ballingschap gaan
vanwege gebrek aan kennis.+
Hun voorname mannen zullen honger lijden+
en heel hun volk zal vergaan van de dorst.
En de pracht* van de stad, de luidruchtige menigten en de feestvierders
zullen er beslist in afdalen.
15 De mens zal zich neerbuigen,
hij zal worden verlaagd,
en wie trots is zal zijn ogen moeten neerslaan.
16 Jehovah van de legermachten zal worden verhoogd door zijn oordeel,*
de ware God, de Heilige,+ zal zich heiligen door rechtvaardigheid.+
17 De lammeren zullen er grazen als op hun eigen weide.
Vreemdelingen zullen eten op de verlaten plaatsen waar vette dieren ooit verbleven.
18 Wee degenen die hun schuld meeslepen met touwen van bedrog
en hun zonden met wagentouwen.
19 Ze zeggen: ‘Laat Hij toch opschieten.
Laat Hij voortmaken met zijn werk, zodat we het zien.
20 Wee degenen die zeggen dat goed slecht is en slecht goed,+
die duisternis vervangen door licht en licht door duisternis,
die bitter vervangen door zoet en zoet door bitter!
21 Wee degenen die wijs zijn in hun eigen ogen
en die naar hun eigen mening verstandig zijn!+
22 Wee degenen die een held zijn in het drinken van wijn
en mannen die meester zijn in het mengen van drank,+
23 die slechte mensen vrijspreken voor steekpenningen+
en die rechtvaardigen het recht ontzeggen!+
24 Daarom, zoals stoppels door vuurtongen worden verteerd
en dor gras in de vlammen verschroeit,
zo zullen hun wortels wegrotten
en hun bloesems verwaaien als stof,
omdat ze de wet* van Jehovah van de legermachten hebben verworpen
en het woord van de Heilige van Israël hebben geminacht.+
25 Daarom is Jehovah woedend op zijn volk,
hij zal zijn hand tegen hen opheffen en hen slaan.+
De bergen zullen beven,
hun lijken zullen als vuil op straat liggen.+
Vanwege dat alles is zijn woede niet bekoeld,
zijn hand is nog steeds opgeheven om hen te slaan.
26 Hij heeft een signaal* omhooggeheven voor een ver volk.+
Hij heeft gefloten om ze van de uiteinden van de aarde te laten komen.+
En kijk! Ze komen heel snel.+
27 Niemand van hen is moe of struikelt.
Niemand sluimert of slaapt.
De gordel om hun middel gaat niet los
en hun sandaalriemen breken niet.
28 Al hun pijlen zijn scherp
en al hun bogen zijn gespannen.*
De hoeven van hun paarden zijn als vuursteen
en de wielen van hun wagens als een stormwind.+
Ze zullen grommen en de prooi grijpen
en die meeslepen zonder dat iemand hen tegenhoudt.
30 Op die dag zullen ze erover grommen
als het gebulder van de zee.+
Iedereen die het land bekijkt, ziet onheilspellende duisternis.
Zelfs het licht is donker geworden door de wolken.+
6 In het jaar dat koning Uzzi̱a stierf,+ zag ik Jehovah op een hoge en verheven troon zitten,+ en de zomen van zijn gewaad vulden de tempel. 2 Boven hem stonden serafs. Elk had zes vleugels: met twee bedekten ze* hun gezicht, met twee bedekten ze hun voeten en twee gebruikten ze om te vliegen.
3 En de een riep naar de ander:
‘Heilig, heilig, heilig is Jehovah van de legermachten.+
Heel de aarde is vol van zijn glorie.’
4 De deuren* trilden door het luide geroep* en het huis werd met rook gevuld.+
5 Toen zei ik: ‘Wee mij!
Ik ben zo goed als dood,*
want ik ben een man met onreine lippen
en ik woon onder een volk met onreine lippen.+
Want ik heb de Koning zelf, Jehovah van de legermachten, met eigen ogen gezien!’
6 Toen vloog een van de serafs naar me toe. In zijn hand had hij een gloeiend kooltje+ dat hij met een tang van het altaar had genomen.+ 7 Hij raakte mijn mond ermee aan en zei:
‘Kijk! Dit heeft je lippen aangeraakt.
Je schuld is weggenomen
en je zonde is verzoend.’
8 Daarna hoorde ik de stem van Jehovah zeggen: ‘Wie zal ik sturen, en wie zal namens ons gaan?’+ Ik zei: ‘Hier ben ik! Stuur mij!’+
9 Daarop zei hij: ‘Ga en zeg tegen dit volk:
“Jullie zullen steeds weer horen
maar niet begrijpen.
Jullie zullen steeds weer zien
maar geen kennis krijgen.”+
10 Maak het hart van dit volk ongevoelig,+
stop hun oren toe+
en smeer hun ogen dicht,
zodat ze niet met hun ogen zien
en niet met hun oren horen,
zodat hun hart niet begrijpt
en ze niet terugkeren en genezen worden.’+
11 Toen zei ik: ‘Hoelang nog, Jehovah?’ Waarop hij zei:
‘Totdat de steden vervallen tot puinhopen zonder inwoners,
de huizen zonder bewoners zijn
en het land woest en verlaten is.+
12 Totdat Jehovah de mensen ver weg voert+
en er overal in het land verlatenheid heerst.
13 Maar er zal nog een tiende in overblijven, en het zal opnieuw verbrand worden, net zoals bij een grote boom of een eik, waarvan na het omhakken een stronk overblijft. Zijn stronk zal een heilig zaad* zijn.’
7 In de tijd van koning Achaz+ van Juda, de zoon van Jo̱tham, de zoon van Uzzi̱a, trok koning Re̱zin van Syrië samen met koning Pe̱kah+ van Israël, de zoon van Rema̱lia, tegen Jeruzalem ten strijde, maar hij kon* de stad niet innemen.+ 2 Er werd aan het huis van David bericht: ‘Syrië en Efraïm hebben de krachten gebundeld.’
De schrik sloeg Achaz en het volk om het hart, en ze beefden als bomen in het bos door de wind.
3 Toen zei Jehovah tegen Jesaja: ‘Ga alsjeblieft Achaz tegemoet, samen met je zoon Sche̱ar-Ja̱schub,*+ bij het eind van de waterleiding* van de Bovenvijver,+ aan de hoofdweg naar het veld van de wasman. 4 Zeg tegen hem: “Zorg dat je rustig blijft. Wees niet bang en laat de moed niet zakken* vanwege die twee smeulende stukken hout, vanwege de hevige woede van Re̱zin en Syrië, en de zoon van Rema̱lia.+ 5 Want Syrië heeft samen met Efraïm en de zoon van Rema̱lia boosaardige plannen tegen jullie gesmeed en ze zeggen: 6 ‘Laten we Juda aanvallen, het uit elkaar scheuren* en het veroveren,* en laten we de zoon van Ta̱beël er als koning over aanstellen.’+
7 Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah:
‘Het zal niet slagen,
het zal niet gebeuren.
8 Want het hoofd van Syrië is Damaskus,
en het hoofd van Damaskus is Re̱zin.
Binnen slechts 65 jaar
zal Efraïm totaal verbrijzeld worden en ophouden te bestaan als volk.+
Als jullie geen sterk geloof hebben,
zullen jullie niet standhouden.’”’
10 Jehovah zei verder tegen Achaz: 11 ‘Vraag een teken van Jehovah, je God.+ Het mag zo diep zijn als het Graf* of zo hoog als de hemel.’ 12 Maar Achaz zei: ‘Ik zal niets vragen en ik zal Jehovah niet op de proef stellen.’
13 Toen zei Jesaja: ‘Luister toch, huis van David. Is het niet genoeg dat jullie het geduld van mensen op de proef stellen? Moeten jullie ook nog het geduld van God op de proef stellen?+ 14 Daarom zal Jehovah zelf jullie een teken geven: Luister! De jonge vrouw* zal zwanger worden en een zoon krijgen,+ en ze zal hem Imma̱nuël* noemen.+ 15 Hij zal boter en honing eten tegen de tijd dat hij in staat is het slechte te verwerpen en het goede te kiezen. 16 Want voordat de jongen in staat is het slechte te verwerpen en het goede te kiezen, zal het land van de twee koningen voor wie je zo bang bent, totaal verlaten zijn.+ 17 Jehovah zal voor jou, je volk en het huis van je vader een tijd laten aanbreken zoals er nog nooit is geweest sinds de dag dat Efraïm zich afsplitste van Juda,+ want Hij zal de koning van Assyrië sturen.+
18 Op die dag zal Jehovah fluiten om de vliegen te roepen uit de afgelegen aftakkingen van de Nijl van Egypte en de bijen uit Assyrië, 19 en ze zullen allemaal komen en neerstrijken in diepe ravijnen,* in rotskloven, op alle doornstruiken en op alle drinkplaatsen.
20 Op die dag zal Jehovah met een gehuurd scheermes uit de streek van de Rivier* — met de koning van Assyrië+ — het hoofd en de benen kaalscheren, en ook de baard zal worden afgeschoren.
21 Op die dag zal een man een jonge koe en twee schapen in leven houden. 22 En door de overvloed van melk zal hij boter eten. Iedereen die in het land overblijft, zal boter en honing eten.
23 Op die dag zullen er alleen maar doornstruiken en onkruid zijn waar vroeger 1000 wijnstokken stonden ter waarde van 1000 zilverstukken. 24 Men zal er met pijl en boog naartoe gaan, omdat het hele land bedekt zal zijn met doornstruiken en onkruid. 25 En je zult niet in de buurt komen van alle bergen die vroeger met een hak werden bewerkt, uit angst voor doornstruiken en onkruid. Ze zullen een plaats worden waar stieren grazen en schapen de grond vertrappen.’
8 Jehovah zei tegen mij: ‘Neem een grote schrijfplank+ en schrijf daarop met een gewone griffel:* “Ma̱her-Scha̱lal-Chaz-Baz”.* 2 En zorg dat het voor mij schriftelijk wordt bevestigd* door betrouwbare getuigen, de priester Uri̱a+ en Zachari̱a, de zoon van Jebere̱chja.’
3 Daarna had ik gemeenschap met* de profetes,* en ze werd zwanger en kreeg uiteindelijk een zoon.+ Jehovah zei toen tegen me: ‘Noem hem Ma̱her-Scha̱lal-Chaz-Baz, 4 want voordat de jongen “Vader!” en “Moeder!” kan zeggen, zal de rijkdom van Damaskus en de buit van Sama̱ria vóór de koning van Assyrië worden gebracht.’+
5 Jehovah zei verder tegen mij:
6 ‘Omdat dit volk het kabbelende water van de Silo̱ah* heeft verworpen+
en ze blij zijn met Re̱zin en de zoon van Rema̱lia,+
7 daarom brengt Jehovah over hen
de machtige watermassa’s van de Rivier,*
de koning van Assyrië+ en al zijn majesteit.
Hij zal over al zijn beddingen stromen
en buiten al zijn oevers treden
8 en heel Juda binnendringen.
Hij zal het overspoelen, erdoorheen trekken en tot aan de hals reiken.+
9 Volken, richt maar schade aan, jullie zullen toch verbrijzeld worden.
Luister, iedereen uit afgelegen streken op aarde!
Maak je maar klaar voor de strijd,* jullie zullen toch verbrijzeld worden!+
Maak je maar klaar voor de strijd, jullie zullen toch verbrijzeld worden!
10 Smeed maar plannen, ze zullen toch mislukken!
11 Jehovah’s sterke hand was op mij toen hij het volgende tegen me zei om me te waarschuwen het gedrag van dit volk niet te volgen:
12 ‘Wat dit volk een samenzwering noemt, moet je geen samenzwering noemen.
Wees niet bang voor wat hen bang maakt.
Heb er geen angst voor.
13 Jehovah van de legermachten, hij is degene die je als heilig moet bezien,+
hij is degene voor wie je ontzag moet hebben
en hij is degene voor wie je angst moet hebben.’+
14 Hij zal een heiligdom worden,
maar ook een steen waaraan men zich stoot
en een rotsblok waarover men struikelt+
voor de beide huizen van Israël,
een val en een strik
voor de inwoners van Jeruzalem.
15 Velen van hen zullen struikelen, vallen en zich verwonden.
Ze zullen in de val lopen en gevangen worden.
17 Ik zal blijven uitkijken* naar Jehovah,+ die zich* verbergt voor het huis van Jakob,+ en ik zal op hem hopen.
18 Hier ben ik met de kinderen die Jehovah me heeft gegeven.+ Wij zijn in Israël als tekenen+ en wonderen van Jehovah van de legermachten, die op de berg Sion woont.
19 ‘Raadpleeg de mediums of de waarzeggers, die fluisteren* en mompelen’, zeggen ze misschien tegen je. Maar moet een volk niet zijn God raadplegen? Moeten ze de doden raadplegen ten behoeve van de levenden?+ 20 Ze moeten juist de wet en de schriftelijke bevestiging* raadplegen!
Als ze niet volgens dit woord spreken, hebben ze geen licht.*+ 21 Iedereen zal ellendig en hongerig+ door het land trekken. En omdat ze hongerig en boos zijn, zullen ze hun koning en hun God vervloeken terwijl ze omhoogkijken. 22 Dan zullen ze naar de aarde kijken en alleen maar somberheid en duisternis zien, diepe schaduw en moeilijkheden, donkerte en geen licht.
9 Maar de duisternis zal niet zijn zoals vroeger, toen er ellende was in het land, toen het land van Ze̱bulon en het land van Na̱ftali werden veracht.+ Later zal Hij ervoor zorgen dat het wordt geëerd — de zeeweg, in de Jordaanstreek, Galilea van de volken.
2 Het volk dat in het duister wandelde,
heeft een groot licht gezien.
Op degenen die in het land van diepe schaduw wonen,
heeft licht geschenen.+
3 U hebt het volk talrijk gemaakt,
u hebt het veel vreugde gegeven.
Vóór u zijn ze blij
zoals mensen blij zijn in de oogsttijd,
zoals mensen die juichend de buit verdelen.
4 Want u hebt het juk* dat op hen drukt aan stukken geslagen,
de stok op hun schouders, de staf van de opzichter,
als op de dag van Mi̱dian.+
5 Elke stampende laars die de aarde laat dreunen
en elke mantel doordrenkt met bloed
zal door het vuur worden verslonden.
6 Want een kind is ons geboren,+
een zoon is ons gegeven
Hij zal worden genoemd: Wonderbaar* Raadgever,+ Sterke God,+ Eeuwige Vader, Vredevorst.
7 Zijn heerschappij zal zich blijven uitbreiden
en aan vrede zal geen einde komen,+
op de troon van David+ en in zijn koninkrijk,
om het te bevestigen+ en te ondersteunen
door gerechtigheid+ en rechtvaardigheid,+
van nu tot in eeuwigheid.
Jehovah van de legermachten zal dat in zijn ijver doen.
8 Jehovah stuurde een boodschap tegen Jakob,
en die heeft Israël getroffen.+
9 Het hele volk zal het weten,
Efraïm en de inwoners van Sama̱ria.
Trots en zonder schaamte* zeggen ze:
10 ‘Bakstenen muren zijn ingestort,
maar wij bouwen met gehouwen stenen.+
Er zijn vijgenbomen* omgehakt,
maar wij vervangen ze door ceders.’
11 Jehovah zal de tegenstanders van Re̱zin tegen hem opzetten
en hij zal zijn vijanden ophitsen,
12 Syrië vanuit het oosten en de Filistijnen vanuit het westen,*+
ze zullen Israël met open mond verslinden.+
Vanwege dat alles is zijn woede niet bekoeld,
zijn hand is nog steeds opgeheven om hen te slaan.+
13 Want het volk is niet teruggekomen bij degene die hen slaat,
ze hebben Jehovah van de legermachten niet gezocht.+
15 De oudsten en vooraanstaande mannen zijn de kop,
de profeten die vals onderwijs geven, zijn de staart.+
16 De leiders van dit volk laten hen ronddolen,
degenen die geleid worden, raken in verwarring.
17 Daarom zal Jehovah niet blij zijn met hun jonge mannen
en hij zal geen medelijden hebben met* hun vaderloze kinderen* en hun weduwen,
want ze zijn allemaal afvallig en slecht+
en er komt alleen onzin over hun lippen.
Vanwege dat alles is zijn woede niet bekoeld,
zijn hand is nog steeds opgeheven om hen te slaan.+
18 Want slechtheid brandt als een vuur
dat doornstruiken en onkruid verteert,
dat het struikgewas in het bos in brand zet
en het in rook laat opgaan.
19 Door de woede van Jehovah van de legermachten
staat het land in brand,
en het volk zal door het vuur worden verslonden.
Niemand zal zijn broeder sparen.
20 Men zal rechts iets afsnijden
maar nog steeds honger hebben.
Men zal links iets eten
maar niet genoeg hebben.
Ieder zal het vlees van zijn eigen arm eten.
21 Manasse zal Efraïm verslinden
en Efraïm Manasse.
Samen zullen ze zich tegen Juda keren.+
Vanwege dat alles is zijn woede niet bekoeld,
zijn hand is nog steeds opgeheven om hen te slaan.+
10 Wee degenen die schadelijke voorschriften maken,+
die steeds onderdrukkende geboden opstellen
2 om de rechtszaak van de armen te negeren,
om de zwakken van het volk het recht te ontzeggen.+
4 Er blijft niets anders over dan neer te hurken bij de gevangenen
of te sterven met de gesneuvelden.
Vanwege dat alles is zijn woede niet bekoeld,
zijn hand is nog steeds opgeheven om hen te slaan.+
5 ‘Kijk! De Assyriër,+
de stok die het werktuig is van mijn woede+
en de staf in zijn hand die mijn vonnis voltrekt!
6 Ik stuur hem af op een afvallig volk,+
het volk dat me woedend heeft gemaakt.
Ik zal hem bevelen veel te plunderen en te roven
en ze te vertrappen als modder op straat.+
7 Maar hij zal een ander idee hebben
en hij* zal andere plannen smeden,
want in zijn hart wil hij vernietigen
en veel volken uitroeien, niet weinig.
8 Want hij zegt:
“Zijn mijn bestuurders niet allemaal koningen?+
9 Is Ka̱lno+ niet net als Ka̱rkemis?+
Is Ha̱math+ niet net als A̱rpad?+
Is Sama̱ria+ niet net als Damaskus?+
10 Door mijn hand zijn de koninkrijken van de waardeloze goden veroverd!
Er stonden daar meer beelden dan in Jeruzalem en Sama̱ria.+
11 Zal ik met Jeruzalem en zijn afgoden niet hetzelfde doen
als ik met Sama̱ria en zijn waardeloze goden heb gedaan?”+
12 Wanneer Jehovah al zijn werk op de berg Sion en in Jeruzalem heeft voltooid, zal Hij* de koning van Assyrië straffen voor zijn schaamteloosheid* en voor zijn trotse, arrogante blik.+ 13 Want hij zegt:
“Ik zal dit doen door de kracht van mijn hand
en door mijn wijsheid, want ik ben wijs.
Als een machtige zal ik de inwoners onderwerpen.+
14 Zoals iemand zijn hand in een nest steekt,
zo zal ik de rijkdommen van de volken pakken.
En zoals iemand die verlaten eieren verzamelt,
zo zal ik de hele aarde verzamelen!
Niemand zal fladderen, zijn snavel opendoen of piepen.”’
15 Verheft de bijl zich boven degene die ermee hakt?
Verheft de zaag zich boven degene die ermee zaagt?
Kan een staf+ degene die hem oppakt heen en weer bewegen?
Of kan een stok degene die niet van hout is optillen?
16 De ware Heer, Jehovah van de legermachten,
zal daarom zijn goedgevoede mannen laten verhongeren,+
en onder zijn pracht en praal zal hij een groot vuur aansteken.+
Het zal oplaaien en in één dag zijn onkruid en doornstruiken verteren.
18 Hij zal de pracht van zijn woud en zijn boomgaard volledig* vernietigen,
zoals bij een zieke die wegkwijnt.+
19 Er blijven zo weinig bomen over van zijn woud
dat een kind ze kan tellen.
20 Op die dag zullen degenen van Israël die overblijven
en de overlevenden van het huis van Jakob
niet meer steunen op degene die hen sloeg.+
Maar ze zullen steunen op Jehovah,
de Heilige van Israël, trouw en oprecht.
21 Alleen een overblijfsel, het overblijfsel van Jakob,
zal terugkomen bij de Sterke God.+
22 Israël, ook al is je volk
zo talrijk als de zandkorrels aan de zee,
alleen een overblijfsel van hen zal terugkomen.+
23 Want het besluit van de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten, om te vernietigen,
zal in het hele land worden uitgevoerd.+
24 De Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten, zegt daarom: ‘Wees niet bang, mijn volk dat in Sion woont, voor de Assyriër, die jullie altijd met een stok sloeg en zijn staf+ tegen jullie ophief zoals Egypte deed.+ 25 Want heel binnenkort komt er een eind aan de veroordeling. Mijn woede zal zich op hun vernietiging+ richten. 26 Jehovah van de legermachten zal hem met de zweep slaan+ zoals hij Mi̱dian bij de rots O̱reb versloeg.+ Zijn staf zal over de zee zijn, en hij zal die opheffen zoals hij bij Egypte deed.+
27 Op die dag zal zijn last van je schouders glijden+
en zijn juk van je nek,+
en het juk zal gebroken+ worden vanwege de olie.’
28 Hij is naar A̱jath+ gekomen,
hij is door Mi̱gron getrokken,
in Mi̱chmas+ laat hij zijn uitrusting achter.
29 Ze zijn via de oversteekplaats gegaan,
ze overnachten in Ge̱ba.+
Ra̱ma beeft, Gi̱bea+ van Saul is gevlucht.+
30 Roep en schreeuw, dochter Ga̱llim!
Let op, Laï̱sja!
Arm A̱nathoth!+
31 Madme̱na is op de vlucht geslagen.
De inwoners van Ge̱bim hebben een schuilplaats gezocht.
32 Vandaag nog houdt hij halt in Nob.+
Hij balt zijn vuist tegen de berg van de dochter Sion,
de heuvel van Jeruzalem.
33 Kijk! De ware Heer, Jehovah van de legermachten,
kapt takken af met vreselijk geweld.+
De hoogste bomen worden omgehakt,
de statigste worden neergehaald.
34 Met ijzer* slaat hij het struikgewas in het bos neer,
en de Libanon zal door een machtige worden geveld.
11 Er zal een twijgje+ groeien uit de stronk van I̱saï+
en een spruit*+ uit zijn wortels zal vrucht dragen.
2 Op hem zal de geest van Jehovah rusten,+
de geest van wijsheid+ en van verstand,
de geest van raad en van kracht,+
de geest van kennis en van ontzag voor Jehovah.
3 Hij zal vreugde vinden in ontzag voor Jehovah.+
Hij zal niet oordelen op basis van wat zijn ogen alleen maar zien
of terechtwijzen op basis van wat zijn oren horen.+
4 Hij zal een eerlijk* oordeel vellen over de armen,
en in rechtvaardigheid zal hij uitspraken doen* ten gunste van de zachtmoedigen van de aarde.
Hij zal de aarde treffen met de stok van zijn mond,+
wie slecht is zal hij met de adem* van zijn lippen ter dood brengen.+
5 Rechtvaardigheid zal de gordel om zijn middel zijn
en trouw de gordel om zijn heupen.+
6 Een wolf en een lam zullen samen rusten,*+
een luipaard zal naast een geitje liggen,
een kalf, een leeuw* en een vetgemest dier zullen allemaal samen zijn,*+
en een kleine jongen zal ze leiden.
7 Een koe en een beer zullen samen grazen
en hun jongen zullen bij elkaar liggen.
Een leeuw zal stro eten net als een stier.+
8 Een zuigeling zal spelen bij het hol van een cobra
en een kind zal zijn hand leggen op het nest van een giftige slang.
9 Ze zullen geen kwaad doen+
of schade aanrichten op heel mijn heilige berg,+
want de aarde zal beslist vervuld zijn van de kennis van Jehovah
zoals water de zeebodem bedekt.+
10 Op die dag zal de wortel van I̱saï+ opstaan als een signaal* voor de volken.+
11 Op die dag zal Jehovah opnieuw, voor de tweede keer, zijn hand uitstrekken, om het overblijfsel van zijn volk terug te eisen uit Assyrië,+ Egypte,+ Pa̱thros,+ Kusch,+ E̱lam,+ Si̱near* en Ha̱math, en van de eilanden in de zee.+ 12 Hij zal een signaal omhoogheffen voor de volken en hij zal degenen van Israël die verdreven zijn bijeenbrengen.+ Degenen van Juda die verstrooid zijn, zal hij bijeenbrengen van de vier hoeken van de aarde.+
13 De jaloezie van Efraïm zal verdwijnen+
en degenen die Juda vijandig behandelen zullen worden verwijderd.
Efraïm zal niet jaloers zijn op Juda
en Juda zal Efraïm niet vijandig behandelen.+
14 Ze zullen zich op de hellingen* van de Filistijnen in het westen storten,
samen zullen ze de mensen van het Oosten plunderen.
Ze zullen hun hand uitstrekken tegen* Edom+ en Moab,+
en de Ammonieten zullen hun onderdanen worden.+
Met zijn verzengende adem* zal hij hem in zijn zeven stromen treffen*
en hij zal de mensen in hun sandalen laten oversteken.
16 En voor het overblijfsel van zijn volk+ zal er een brede weg+ zijn die uit Assyrië leidt,
net zoals er een was voor Israël in de tijd dat ze uit Egypte vertrokken.
12 Op die dag zul je beslist zeggen:
‘Dank u wel, Jehovah,
want u was kwaad op me
maar uw woede is geleidelijk bedaard, en u hebt me getroost.+
2 God is mijn redding.+
Ik ben vol vertrouwen en heb geen angst,+
want Jah* Jehovah is mijn sterkte en mijn macht,
en hij is mijn redding geworden.’+
3 Met vreugde zullen jullie water putten
uit de bronnen van redding.+
4 En op die dag zullen jullie zeggen:
‘Dank Jehovah, roep zijn naam aan,
maak zijn daden bekend onder de volken!+
Verkondig dat zijn naam hoogverheven is.+
5 Zing lofzangen* voor Jehovah,+ want hij heeft indrukwekkende dingen gedaan.+
Laat dat overal op aarde bekendgemaakt worden.
6 Jubel en juich, inwoner* van Sion,
want de Heilige van Israël is groot in jullie midden.’
13 Uitspraak tegen Babylon,+ die Jesaja,+ de zoon van Amoz, in een visioen heeft gezien:
2 ‘Hef op een kale berg een signaal* omhoog.+
Roep ze, wenk met je hand,
zodat ze de poorten van de edelen binnentrekken.
3 Ik heb het bevel gegeven aan degenen die ik heb aangesteld.*+
Ik heb mijn soldaten opgedragen mijn woede te voltrekken,
vol trots juichen ze.
4 Luister! Een menigte in de bergen.
Het klinkt als een groot volk!
Luister! Het lawaai van koninkrijken,
van volken die zich hebben verzameld!+
Jehovah van de legermachten mobiliseert het leger voor de oorlog.+
5 Ze komen uit een ver land,+
van het uiteinde van de hemel,
Jehovah en de wapens van zijn woede,
om de hele aarde te verwoesten.+
6 Huil, want de dag van Jehovah is dichtbij!
Die dag komt als een vernietiging door de Almachtige.+
7 Daarom zullen alle handen slap hangen
en ieders hart zal verlamd raken van angst.+
8 De mensen zijn in paniek.+
Ze worden overvallen door kramp en pijn
zoals een vrouw die weeën heeft.
Geschokt kijken ze elkaar aan,
de angst laat hun gezichten gloeien.
9 Luister! De dag van Jehovah komt,
meedogenloos, met razernij en brandende woede,
om het land tot een schrikbeeld te maken+
en om de zondaars van het land uit te roeien.
De zon zal donker zijn als hij opkomt
en de maan zal zijn licht niet laten schijnen.
11 Ik zal de bewoonde aarde ter verantwoording roepen voor haar slechtheid+
en slechte mensen voor hun fouten.
Ik zal een eind maken aan de trots van hoogmoedige mensen,
arrogante tirannen+ zal ik vernederen.
12 Ik zal stervelingen zeldzamer maken dan zuiver* goud+
en mensen zeldzamer dan het goud van O̱fir.+
13 Daarom laat ik de hemel beven,
de aarde wordt van haar plaats geschud+
door de razernij van Jehovah van de legermachten op de dag van zijn brandende woede.
14 Als opgejaagde gazellen en als schapen die door niemand bijeengebracht worden,
zal iedereen teruggaan naar zijn eigen volk.
Iedereen zal vluchten naar zijn eigen land.+
15 Wie aangetroffen wordt, zal doorstoken worden,
en wie gevangen wordt, zal omkomen door het zwaard.+
16 Hun kinderen zullen voor hun ogen te pletter worden geslagen,+
hun huizen geplunderd
en hun vrouwen verkracht.
18 Hun bogen zullen jonge mannen verbrijzelen.+
Met baby’s* zullen ze geen medelijden hebben
en kinderen zullen ze niet sparen.
19 En Babylon, het sieraad van de koninkrijken,+
de pracht en trots van de Chaldeeën,+
zal worden als Sodom en Gomorra toen God ze verwoestte.+
20 Ze zal nooit meer bewoond worden,
in alle generaties zal ze geen woonplaats meer zijn.+
Geen Arabier zal daar zijn tent opslaan,
geen herder laat er zijn kudde rusten.
21 Woestijndieren leggen zich daar neer
en de huizen zijn vol oehoes.
22 In haar torens klinkt het gehuil van dieren
en in haar prachtige paleizen het gejank van jakhalzen.
Haar tijd is gekomen en haar dagen zullen niet worden verlengd.’+
14 Want Jehovah zal barmhartig zijn voor Jakob+ en opnieuw zal hij Israël uitkiezen.+ Hij zal ze in hun land laten wonen,*+ en de vreemdelingen zullen zich bij hen voegen en zich aansluiten bij het huis van Jakob.+ 2 Volken zullen hen naar hun eigen plaats terugbrengen. Het huis van Israël zal ze in bezit krijgen als slaven en slavinnen+ in het land van Jehovah. Ze zullen degenen gevangennemen die hen gevangenhielden en degenen onderwerpen die hen tot werken dwongen.*
3 Op de dag dat Jehovah je rust geeft van je lijden, je zorgen en de zware slavendienst die je was opgelegd,+ 4 zul je deze spreuk* uitspreken tegen de koning van Babylon:
‘Het is gedaan met degene die anderen tot werken dwong!*
Het is gedaan met de onderdrukking!+
5 Jehovah heeft de stok gebroken van wie slecht is,
de staf van de heersers,+
6 van degene die volken in grote razernij bleef slaan,+
degene die in grote woede volken onderwierp en zonder ophouden vervolgde.+
7 Overal op aarde heerst nu rust, er is niets wat die rust verstoort.
De mensen juichen van vreugde.+
8 Zelfs de jeneverbomen zijn blij vanwege jou,
en ook de ceders van de Libanon.
Ze zeggen: “Sinds jouw val
komt niemand ons meer vellen.”
9 Zelfs het Graf* beneden is druk in de weer
om je te ontvangen als je komt.
Het maakt voor jou degenen wakker die machteloos zijn in de dood,
alle onderdrukkende leiders* van de aarde.
Het laat alle koningen van de volken opstaan van hun troon.
10 Ze zeggen allemaal tegen je:
“Ben jij zwak geworden net als wij?
Ben jij als een van ons geworden?
Maden vormen je bed onder je
en wormen zijn je deken.”
12 Zoon van de dageraad, stralende,
uit de hemel ben je gevallen!
Jij die volken overwonnen hebt,
geveld lig je op aarde!+
13 Je hebt bij jezelf* gezegd: “Ik zal naar de hemel opstijgen.+
Boven Gods sterren verhef ik mijn troon+
en op de berg van samenkomst neem ik plaats,
in de meest afgelegen streken van het noorden.+
14 Ik stijg op tot boven de hoogste wolken.
Ik zal op de Allerhoogste lijken.”
15 Maar je zult afdalen in het Graf,*
in het diepst van de kuil.
16 Wie je zien, zullen je aanstaren.
Ze kijken nog eens goed naar je en zeggen:
“Is dit de man die de aarde deed schudden,
die koninkrijken deed beven,+
17 die de bewoonde aarde in een woestijn veranderde
en steden verwoestte,+
die weigerde zijn gevangenen te laten gaan?”+
19 Maar jij wordt afgedankt zonder graf
als een gehate spruit.*
Je bent bedekt met gesneuvelden die met het zwaard zijn doorstoken,
die in een kuil met stenen zijn gegooid.
Je bent als een vertrapt kadaver.
20 Je zult niet bij hen worden begraven,
omdat je je eigen land hebt vernietigd
en je eigen volk hebt gedood.
Over het nageslacht van boosdoeners wordt nooit meer gesproken.
21 Maak een slachtblok klaar voor zijn zonen
vanwege de zonde van hun voorvaders,
zodat ze niet opstaan en de wereld veroveren
en het land vullen met hun steden.’
22 ‘Ik zal tegen hen opstaan’,+ verklaart Jehovah van de legermachten.
‘En ik zal naam en overgeblevenen, nakomelingen en nageslacht uit Babylon wegvagen’,+ verklaart Jehovah.
23 ‘Ik zal er een verblijf voor stekelvarkens en een moerasland van maken, en ik zal er de bezem van vernietiging doorheen halen’,+ verklaart Jehovah van de legermachten.
24 Jehovah van de legermachten heeft gezworen:
‘Het zal gaan zoals ik het heb bedoeld,
het zal gebeuren zoals ik het heb besloten.
25 Ik zal de Assyriër in mijn land verpletteren
en hem op mijn bergen vertrappen.+
Zijn juk zal van hen worden weggenomen
en zijn last van hun schouders.’+
26 Dit is wat er tegen de hele aarde besloten is*
en dit is de hand die tegen alle volken opgeheven is.*
27 Want Jehovah van de legermachten heeft het besloten.
Wie kan het verhinderen?+
Zijn hand is opgeheven.
Wie kan die tegenhouden?+
28 In het jaar dat koning Achaz stierf,+ werd deze uitspraak gedaan:
29 ‘Juich maar niet, Filiste̱a, niemand van jullie,
nu de staf van degene die jullie sloeg gebroken is.
Want uit de wortel van de slang+ zal een gifslang komen+
en zijn nageslacht zal een vliegende vurige slang* zijn.
30 Terwijl de kinderen van de zwakken volop te eten hebben*
en de armen veilig kunnen rusten,
laat ik jouw wortel omkomen van honger
en wie er van je over is, wordt gedood.+
31 Huil maar, poort! Schreeuw maar, stad!
Elk van jullie zal de moed verliezen, Filiste̱a!
Want er komt rook uit het noorden
en er is niemand die de gelederen verlaat.’
32 Wat voor antwoord moeten de boodschappers van het volk krijgen?
Dat Jehovah het fundament van Sion heeft gelegd+
en dat de armen van zijn volk daar bescherming zullen zoeken.
15 Uitspraak tegen Moab:+
Omdat het in een nacht verwoest is,
is Ar+ van Moab tot zwijgen gebracht.
Omdat het in een nacht verwoest is,
is Kir+ van Moab tot zwijgen gebracht.
Moab jammert over Ne̱bo+ en over Me̱deba.+
Elk hoofd is kaalgeschoren,+ elke baard is afgeknipt.+
3 In zijn straten heeft men een zak aangedaan.
Iedereen jammert op de daken en op de pleinen,
huilend gaan ze naar beneden.+
4 He̱sbon en Elea̱le+ schreeuwen het uit.
Hun stem is te horen tot in Ja̱haz.+
Daarom blijven de gewapende mannen van Moab roepen.
Hij* trilt van angst.
5 Mijn hart schreeuwt het uit om Moab.
Zijn vluchtelingen zijn tot aan Zo̱ar+ en E̱glath-Seli̱sia+ gekomen.
Ze huilen terwijl ze de helling van Lu̱hith beklimmen,
op de weg naar Horona̱ïm jammeren ze over het onheil.+
6 Het water van Ni̱mrim is opgedroogd.
Het groene gras is verdord,
het gras is verdwenen en er is niets groens meer over.
7 Wat over is van hun voorraad en rijkdom dragen ze daarom weg,
ze steken het dal* van de populieren over.
8 Het geschreeuw weerklinkt overal in Moab.+
Het gejammer dringt door tot Egla̱ïm,
het dringt door tot Be̱ër-E̱lim.
9 Het water van Di̱mon is rood van het bloed,
en ik heb nog meer voor Di̱mon:
een leeuw voor degenen van Moab die ontsnappen
en voor degenen die achterblijven in het land.+
16 Stuur een ram naar de heerser van het land,
vanuit Se̱la door de wildernis
naar de berg van de dochter Sion.
2 Als een vogel die uit zijn nest wordt gejaagd,+
zo zullen de dochters van Moab zijn bij de oversteekplaatsen van de A̱rnon.+
3 ‘Geef raad, voer de beslissing uit.
Maak je schaduw midden op de dag als de nacht.
Verberg degenen die verjaagd zijn, verraad degenen die vluchten niet.
4 Laat mijn verjaagden bij je wonen, Moab.
Word voor hen een schuilplaats vanwege de verwoester.+
De onderdrukker zal aan zijn eind komen,
de vernietiging zal eindigen
en degenen die anderen vertrappen, zullen van de aarde verdwijnen.
5 Dan zal er een troon gefundeerd worden op loyale liefde.
Degene die erop zit in de tent van David zal trouw zijn.+
Hij zal eerlijk rechtspreken en zonder uitstel doen wat rechtvaardig is.’+
6 We hebben gehoord van Moabs arrogantie — hij is heel trots.+
We hebben gehoord van zijn hoogmoed, zijn trots en zijn razernij,+
maar zijn lege gepraat zal nergens toe leiden.
7 Daarom zal Moab jammeren om Moab,
ze zullen allemaal jammeren.+
Degenen die getroffen zijn, zullen treuren om de rozijnenkoeken van Kir-Hare̱seth.+
De leiders van de volken hebben zijn helderrode takken* vertrapt.
Ze reikten tot Jaë̱zer,+
ze liepen door tot in de woestijn.
Zijn ranken woekerden en kwamen tot aan de zee.
9 Daarom zal ik om de wijnstok van Si̱bma huilen zoals ik om Jaë̱zer huil.
Met mijn tranen zal ik je doordrenken, He̱sbon en Elea̱le,+
want het gejuich over je zomervruchten en je oogst is voorbij.*
10 Vreugde en blijdschap zijn uit de boomgaard weggenomen
en in de wijngaarden klinkt geen vrolijk gezang of gejuich.+
Niemand zal nog druiven treden in de wijnpersen,
want ik heb het gejuich laten verstommen.+
11 Daarom ben ik diep vanbinnen geroerd vanwege Moab,+
als de trillende snaren van een harp,
en mijn binnenste vanwege Kir-Hare̱seth.+
12 Al slooft Moab zich nog zo uit op de offerhoogte en bidt hij in zijn heiligdom, het haalt niets uit.+
13 Dat is het woord dat Jehovah eerder over Moab heeft gesproken. 14 En nu zegt Jehovah: ‘Binnen drie jaar, gerekend volgens de jaren van een loonarbeider,* zal de pracht van Moab met veel opschudding te schande worden gemaakt. Er zal maar een klein en onbelangrijk groepje overblijven.’+
17 Uitspraak tegen Damaskus:+
‘Luister! Damaskus zal geen stad meer zijn,
het zal een puinhoop en een ruïne worden.+
2 De steden van A̱roër+ zullen verlaten worden.
Het worden plaatsen waar kudden uitrusten
en waar ze voor niemand bang zijn.
Wie overblijven van Syrië zullen verdwijnen,
net als de glorie van de Israëlieten’,* verklaart Jehovah van de legermachten.
4 ‘Op die dag zal de glorie van Jakob afnemen,
zijn gezonde lichaam* zal mager worden.
5 Het zal zijn zoals wanneer een oogster het graan binnenhaalt
en met de hand de aren oogst,
6 Er zal maar een klein beetje* overblijven,
zoals wanneer een olijfboom geschud wordt:
twee of drie rijpe olijven aan de hoogste tak
en vier of vijf aan de vruchtdragende takken’,+ verklaart Jehovah, de God van Israël.
7 Op die dag zal de mens opkijken naar zijn Maker en hij zal zijn blik richten op de Heilige van Israël. 8 Hij zal niet kijken naar de altaren,+ het werk van zijn handen.+ Hij zal geen oog hebben voor wat zijn vingers hebben gemaakt: de heilige palen* en de wierooktafels.
9 Op die dag worden zijn vestingsteden als een verlaten plaats in het bos,+
als een tak die was achtergelaten vóór de Israëlieten.
Het zal een woestenij worden.
10 Want je bent de God van je redding vergeten.+
Je hebt niet aan de Rots,+ je vesting, gedacht.
11 Overdag omhein je zorgvuldig je tuin,
in de ochtend laat je het zaad opgroeien,
maar de oogst zal verloren gaan op de dag van ziekte en ongeneeslijke pijn.+
12 Luister! Het rumoer van veel volken,
die onstuimig zijn als de zee!
Het tumult van naties,
als het bulderende geluid van machtige wateren!
13 De volken zullen klinken als het gebulder van vele wateren.
Hij zal ze bestraffen en ze zullen ver weg vluchten,
opgejaagd als kaf in de bergwind,
als wervelende distels* in een storm.
14 In de avond ontstaat er paniek.
Vóór de ochtend zijn ze er niet meer.
Dat staat degenen te wachten die ons beroven,
en dat is het lot van degenen die ons plunderen.
18 Wee het land van de gonzende insectenvleugels
in de streek van de rivieren van Ethiopië!+
2 Het stuurt gezanten uit over zee,
over het water in boten van papyrus, en zegt:
‘Ga, snelle boodschappers,
naar een volk van lange mensen met glanzende huid,*
een volk waar iedereen bang voor is,+
een sterk en overwinnend volk,*
waarvan het land is weggespoeld door rivieren.’
3 Alle inwoners van het land en bewoners van de aarde,
jullie zullen iets zien wat als een signaal* op de bergen is omhooggeheven
en jullie zullen een geluid horen als het geschal van een hoorn.
4 Want dit heeft Jehovah tegen mij gezegd:
‘Ik zal rustig blijven en naar* mijn vaste plaats kijken,
als de zinderende hitte bij het zonlicht,
als de nevel tijdens de hitte van de oogst.
5 Want vóór de oogst,
wanneer de bloesem uitgebloeid is en de bloem een rijpende druif wordt,
zullen de uitlopers met snoeimessen worden afgesneden
en de ranken afgekapt en verwijderd worden.
6 Allemaal worden ze achtergelaten voor de roofvogels van de bergen
en voor de dieren van de aarde.
Daarmee zullen de roofvogels de zomer doorkomen
en alle dieren van de aarde de oogsttijd.
7 In die tijd zal er een geschenk worden gebracht aan Jehovah van de legermachten
van een volk van lange mensen met glanzende huid,
een volk waar iedereen bang voor is,
een sterk en overwinnend volk,
waarvan het land is weggespoeld door rivieren
naar de plaats die de naam van Jehovah van de legermachten draagt, de berg Sion.’+
19 Uitspraak tegen Egypte:+
Kijk! Jehovah rijdt op een snelle wolk en komt naar Egypte.
De waardeloze goden van Egypte zullen voor hem beven+
en het hart van Egypte zal verlamd raken van angst.
2 ‘Ik zal Egyptenaren tegen Egyptenaren opzetten
en ze zullen tegen elkaar vechten,
ieder tegen zijn broeder en zijn naaste,
stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk.
Ze zullen hulp zoeken bij de waardeloze goden
en ook bij de bezweerders, de mediums en de waarzeggers.+
4 Ik zal Egypte in handen geven van een harde meester,
en een wrede koning zal over hen heersen’,+ verklaart de ware Heer, Jehovah van de legermachten.
5 Het water van de zee zal opdrogen,
de rivier loopt leeg en valt helemaal droog.+
6 De rivieren zullen stinken.
Het water in de Nijlkanalen van Egypte zakt en droogt helemaal op.
Riet en biezen zullen wegrotten.+
7 De planten langs de Nijl, aan de monding van de Nijl,
Alles waait weg, er blijft niets over.
8 De vissers zullen treuren,
degenen die vishaken in de Nijl uitwerpen zullen huilen
en degenen die hun netten uitgooien over het water zullen wegkwijnen.*
9 Degenen die met gekamd vlas+ werken
en degenen die witte stoffen weven, zullen te schande worden gemaakt.
10 De wevers zullen verslagen zijn,
alle loonarbeiders zullen treuren.*
11 De bestuurders van Zo̱an+ zijn dwaas.
De beste raadgevers van de farao geven slechte adviezen.+
Hoe kun je tegen de farao zeggen:
‘Ik stam af van wijze mensen,
van koningen uit de oudheid’?
12 Waar zijn je wijze mannen dan?+
Laten zij het je vertellen als ze weten wat Jehovah van de legermachten over Egypte besloten heeft.
13 De bestuurders van Zo̱an zijn dwaas geweest,
de bestuurders van Nof*+ zijn bedrogen,
Egypte is op een dwaalspoor gezet door de leiders van zijn stammen.
14 Jehovah heeft een geest van verwarring over hem uitgegoten.+
Ze hebben Egypte op een dwaalspoor gezet in alles wat het onderneemt,
zoals een dronkaard die door zijn eigen braaksel zwalkt.
15 Niemand in Egypte zal iets kunnen doen,
kop of staart, scheut of bies.*
16 Op die dag zullen de Egyptenaren als vrouwen zijn. Ze zullen trillen en beven vanwege de dreigende hand die Jehovah van de legermachten tegen hen opheft.+ 17 En het land Juda zal een schrikbeeld worden voor Egypte. Ze zullen al bang worden als de naam wordt genoemd, vanwege het besluit dat Jehovah van de legermachten tegen hen heeft genomen.+
18 Op die dag zullen er vijf steden in Egypte zijn die de taal van Kanaän spreken+ en trouw zweren aan Jehovah van de legermachten. Een ervan zal de Stad van Vernietiging worden genoemd.
19 Op die dag zal er midden in Egypte een altaar voor Jehovah zijn, en bij de grens een zuil voor Jehovah. 20 Het zal in Egypte een teken en een getuige zijn voor Jehovah van de legermachten. Want ze zullen tot Jehovah roepen vanwege de onderdrukkers, en hij zal ze een redder sturen, een groot redder, die ze zal bevrijden. 21 En de Egyptenaren zullen zien wie Jehovah is. Op die dag zullen ze Jehovah leren kennen en ze zullen slachtoffers en geschenken aanbieden. Ze zullen een gelofte aan Jehovah doen en die inlossen. 22 Jehovah zal Egypte treffen.+ Hij zal hen treffen en genezen. Ze zullen terugkomen bij Jehovah, en hij zal hun smeekgebeden verhoren en hen genezen.
23 Op die dag zal er een brede weg+ zijn vanuit Egypte naar Assyrië. Daarna zal Assyrië in Egypte komen en Egypte in Assyrië. Samen met Assyrië zal Egypte God dienen. 24 Op die dag zal Israël de derde worden samen met Egypte en Assyrië,+ een zegen voor de aarde, 25 want Jehovah van de legermachten zal ze gezegend hebben. Hij zal zeggen: ‘Gezegend is Egypte, mijn volk, en Assyrië, het werk van mijn handen, en Israël, mijn erfdeel.’+
20 In het jaar dat koning Sa̱rgon van Assyrië de tartan* naar A̱sdod+ stuurde, streed hij tegen A̱sdod en veroverde het.+ 2 In die tijd zei Jehovah via Jesaja,+ de zoon van Amoz: ‘Verwijder de zak rond je heupen en doe je sandalen van je voeten.’ Dat deed hij, en naakt* en op blote voeten liep hij rond.
3 Toen zei Jehovah: ‘Net zoals mijn dienaar Jesaja drie jaar lang naakt en op blote voeten heeft rondgelopen als een teken+ en een waarschuwing tegen Egypte+ en Ethiopië,+ 4 zo zal de koning van Assyrië de gevangenen van Egypte+ en de ballingen van Ethiopië wegvoeren, jongens en oude mannen, naakt en op blote voeten en met blote billen, de naaktheid van* Egypte. 5 Ze zullen doodsbang zijn en zich schamen voor Ethiopië, hun hoop, en voor Egypte, hun trots.* 6 Op die dag zullen de bewoners van deze kuststreek zeggen: “Kijk wat er is gebeurd met onze hoop, waar we onze toevlucht hebben gezocht om bevrijd te worden van de koning van Assyrië! Hoe zullen we nu gered worden?”’
21 Uitspraak tegen de woestijn van de zee:*+
Zoals stormwinden die over het zuiden razen,
komt het uit de woestijn, uit een angstaanjagend land.+
2 Een somber visioen is mij bekendgemaakt:
De verrader pleegt verraad,
de verwoester verwoest.
Trek op, E̱lam! Beleger, Me̱dië!+
Ik zal een eind maken aan het gezucht dat ze heeft veroorzaakt.+
Ik krimp ineen
als een vrouw die weeën heeft.
Ik ben zo verbijsterd dat ik niets hoor,
zo geschokt dat ik niets zie.
4 Mijn hart beeft, ik sidder van angst.
De schemering waar ik naar verlangde, laat me huiveren.
5 Dek de tafel, plaats de stoelen!
Eet en drink!+
Sta op, leiders, zalf het schild!*
6 Want dit heeft Jehovah tegen me gezegd:
‘Zet een wachter neer en laat hem melden wat hij ziet.’
7 Hij zag een strijdwagen met een span paarden,
een strijdwagen met ezels,
een strijdwagen met kamelen.
Hij lette scherp op, met grote alertheid.
8 Toen riep hij als een leeuw:
‘De hele dag sta ik op de wachttoren, o Jehovah,
en elke nacht blijf ik op mijn wachtpost.+
9 Kijk wat eraan komt:
mannen in een strijdwagen met een span paarden!’+
Daarna riep hij:
‘Ze is gevallen! Babylon is gevallen!+
Alle beelden van haar goden liggen verbrijzeld op de grond!’+
10 O mijn volk dat vertrapt* is,
het product* van mijn dorsvloer,+
ik heb jullie verteld wat ik gehoord heb van Jehovah van de legermachten, de God van Israël.
11 Uitspraak tegen Du̱ma:*
Iemand roept naar mij uit Se̱ïr:+
‘Wachter, hoelang duurt de nacht nog?
Wachter, hoelang duurt de nacht nog?’
12 De wachter zei:
‘De morgen komt en ook de nacht.
Als jullie iets willen vragen, vraag het dan.
Kom terug!’
13 Uitspraak tegen de woestijnvlakte:
In het woud in de woestijnvlakte zullen jullie de nacht doorbrengen,
karavanen van De̱dan.+
14 Ga de dorstige tegemoet met water,
inwoners van het land Te̱ma,+
en breng brood naar degene die vlucht.
15 Want ze zijn gevlucht voor het zwaard, voor het getrokken zwaard,
voor de gespannen boog en voor de verschrikkingen van de oorlog.
16 Want dit heeft Jehovah tegen mij gezegd: ‘Binnen één jaar, gerekend volgens de jaren van een loonarbeider,* zal er een eind komen aan alle roem van Ke̱dar.+ 17 Van de strijders van Ke̱dar zullen maar enkele boogschutters overblijven, want Jehovah, de God van Israël, heeft het gezegd.’
22 Uitspraak over het Dal van het Visioen:*+
Wat bezielt jullie om allemaal op de daken te klimmen?
2 Je was vol onrust,
een rumoerige stad, een uitgelaten stad.
Je gesneuvelden zijn niet omgekomen door het zwaard,
ze zijn niet gestorven in de strijd.+
3 Al je wrede heersers zijn samen gevlucht.+
Ze zijn zonder boog gevangengenomen.
Iedereen die werd gevonden, is gevangengenomen,+
hoe ver ze ook waren gevlucht.
4 Daarom zei ik: ‘Wend je blik van me af.
Probeer me niet te troosten.
5 Want het is een dag van verwarring, van verslagenheid en van paniek,+
die komt van de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten,
in het Dal van het Visioen.
De muur wordt verwoest+
en geschreeuw stijgt op naar de bergen.
Kir+ verwijdert de bedekking van het schild.*
7 Je beste valleien*
zullen gevuld zijn met strijdwagens,
en de paarden* zullen zich opstellen bij de poort.
8 De beschutting* van Juda zal worden verwijderd.
Op die dag zul je naar de wapenvoorraad van het Huis van het Woud+ kijken. 9 Jullie zullen de vele bressen in de Stad van David+ zien en jullie zullen het water van de Benedenvijver+ opslaan. 10 Jullie zullen de huizen van Jeruzalem tellen en huizen afbreken om de muur te verstevigen. 11 En jullie zullen voor het water van de oude vijver een reservoir maken tussen de twee muren. Maar jullie zullen geen oog hebben voor de grote Maker ervan, en degene die het lang geleden heeft gevormd, zullen jullie niet zien.
12 Op die dag zal de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten,
jullie oproepen om te huilen en te rouwen,+
om je hoofd kaal te scheren en zakken te dragen.
13 Maar er wordt juist gefeest en gejuicht.
Er worden runderen gedood en schapen geslacht,
er wordt vlees gegeten en wijn gedronken.+
“Laten we eten en drinken, want morgen sterven we.”’+
14 Toen onthulde* Jehovah van de legermachten mij het volgende: ‘“Jullie overtreding zal tot jullie dood toe niet worden verzoend”,+ zegt de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten.’
15 Dit zegt de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten: ‘Ga naar binnen bij deze beheerder, bij Se̱bna,+ die het toezicht heeft over het huis,* en zeg: 16 “Wat heb je hier te zoeken, en wie is hier zo belangrijk voor je, dat je hier een graf voor jezelf hebt uitgehouwen?” Hij houwt zijn graf uit op een hoge plaats. In een rots hakt hij een rustplaats* voor zichzelf uit. 17 “Luister, o mens! Jehovah zal je met geweld neerslingeren en je met kracht vastgrijpen. 18 Hij zal je beslist stevig oprollen en je als een bal een uitgestrekt land in gooien. Daar zul je sterven en daar zullen je prachtige strijdwagens zijn, een schande voor het huis van je meester. 19 En ik zal je je positie afnemen en je uit je ambt zetten.
20 Op die dag zal ik mijn dienaar E̱ljakim,+ de zoon van Hilki̱a, roepen 21 en ik zal hem jouw gewaad aandoen en hem jouw sjerp stevig ombinden,+ en ik zal jouw gezag in zijn handen leggen. Hij zal een vader worden voor de inwoners van Jeruzalem en voor het huis van Juda. 22 Ik zal de sleutel van het huis van David+ op zijn schouder leggen. Hij zal openen en niemand zal sluiten. Hij zal sluiten en niemand zal openen. 23 Ik zal hem als een pin op een stevige plaats bevestigen en hij moet als een verheven troon worden voor het huis van zijn vader. 24 En aan hem zal men alle eer* van het huis van zijn vader hangen, de nakomelingen en het nageslacht,* alle kleine kruiken, de kommen en ook de grote kruiken.
25 Op die dag”, verklaart Jehovah van de legermachten, “zal de pin die op een stevige plaats bevestigd is, verwijderd worden.+ Hij zal worden afgehakt en vallen. De last die eraan hing, zal kapotvallen, want Jehovah zelf heeft gesproken.”’
23 Uitspraak over Tyrus:+
Huil, schepen van Ta̱rsis!+
Want de haven is verwoest en is ontoegankelijk geworden.
Dat is hun vanuit het land Ki̱ttim+ onthuld.
2 Zwijg, bewoners van de kuststreek!
De handelaars uit Sidon+ die de zee doorkruisen, hebben je gevuld.
3 Het graan* van Si̱hor*+ en de oogst van de Nijl,
je bron van inkomsten, werden over vele wateren vervoerd
en brachten de volken winst.+
4 Schaam je, Sidon, vesting van de zee,
want de zee heeft gezegd:
‘Ik heb geen weeën gehad en ik heb geen kinderen gebaard.
Ik heb geen jongens grootgebracht, geen meisjes* opgevoed.’+
5 Net als toen men het bericht over Egypte+ hoorde,
zal men nu angstig worden door het bericht over Tyrus.+
6 Steek over naar Ta̱rsis!
Huil, bewoners van de kuststreek!
7 Is dit jullie stad die altijd zo bruisend was, al sinds haar begintijd?
Haar voeten droegen haar naar verre landen als verblijfplaats.
8 Wie heeft dit besluit genomen tegen Tyrus,
de stad die kronen uitdeelde,
waarvan de handelaars vorsten waren,
waarvan de kooplieden overal op aarde geëerd werden?+
9 Jehovah van de legermachten zelf heeft dit besloten,
om haar trots over al haar schoonheid te ontwijden,
om hen te vernederen die overal op aarde geëerd werden.+
10 Overspoel je land als de rivier de Nijl, dochter van Ta̱rsis.
Scheepswerven*+ zijn er niet meer.
11 Hij heeft zijn hand uitgestrekt over de zee,
hij heeft koninkrijken geschud.
Jehovah heeft bevolen de vestingen van Fenicië uit te roeien.+
12 En hij zegt: ‘Je zult nooit meer vrolijk zijn,+
o onderdrukte, o maagdelijke dochter van Sidon.
Sta op, steek over naar Ki̱ttim.+
Ook daar zul je geen rust vinden.’
13 Kijk naar het land van de Chaldeeën!+
Dat volk — niet Assyrië+ —
heeft haar veranderd in een plaats voor woestijndieren.
Ze hebben hun stormtorens opgericht,
ze hebben haar versterkte torens neergehaald+
en een afbrokkelende ruïne van haar gemaakt.
14 Huil, schepen van Ta̱rsis,
want jullie vesting is verwoest.+
15 Op die dag zal Tyrus vergeten worden, 70 jaar lang,+ de levensduur* van een koning. Aan het eind van de 70 jaar vergaat het Tyrus als in het lied van een prostituee:
16 ‘Neem een harp en ga de stad rond, o vergeten prostituee.
Bespeel de harp vaardig.
Zing veel liederen,
zodat ze aan je blijven denken.’
17 Na 70 jaar zal Jehovah omkijken naar Tyrus, en ze zal opnieuw haar hoerenloon verdienen en zich prostitueren met alle koninkrijken op heel de aarde. 18 Maar haar winst en haar loon zullen iets heiligs worden voor Jehovah. Ze zullen niet bewaard of opgespaard worden. Haar loon gaat naar degenen die bij Jehovah wonen, zodat ze volop te eten hebben en mooie kleding kunnen dragen.+
24 Kijk! Jehovah maakt het land* leeg en woest.+
Hij keert het ondersteboven+ en verstrooit de bewoners.+
2 Het zal voor iedereen hetzelfde worden:
voor het volk en voor de priester,
voor de slaaf en voor zijn meester,
voor de slavin en voor haar meesteres,
voor de koper en voor de verkoper,
voor wie uitleent en voor wie leent,
voor de schuldeiser en voor de schuldenaar.+
3 Het land zal helemaal leeggemaakt worden.
Het zal volledig leeggeplunderd worden,+
want Jehovah heeft dit woord gesproken.
4 Het land rouwt,*+ het teert weg.
Het land* verdort, het kwijnt weg.
De belangrijke mensen van het land verkommeren.
5 Het land is door zijn bewoners verontreinigd,+
want ze hebben de wetten overtreden,+
het voorschrift veranderd+
6 Daarom verslindt de vloek het land+
en de bewoners ervan worden schuldig verklaard.
Daarom is het aantal bewoners van het land afgenomen
en zijn er nog maar weinig mensen over.+
8 Het blije gerinkel van tamboerijnen is opgehouden,
het lawaai van feestvierders is verstomd,
het vrolijke geluid van de harp klinkt niet meer.+
9 Zonder lied drinken ze wijn.
De drank die ze drinken smaakt bitter.
10 De verlaten stad ligt in puin.+
Elk huis is afgesloten, niemand kan er naar binnen.
11 Op straat schreeuwen ze om wijn.
Alle vrolijkheid is verdwenen,
het land kent geen vreugde meer.+
12 De stad is één grote woestenij,
de poort is vernield en ligt in puin.+
13 Want zo zal het zijn in het land, onder de volken:
zoals wanneer een olijfboom geschud wordt,+
zoals wanneer de laatste druiven* worden verzameld aan het eind van de oogst.+
14 Ze zullen het uitroepen,
ze zullen juichen van vreugde.
Vanaf de zee* zullen ze de grootheid van Jehovah verkondigen.+
15 En ze zullen Jehovah loven in de streek van het licht.*+
Op de eilanden van de zee zullen ze de naam van Jehovah, de God van Israël, prijzen.+
16 Van de uiteinden van de aarde horen we zingen:
Maar ik zeg: ‘Ik kwijn weg, ik kwijn weg!
Wee mij! De verraders hebben verraad gepleegd.
De verraders hebben verraderlijk verraad gepleegd.’+
17 Angst, valkuil en strik staan je te wachten, bewoner van het land.+
18 Wie vlucht voor het beangstigende geluid zal in de valkuil vallen
en wie uit de valkuil klimt zal in de strik gevangen worden.+
Want de sluizen van de hemel zullen geopend worden
en de fundamenten van het land zullen schudden.
20 Het land wankelt als een dronken man,
het slingert heen en weer als een hut in de storm.
De overtreding drukt zwaar op het land,+
het zal vallen en niet meer opstaan.
21 Op die dag zal Jehovah in de hoogte afrekenen met het leger van de hoogte,
en op aarde met de koningen van de aarde.
22 En ze zullen bijeengedreven worden
als gevangenen in een kuil,
ze zullen opgesloten worden in de kerker.
En na lange tijd zal er aandacht aan ze worden gegeven.
23 De vollemaan zal rood worden van schaamte
en de stralende zon zal zich schamen,+
want Jehovah van de legermachten is Koning geworden+ op de berg Sion+ en in Jeruzalem,
25 Jehovah, u bent mijn God.
Ik prijs u, ik loof uw naam,
want u hebt wonderbaarlijke dingen gedaan+
— dingen lang geleden besloten*+ —
in getrouwheid,+ in betrouwbaarheid.
2 Want u hebt een stad in een hoop stenen veranderd,
een vesting in een afbrokkelende ruïne.
De burcht van vreemden is geen stad meer.
Nooit zal hij worden herbouwd.
3 Daarom zal een machtig volk u eren.
De stad van tirannieke volken zal ontzag voor u hebben.+
4 Want u bent een vesting geworden voor de zwakke,
een vesting voor de arme in zijn nood,+
een schuilplaats tegen stortbuien,
een schaduw tegen de hitte.+
Wanneer de razernij van de tirannen is als slagregen tegen een muur,
5 als de hitte in een uitgedroogd land,
dan verdrijft u het rumoer van vreemden.
Zoals hitte die verdreven wordt door de schaduw van een wolk,
zo laat u het lied van de tirannen verstommen.
6 Op deze berg+ zal Jehovah van de legermachten voor alle volken een feestmaal klaarmaken,
een feestmaal met heerlijke gerechten,+
een feestmaal met uitgelezen wijn,*
met heerlijke gerechten rijk aan merg,
met uitgelezen, zuivere wijn.
7 Op deze berg zal hij de sluier vernietigen* die alle volken omhult,
de bedekking* die over alle volken heen geweven is.
8 Hij zal de dood voor altijd verslinden,*+
de Soevereine Heer Jehovah zal de tranen van elk gezicht wissen.+
De schande van zijn volk zal hij van de hele aarde wegnemen,
want Jehovah zelf heeft het gezegd.
9 Op die dag zal men zeggen:
‘Kijk! Dit is onze God!+
Dit is Jehovah!
Op hem hebben we gehoopt.
Laten we juichen en blij zijn met de redding door hem.’+
10 Want de hand van Jehovah zal op deze berg rusten+
en Moab zal op zijn plaats vertrapt worden,+
zoals stro vertrapt wordt in een hoop mest.
11 Hij zal zijn handen erin* uitslaan
als een zwemmer die zijn handen uitslaat om te zwemmen.
Hij zal de trots ervan neerhalen+
met de vaardige bewegingen van zijn handen.
12 En de vesting met haar* hoge, veilige muren
zal hij neerhalen.
Hij zal haar afbreken tot op de grond, tot in het stof.
26 Op die dag zal dit lied gezongen worden+ in het land Juda:+
‘We hebben een sterke stad.+
Hij* biedt redding, als muren en wallen.+
2 Open de poorten,+ dan kan het rechtvaardige volk binnengaan,
een volk dat zich trouw blijft gedragen.
3 U zult degenen beschermen die volledig op u steunen.*
5 Want hij heeft de bewoners van de hoogte, de verheven stad, vernederd.
Hij haalt haar neer,
hij haalt haar neer tot op de grond,
hij gooit haar in het stof.
6 Voeten zullen haar vertrappen,
de voeten van de ellendige, de voetstappen van de arme.’
7 Het pad van de rechtvaardige is oprecht.*
Omdat u oprecht bent,
zult u de weg van de rechtvaardige effenen.
8 We volgen het pad van uw oordelen, Jehovah,
we hopen op u.
We verlangen* naar uw naam en uw herinnering.*
9 ’s Nachts verlang ik naar u met hart en ziel,
mijn geest blijft naar u zoeken.+
Want wanneer uw oordelen over de aarde komen,
leren de bewoners van het land wat rechtvaardigheid is.+
10 Al wordt er gunst getoond aan slechte mensen,
ze zullen geen rechtvaardigheid leren.+
Zelfs in het land van oprechtheid zullen ze het slechte doen+
en ze zullen de majesteit van Jehovah niet zien.+
11 Jehovah, uw hand is opgeheven, maar ze zien het niet.+
Ze zullen uw ijver voor uw volk zien en te schande worden gemaakt.
Uw vuur zal uw tegenstanders verteren.
12 Jehovah, u zult ons vrede geven,+
want alles wat we hebben gedaan
hebt u voor ons mogelijk gemaakt.
13 O Jehovah, onze God, andere meesters dan u hebben over ons geheerst,+
maar alleen over uw naam spreken we.+
14 Ze zijn dood, ze zullen niet leven.
Ze zijn machteloos in de dood en zullen niet opstaan.+
Want u hebt uw aandacht op hen gericht
om hen uit te roeien en elke herinnering aan hen uit te wissen.
15 U hebt het volk groot gemaakt, Jehovah,
u hebt het volk groot gemaakt.
U hebt uzelf geëerd.+
U hebt de grenzen van het land naar alle kanten uitgebreid.+
16 Jehovah, in nood hebben ze zich tot u gewend.
Ze hebben fluisterend hun gebed uitgesproken toen u hen corrigeerde.+
17 Zoals een zwangere vrouw die op het punt staat te bevallen
weeën heeft en het uitschreeuwt van de pijn,
zo waren wij vanwege u, o Jehovah.
18 We werden zwanger, we kregen weeën,
maar het is alsof we wind hebben gebaard.
We hebben het land geen redding gebracht
en er is niemand geboren om het land te bewonen.
19 ‘Je doden zullen leven.
De dode lichamen van mijn volk* zullen opstaan.+
Word wakker en juich van vreugde,
jullie die in het stof wonen!+
Want je dauw is als de dauw in de morgen*
en de aarde zal degenen die machteloos zijn in de dood tot leven brengen.*
20 Mijn volk, ga je binnenkamers in
en sluit je deuren achter je.+
21 Kijk! Jehovah komt uit zijn woonplaats
om de bewoners van het land ter verantwoording te roepen voor hun zonde.
Het land zal zijn bloedschuld aan het licht brengen
en zal zijn slachtoffers niet langer bedekken.’
27 Op die dag zal Jehovah met zijn scherpe, grote, sterke zwaard+
afrekenen met Levi̱athan,* de glijdende slang,
met Levi̱athan, de kronkelende slang,
en hij zal het monster dat in de zee is doden.
2 Zing op die dag voor haar:*
‘Een wijngaard van mousserende wijn!+
3 Ik, Jehovah, bescherm haar.+
Elk ogenblik geef ik haar water.+
Ik bescherm haar dag en nacht,
zodat niemand haar iets aandoet.+
4 Ik voel geen woede meer.+
Wie zal in de strijd voor me staan met doornstruiken en onkruid?
Ik zal ze vertrappen en ze allemaal in brand steken.
5 Laat hij zich liever stevig vasthouden aan mijn vesting.
Laat hij vrede met me sluiten.
Vrede moet hij met me sluiten.’
6 In de dagen die komen, zal Jakob wortel schieten
en zal Israël uitlopen en bloeien.+
Ze zullen het land met opbrengst vullen.+
7 Zou hij geslagen moeten worden zoals hij geslagen wordt?
Of zou hij gedood moeten worden zoals zijn gesneuvelden zijn afgeslacht?
8 Met een angstaanjagende schreeuw zult u met haar strijden als u haar wegstuurt.
Hij zal haar met zijn krachtige windvlaag verjagen op de dag dat de oostenwind waait.+
9 Zo zal de overtreding van Jakob dus worden verzoend,+
en dit zal het resultaat* zijn wanneer zijn zonde wordt weggenomen:
hij zal alle stenen van het altaar verpulveren
alsof het kalksteen is
en er zullen geen heilige palen of wierooktafels overblijven.+
10 Want de vestingstad zal onbewoond zijn,
de weidegronden zullen leeg en verlaten zijn als een woestijn.+
Daar zullen kalveren grazen en gaan liggen
en haar takken kaalvreten.+
11 Als haar takjes zijn verdord,
zullen vrouwen komen en ze afbreken.
Ze zullen er vuur mee maken.
Want dit volk heeft geen inzicht.+
Daarom zal hun Maker niet barmhartig voor ze zijn,
en degene die ze gevormd heeft zal geen medelijden met ze hebben.+
12 Op die dag zal Jehovah de opbrengst uitkloppen, vanaf de stromende Rivier* tot de Wadi* van Egypte.+ Een voor een zullen jullie worden verzameld, volk van Israël.+ 13 Op die dag zal er op een grote hoorn worden geblazen,+ en degenen die bijna vergaan in Assyrië+ en degenen die verstrooid zijn in Egypte+ zullen komen en zich neerbuigen voor Jehovah op de heilige berg in Jeruzalem.+
28 Wee de opzichtige* kroon* van de dronkaards van Efraïm+
en de verwelkende bloesem van zijn schitterende sieraad,
dat rust op het hoofd van het vruchtbare dal van hen die door de wijn zijn bedwelmd!
2 Jehovah beschikt over iemand die sterk en krachtig is.
Als een hevige hagelbui, een vernielende storm,
als een onweersbui die alles wegspoelt,
zal hij het met kracht tegen de grond gooien.
3 De opzichtige kronen van de dronkaards van Efraïm
zullen onder de voet gelopen worden.+
4 En de verwelkende bloem van zijn schitterende sieraad,
dat rust op het hoofd van het vruchtbare dal,
zal worden als de vroege vijg vóór de zomer.
Als iemand die ziet, eet hij die meteen op, zo uit de hand.
5 Op die dag wordt Jehovah van de legermachten een schitterende kroon en een prachtige krans voor degenen van zijn volk die overgebleven zijn.+ 6 Voor degene die rechtspreekt wordt hij een geest van gerechtigheid en voor degenen die de aanval afweren bij de poort,+ een bron van kracht.
7 En ook zij dwalen af vanwege de wijn,
ze zwalken rond door de drank.
Priester en profeet dwalen af vanwege de alcohol,
ze zijn in de war door de wijn
en door de drank lopen ze waggelend rond.
Ze dwalen af door hun visioenen
en ze gaan onderuit bij hun oordelen.+
8 Hun tafels zijn bedekt met walgelijk braaksel
— het zit overal.
9 Aan wie zal kennis gegeven worden
en aan wie zal de boodschap uitgelegd worden?
Aan degenen die net van de moedermelk af zijn,
die net van de borst zijn gehaald?
10 Want het is ‘gebod na gebod, gebod na gebod,
regel na regel, regel na regel,*+
hier een beetje, daar een beetje’.
11 Daarom zal hij tot dit volk spreken met een vreemde taal en via degenen die stamelend praten.*+ 12 Hij zei ooit tegen hen: ‘Dit is de rustplaats. Laat wie vermoeid is uitrusten. Dit is de plaats om op adem te komen.’ Maar ze wilden niet luisteren.+ 13 Daarom zal het woord van Jehovah voor hen zijn:
Hierdoor komt het dat als ze op weg gaan,
ze zullen struikelen en achterover zullen vallen.
Ze raken gewond, verstrikt en worden gevangen.+
14 Hoor daarom het woord van Jehovah, jullie opscheppers,
jullie heersers van dit volk in Jeruzalem,
15 want jullie zeggen:
Als de kolkende stortvloed voorbijkomt,
zal die ons niet treffen,
want we houden ons schuil in een leugen
en we verbergen ons in bedrog.’+
16 De Soevereine Heer Jehovah zegt daarom:
‘Kijk! Ik leg in Sion een beproefde steen als fundament,+
Wie gelooft, zal nooit in paniek raken.+
De hagel zal de toevlucht van leugens wegvagen
en het water zal de schuilplaats wegspoelen.
18 Jullie verbond met de Dood zal verbroken worden
Als de kolkende stortvloed voorbijkomt,
zullen jullie erdoor bedolven worden.
19 Zo vaak als hij voorbijkomt,
zal hij jullie wegspoelen.+
Morgen na morgen zal hij voorbijkomen,
dag en nacht.
Alleen door angst zullen ze begrijpen wat ze hebben gehoord.’*
20 Want het bed is te kort om je erop uit te strekken
en het geweven laken is te smal om je erin te wikkelen.
21 Want Jehovah zal opstaan zoals bij de berg Pe̱razim,
en hij zal in actie komen zoals in het dal* bij Gi̱beon,+
om zijn taak uit te voeren — een vreemde taak —
en om zijn werk te doen — een ongewoon werk.+
22 Houd dus op met spotten,+
zodat jullie boeien niet strakker worden aangetrokken,
want ik heb gehoord van de Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten,
23 Luister goed naar mijn stem,
let op en hoor wat ik te zeggen heb.
24 Ploegt een boer de hele dag voordat hij zaad zaait?
Blijft hij de grond losmaken en eggen?+
25 Nadat hij het oppervlak geëffend heeft,
zaait hij toch komijn en strooit hij zwarte komijn,
en zaait hij tarwe, gierst en gerst op hun plek
en spelt+ langs de randen?
26 Want Hij onderwijst hem de juiste manier.*
Zijn God onderricht hem.+
27 Want zwarte komijn wordt niet met een dorsslede geplet+
en men rolt geen wagenwiel over komijn.
Zwarte komijn wordt juist uitgeklopt met een stok
en komijn met een staf.
28 Plet iemand koren voor brood?
Nee, hij blijft het niet eindeloos dorsen.+
En hoewel hij het wagenwiel eroverheen rolt met zijn paarden,
plet hij het niet.+
29 Ook dat komt van Jehovah van de legermachten.
29 ‘Wee A̱riël,* A̱riël, de stad waar David zijn kamp opsloeg!+
Laat jaar na jaar voorbijgaan,
laat de kringloop van feesten+ doorgaan.
Ze zal voor mij worden als de vuurhaard van Gods altaar.+
3 Ik zal je aan alle kanten belegeren,
ik zal je insluiten met een palissade
en belegeringswerktuigen tegen je opstellen.+
4 Je zult ten val worden gebracht.
Vanaf de grond zul je spreken
en wat je zegt zal in het stof gedempt worden.
Je stem zal uit de grond komen+
zoals de stem van een medium,
en je woorden zullen fluisterend* klinken vanuit het stof.
Het zal plotseling gebeuren, onverwacht.+
6 Jehovah van de legermachten zal je te hulp komen
met donder, aardbevingen en veel lawaai,
met stormwind, orkanen en de vlammen van een verterend vuur.’+
7 Dan zullen de horden van alle volken die oorlog voeren tegen A̱riël+
— iedereen die tegen haar strijdt,
de stormtorens die tegen haar zijn opgesteld
en degenen die ellende over haar brengen —
als een droom worden, als een visioen in de nacht.
8 Het zal zijn als iemand die honger heeft en droomt dat hij eet
maar hongerig* wakker wordt,
en als iemand die dorst heeft en droomt dat hij drinkt
maar moe en dorstig* wakker wordt.
Dat zal gebeuren met de horden van alle volken
die oorlog voeren tegen de berg Sion.+
Ze zijn dronken, maar niet van de wijn,
ze zwalken, maar niet door de drank.
10 Want Jehovah heeft een geest van diepe slaap over jullie uitgestort.+
11 Elk visioen wordt voor jullie als de woorden van een verzegeld boek.+ Wanneer men het aan iemand geeft die kan lezen en zegt: ‘Lees dit alsjeblieft voor’, zal hij zeggen: ‘Dat kan ik niet, want het is verzegeld.’ 12 En als men het boek aan iemand geeft die niet kan lezen en zegt: ‘Lees dit alsjeblieft’, zal hij zeggen: ‘Maar ik kan niet lezen.’
13 Jehovah zegt: ‘Dit volk nadert mij met hun mond
en ze eren mij met hun lippen,+
maar hun hart is ver van mij.
Hun ontzag voor mij is gebaseerd op de voorschriften van mensen, die hun zijn aangeleerd.+
14 Daarom ben ik degene die opnieuw wonderbaarlijke dingen zal doen met dit volk,+
het ene wonder na het andere.
De wijsheid van hun wijzen zal vergaan
en het verstand van hun verstandige mannen zal verborgen worden.’+
15 Wee hun die er alles aan doen om hun plannen* verborgen te houden voor Jehovah.+
Hun daden vinden plaats in het donker,
terwijl ze zeggen: ‘Wie ziet ons?
Wie weet wat we doen?’+
16 Jullie verdraaien dingen!*
Moet de pottenbakker gelijkgesteld worden aan de klei?+
Moet het maaksel over zijn maker zeggen:
‘Hij heeft me niet gemaakt’?+
En moet wat gevormd is zeggen over degene die het gevormd heeft:
‘Hij heeft er geen verstand van’?+
17 Nog maar even en de Libanon zal in een boomgaard veranderd worden+
en de boomgaard zal worden bezien als een woud.+
18 Op die dag zullen de doven de woorden van het boek horen,
en bevrijd uit het donker en de duisternis zullen de ogen van de blinden zien.+
19 Zachtmoedige mensen zullen veel vreugde vinden in Jehovah,
en arme mensen zullen blij zijn over de Heilige van Israël.+
20 Want de tiran zal verdwijnen,
de opschepper komt aan zijn eind.
Iedereen die eropuit is kwaad te doen, wordt vernietigd:+
21 wie anderen vals beschuldigt,
wie de verdediger* in de poort in de val wil laten lopen+
en wie de rechtvaardige met loze argumenten het recht ontzegt.+
22 Daarom zegt Jehovah, die Abraham heeft verlost,+ tegen het huis van Jakob:
23 Want wanneer hij zijn kinderen ziet,
het werk van mijn handen, in zijn midden,+
zullen ze mijn naam heiligen.
Ze zullen de Heilige van Jakob heiligen
en ze zullen ontzag hebben voor de God van Israël.+
24 Degenen die opstandig van geest zijn, zullen verstandig worden,
en degenen die klagen, zullen zich laten onderwijzen.’
30 ‘Wee de koppige zonen’,+ verklaart Jehovah,
‘die plannen uitvoeren die niet van mij zijn,+
die verdragen sluiten,* maar niet onder leiding van mijn geest.
Zo stapelen ze de ene zonde op de andere.
2 Ze gaan op weg naar Egypte+ zonder mij* te raadplegen,+
om bescherming te zoeken bij de farao*
en om toevlucht te zoeken in de schaduw van Egypte!
3 Maar de bescherming van de farao zal voor jullie een reden tot schaamte worden
en de toevlucht in de schaduw van Egypte een oorzaak van schande.+
4 Want zijn leiders zijn in Zo̱an+
en zijn afgezanten hebben Ha̱nes bereikt.
5 Ze zullen allemaal te schande worden gemaakt
door een volk waar ze niets aan hebben,
een volk dat geen hulp of voordeel biedt,
alleen maar schaamte en schande.’+
6 Uitspraak tegen de dieren van het zuiden:
Door het land van ellende en moeilijkheden,
het land van de leeuw, de brullende leeuw,
van de adder en de vliegende vurige slang,*
dragen ze hun rijkdom op de ruggen van ezels
en hun voorraden op de bulten van kamelen.
Maar die dingen zullen het volk niet helpen.
7 Want de hulp van Egypte is totaal waardeloos.+
Daarom heb ik het genoemd: ‘Ra̱hab,+ die niets doet.’
8 ‘Kom, schrijf het in hun bijzijn op een bord
en teken het op in een boek,+
zodat het in de toekomst
dient als een blijvend getuigenis.+
10 Ze zeggen tegen de zieners: “Laat jullie visioenen maar zitten”,
en tegen de visionairs: “Vertel ons geen ware voorspellingen.+
Vertel ons dingen die we graag willen horen,* voorspel misleidende illusies.+
11 Verlaat de weg, wijk af van het pad.
Vertel ons niet meer over de Heilige van Israël.”’+
12 Daarom zegt de Heilige van Israël:
‘Omdat jullie dit woord verwerpen+
en jullie vertrouwen op leugens en bedrog
en daarop steunen,+
13 zal deze overtreding voor jullie zijn als een beschadigde muur,
als een uitpuilende hoge muur die op het punt staat in te storten.
Hij zal plotseling en onverwacht vallen.
14 Hij zal stukgeslagen worden als een grote pottenbakkerskruik
en zo volledig verbrijzeld worden dat er nog geen scherf van overblijft
waarmee je vuur uit de haard kunt halen
of water uit een plas* kunt scheppen.’
15 Want dit zegt de Soevereine Heer Jehovah, de Heilige van Israël:
‘Kom bij me terug en blijf rustig, dan worden jullie gered.
Jullie kracht zal liggen in kalmte en vertrouwen.’+
Maar jullie wilden niet.+
16 Jullie zeiden: ‘Nee! We vluchten op paarden!’
En vluchten zul je.
‘We zullen op snelle paarden rijden!’+
Daarom zullen je achtervolgers snel zijn.+
17 Bij de dreiging van één zullen er duizend beven.+
Bij de dreiging van vijf zullen jullie op de vlucht slaan.
Wat er van jullie overblijft is als een mast op een bergtop,
als een signaalmast op een heuvel.+
18 Maar Jehovah wacht geduldig* tot hij jullie zijn goedheid kan tonen,+
en hij zal opstaan om barmhartig voor jullie te zijn.+
Want Jehovah is een God van recht.+
Gelukkig zijn degenen die hem blijven verwachten.*+
19 Wanneer het volk in Sion, in Jeruzalem, woont,+ zul je beslist niet huilen.+ Hij zal je juist zijn goedheid tonen als hij je hulpgeroep hoort. Zodra hij het hoort, zal hij je antwoorden.+ 20 Hoewel Jehovah jullie brood zal geven in de vorm van ellende en water in de vorm van onderdrukking,+ zal je Grootse Onderwijzer zich niet langer verbergen. Je zult je Grootse Onderwijzer+ met eigen ogen zien. 21 En met eigen oren zul je een woord achter je horen, dat luidt: ‘Dit is de weg.+ Wandel daarop.’ Dit voor het geval jullie naar rechts of naar links zouden gaan.+
22 En jullie zullen de zilveren deklaag van je gehouwen beelden en de gouden laag van je metalen* beelden+ verontreinigen. Je zult ze weggooien als een menstruatiedoek en zeggen: ‘Weg ermee!’*+ 23 Hij zal regen geven voor het zaad waarmee je de grond inzaait,+ en het brood dat de grond opbrengt zal goed en voedzaam* zijn.+ Op die dag zal je vee op uitgestrekte weidegronden grazen.+ 24 De runderen en de ezels die de grond bewerken, zullen voer vermengd met zuring eten, dat met de schop en de hooivork is gewand. 25 Op elke hoge berg en op elke hoge heuvel zullen beken en stromen zijn,+ op de dag van de grote slachting, wanneer de torens vallen. 26 Het licht van de vollemaan zal als het licht van de zon worden. En het licht van de zon zal zeven keer zo sterk worden,+ als het licht van zeven dagen, op de dag dat Jehovah de breuk van zijn volk verbindt+ en de ernstige wond geneest die door hem is toegebracht.+
27 Luister! De naam van Jehovah komt van ver,
met zijn brandende woede en met zware wolken.
Zijn lippen zijn een en al boosheid
en zijn tong is als een verterend vuur.+
28 Zijn geest* is als een kolkende watervloed die helemaal tot aan de hals reikt,
om de volken te schudden in een zeef van vernietiging.*
En de volken zullen een bit tussen hun kaken+ hebben dat hen op een dwaalspoor brengt.
29 Maar jullie lied zal zijn als het lied dat ’s nachts wordt gezongen
wanneer je je klaarmaakt* voor een feest,+
en je zult blij zijn in je hart
zoals iemand met een fluit*
die naar de berg van Jehovah gaat, naar de Rots van Israël.+
30 Jehovah zal zijn indrukwekkende stem+ laten horen
en zijn arm+ laten zien, die in grote woede+ neerkomt,
met vlammen van een verterend vuur,+
31 Vanwege de stem van Jehovah zal Assyrië door angst getroffen worden.+
Hij zal het met een stok slaan.+
32 En elke slag van zijn stok
die Jehovah als straf op Assyrië laat neerkomen,
zal begeleid worden door tamboerijnen en harpen,+
terwijl hij zijn arm tegen hen opheft in de strijd.+
Hij heeft de plaats voor de houtstapel diep en breed gemaakt,
met hout en vuur in overvloed.
Als met een stroom van zwavel zal de adem van Jehovah
het in brand steken.
31 Wee degenen die naar Egypte gaan voor hulp,+
die op paarden vertrouwen,+
die op strijdwagens vertrouwen omdat het er veel zijn
en op oorlogspaarden* omdat ze sterk zijn.
Ze vertrouwen niet op de Heilige van Israël,
Jehovah zoeken ze niet.
2 Maar hij is wijs en zal ellende brengen,
hij zal zijn woorden niet terugnemen.
Hij zal opstaan tegen het huis van boosdoeners
en ook tegen degenen die slechte mensen helpen.+
3 De Egyptenaren zijn maar mensen en geen God.
Hun paarden zijn vlees en geen geest.+
Als Jehovah zijn hand uitstrekt,
zal degene struikelen die hulp aanbiedt
en zal degene vallen die hulp krijgt.
Ze zullen allemaal tegelijk aan hun eind komen.
4 Want dit heeft Jehovah tegen me gezegd:
‘Net zoals een leeuw, een sterke jonge leeuw,* over zijn prooi gromt
wanneer een grote groep herders vanwege hem bij elkaar is geroepen,
en hij zich niet bang laat maken door hun geschreeuw
of verschrikt wordt door hun lawaai,
zo zal Jehovah van de legermachten afdalen om te strijden
voor de berg Sion en zijn heuvel.
5 Als vogels in duikvlucht, zo zal Jehovah van de legermachten Jeruzalem verdedigen.+
Hij zal het verdedigen en redden.
Hij zal het sparen en bevrijden.’
6 ‘Volk van Israël, kom terug bij degene tegen wie jullie openlijk in opstand zijn gekomen.+ 7 Want de nutteloze goden van zilver en de waardeloze goden van goud die jullie eigenhandig in zonde hebben gemaakt, zullen op die dag door iedereen aan de kant gezet worden.
8 En de Assyriër zal gedood worden door het zwaard, maar niet door dat van een man.
Hij zal vernietigd worden door het zwaard, maar niet door dat van een mens.+
Hij zal vluchten voor het zwaard
en zijn jonge mannen zullen verplicht worden tot dwangarbeid.
9 Zijn sterke rots zal van angst vergaan,
en zijn leiders zullen radeloos zijn vanwege de signaalmast’, verklaart Jehovah,
wiens licht* in Sion en wiens oven in Jeruzalem is.
32 Luister! Een koning+ zal regeren voor rechtvaardigheid+
en vorsten zullen regeren voor gerechtigheid.
2 En elk van hen zal zijn als een beschutting* tegen de wind,
een schuilplaats* tegen slagregens,
als waterstromen in een dorre streek,+
als de schaduw van een grote rots in een uitgedroogd land.
3 Dan zullen de ogen van wie zien niet langer dichtgestreken zijn
en de oren van wie horen zullen luisteren.
4 Het hart van impulsieve mensen zal nadenken over kennis
en de tong van stotteraars zal vloeiend en duidelijk spreken.+
5 De dwaas zal niet langer vrijgevig worden genoemd
en de gewetenloze niet langer nobel.
6 Want de dwaas zal onzinnige dingen zeggen
en zijn hart zal boosaardige plannen maken+
om afvalligheid* te bevorderen en om opstandig tegen Jehovah te praten,
om de hongerige* honger te laten lijden
en om de dorstige water te ontzeggen.
7 De middelen van de gewetenloze zijn slecht.+
Hij bevordert schaamteloos gedrag
om de ellendige met leugens ten val te brengen,+
al bepleit de arme zijn recht.
8 Maar wie nobel is heeft nobele bedoelingen
en blijft zich inzetten voor nobele* zaken.
9 ‘Zelfvoldane vrouwen, sta op en luister naar mijn stem!
Zorgeloze dochters,+ hoor wat ik te zeggen heb!
10 Zorgelozen, over iets meer dan een jaar zullen jullie huiveren,
want aan het eind van de druivenoogst zullen er geen vruchten verzameld zijn.+
11 Beef, zelfvoldane vrouwen!
Huiver, zorgelozen!
Trek al je kleren uit
en doe een zak om je heupen.+
12 Sla je van verdriet op de borst
vanwege de prachtige velden en de vruchtbare wijnstokken.
13 Want de grond van mijn volk zal bedekt zijn met distels en doorns,
ze zullen alle huizen waar vreugde is overwoekeren,
heel de uitbundige stad.+
14 Want de vesting is verlaten,
de rumoerige stad is uitgestorven.+
O̱fel+ en de wachttoren zijn voor altijd een woestenij geworden,
een paradijs voor wilde ezels,
een weide voor de kudden,+
15 totdat de geest van boven over ons wordt uitgestort+
en de woestijn een boomgaard wordt
en de boomgaard op een woud gaat lijken.+
16 Dan woont gerechtigheid in de woestijn
en rechtvaardigheid in de boomgaard.+
17 Ware rechtvaardigheid zal vrede opleveren,+
ware rechtvaardigheid zal zorgen voor blijvende rust en veiligheid.+
18 Mijn volk zal in een vredige plaats wonen,
in veilige oorden, in plaatsen van ongestoorde rust.+
19 Maar de hagel zal het woud verpletteren
en de stad wordt met de grond gelijkgemaakt.
33 Wee de verwoester die niet is verwoest,+
de verrader die niet is verraden!
Als je klaar bent met verwoesten, zul je zelf worden verwoest.+
Als je klaar bent met verraden, zul je zelf worden verraden.
2 O Jehovah, wees goed voor ons.+
Wij hopen op u.
3 Bij het horen van het rumoer vluchten volken weg.
Als u opstaat, stuiven naties uit elkaar.+
4 Je buit zal geplunderd worden zoals vraatzuchtige sprinkhanen dat doen.
Als zwermen sprinkhanen zullen mensen zich erop storten.
5 Jehovah zal hoog verheven zijn,
want hij woont in de hoogte boven.
Hij zal Sion vullen met recht en rechtvaardigheid.
6 Hij geeft je houvast in jouw tijd,
een overvloed aan redding,+ wijsheid, kennis en ontzag voor Jehovah+
— dat is zijn schat.
7 Luister! Hun helden schreeuwen het uit op straat,
de boodschappers van vrede huilen bitter.
8 De hoofdwegen zijn verlaten,
er is niemand die zich op de paden bevindt.
Hij* heeft het verbond verbroken,
hij heeft de steden verworpen,
hij heeft geen respect voor de sterfelijke mens.+
9 Het land rouwt* en verdort.
De Libanon schaamt zich+ en teert weg.
Sa̱ron is een woestijn geworden,
Ba̱san en Ka̱rmel laten hun bladeren vallen.+
11 Jullie zijn zwanger van gedroogd gras, stoppels zullen jullie baren.
Je eigen geest zal je verteren als een vuur.+
12 En volken zullen worden als verbrande kalk.
Ze zullen in vlammen opgaan als afgekapte doornstruiken.+
13 Jullie die ver weg zijn, luister wat ik zal doen!
En jullie die dichtbij zijn, erken mijn macht!
14 De zondaars in Sion zijn doodsbang,+
de afvalligen sidderen van angst:
“Wie van ons kan leven bij een verterend vuur?+
Wie van ons kan leven bij vlammen die niet doven?”
15 Degene die altijd in rechtvaardigheid wandelt,+
die zegt wat oprecht is,+
die oneerlijke en bedrieglijke winst afwijst,
die steekpenningen weigert en ze niet met beide handen aanpakt,+
die zijn oren sluit om niet van bloedvergieten te horen
en die zijn ogen sluit om het slechte niet te zien
16 — hij zal in de hoogte wonen,
zijn veilige schuilplaats* zal in rotsachtige vestingen zijn,
hij zal brood krijgen
en altijd genoeg water hebben.’+
17 Met eigen ogen zul je een koning in al zijn pracht zien,
je zult een land zien dat ver weg is.
18 Je zult je de angst herinneren:*
‘Waar is de secretaris?
Waar is degene die de schatting* afwoog?+
Waar is degene die de torens telde?’
19 Je zult dat onbeschaamde volk niet meer zien,
een volk dat een taal spreekt die onbegrijpelijk* is,
dat spreekt met een tong die stottert, die je niet kunt verstaan.+
20 Kijk naar Sion, de stad van onze feesten!+
Met eigen ogen zul je Jeruzalem zien als een vredige verblijfplaats,
een tent die niet wordt verplaatst.+
De tentpinnen zullen nooit uitgetrokken worden
en de touwen zullen niet kapotgetrokken worden.
21 Maar daar zal Jehovah, de Majestueuze,
voor ons een gebied worden van rivieren, van brede kanalen.
Geen vloot van galeien zal daar varen
en geen majestueus schip zal er voorbijgaan.
Hij is degene die ons zal redden.+
23 De touwen zullen slap hangen.
Ze kunnen de mast niet rechtop houden of het zeil uitvouwen.
In die tijd zal er een rijke buit verdeeld worden,
zelfs de kreupelen zullen veel buit meenemen.+
24 En geen inwoner zal zeggen: ‘Ik ben ziek.’+
De bewoners van het land zullen vergeving krijgen voor hun zonden.+
34 Kom dichterbij om te luisteren, volken,
en let goed op, naties.
Luister, aarde en alles wat erop is,
het land en al zijn opbrengst.
Hij zal ze voor de vernietiging bestemmen,
hij zal ze laten afslachten.+
3 De slachtoffers zullen neergegooid worden,
de stank van hun lijken zal opstijgen.+
De bergen zullen smelten door* hun bloed.+
4 Heel het hemelse leger zal wegrotten
en de hemel zal als een boekrol worden opgerold.
Hun hele leger zal verschrompelen en vallen,
zoals een verdord blad van de wijnstok valt
en een verschrompelde vijg van de vijgenboom.
5 ‘Want in de hemel zal mijn zwaard worden doordrenkt.+
Het zal op Edom neerkomen als een oordeel,+
op het volk dat ik voor de vernietiging heb bestemd.
6 Jehovah heeft een zwaard dat zal druipen van het bloed.
Want Jehovah heeft een slachtoffer in Bo̱zra,
een grote slachting in het land Edom.+
7 De wilde stieren zullen met hen neervallen,
de jonge stieren met de sterke stieren.
Hun land zal doordrenkt zijn met bloed
en hun stof zal verzadigd zijn van vet.’
8 Want Jehovah heeft een dag van wraak,+
een jaar van vergelding voor de rechtszaak ter wille van Sion.+
9 De waterstromen* zullen in pek veranderen
en het stof in zwavel.
Het land zal als brandend pek worden.
10 Het zal dag en nacht blijven branden,
de rook zal voor altijd blijven opstijgen.
Van generatie op generatie zal het een woestenij blijven.
Geen mens zal erdoorheen trekken, voor altijd en eeuwig.+
11 Pelikanen en stekelvarkens zullen het in bezit nemen
en ransuilen en raven zullen er wonen.
Hij zal het meetlint van verlatenheid erlangs houden
en het schietlood* van verwoesting.
12 Niet één van de edelen zal als koning worden uitgeroepen
en alle leiders zullen verdwijnen.
13 In de versterkte torens zullen doornstruiken groeien,
netels en distels in de vestingen.
Het zal een hol voor jakhalzen worden,+
een plek voor struisvogels.
14 Woestijndieren zullen daar samenkomen met jankende dieren
en wilde geiten* zullen elkaar toeroepen.
Daar zal de nachtzwaluw neerstrijken en een rustplaats vinden.
15 Daar zal de pijlslang nestelen en eieren leggen.
Ze zal ze uitbroeden en ze in haar schaduw bij zich houden.
Daar zullen wouwen zich verzamelen, in paren.
16 Ga op zoek in het boek van Jehovah en lees het hardop voor.
Niet één ervan zal ontbreken,
geen ervan mist zijn partner,
want het is de mond van Jehovah die het heeft bevolen
en het is zijn geest die ze heeft samengebracht.
17 Hijzelf heeft het lot voor ze geworpen
en zijn eigen hand heeft hun toegewezen gebied afgemeten.*
Ze zullen het voor altijd in bezit hebben,
in alle generaties zullen ze er wonen.
35 De wildernis en het dorre land zullen juichen+
en de woestijnvlakte zal blij zijn en bloeien als de saffraan.*+
2 Ze zal zeker bloeien,+
ze zal juichen en jubelen.
De glorie van Jehovah, de pracht van onze God, zullen ze zien.
3 Versterk de slappe handen
en geef de knikkende knieën kracht.+
4 Zeg tegen degenen die in hun hart angstig zijn:
‘Wees sterk. Wees niet bang.
Luister! Jullie eigen God zal komen met wraak,
God zal komen met vergelding.+
Hij zal komen en jullie redden.’+
6 In die tijd zal de kreupele springen als een hert+
en de tong van de stomme zal het uitroepen van vreugde.+
Want in de wildernis zal overal water opwellen,
in de woestijnvlakte zal water stromen.
7 Het verschroeide land verandert in een rietplas
en de dorstige bodem in waterbronnen.+
De plaats waar eens jakhalzen rustten,+
is bedekt met groen gras, riet en papyrus.
8 En daar zal een hoofdweg zijn,+
een weg die de Weg van Heiligheid wordt genoemd.
Geen onreine zal die betreden.+
Die weg is alleen voor degene die erop mag wandelen.
Geen dwaas dwaalt er rond.
9 Geen leeuw zal er zijn,
roofdieren zullen er niet op komen.
Die zullen zich daar niet bevinden.+
Alleen degenen die zijn teruggekocht zullen erop wandelen.+
10 Degenen die door Jehovah zijn losgekocht zullen juichend+ terugkomen+ naar Sion.
Hun hoofd is gekroond met eindeloze vreugde.+
Ze krijgen grote vreugde en blijdschap,
verdriet en gezucht verdwijnen.+
36 In het 14de jaar van koning Hizki̱a rukte koning Sa̱nherib van Assyrië+ op tegen alle vestingsteden van Juda en veroverde ze.+ 2 De koning van Assyrië stuurde de ra̱bsake*+ met een groot leger vanuit La̱chis+ naar koning Hizki̱a in Jeruzalem. Ze stelden zich op bij de waterleiding van de Bovenvijver,+ aan de hoofdweg naar het veld van de wasman.+ 3 Toen kwamen hofmeester E̱ljakim,+ de zoon van Hilki̱a, secretaris Se̱bna+ en kroniekschrijver Jo̱ah, de zoon van Asaf, naar hem toe.
4 De ra̱bsake zei toen tegen hen: ‘Zeg alsjeblieft tegen Hizki̱a: “Dit zegt de grote koning, de koning van Assyrië: ‘Waarom voel je je zo zeker?+ 5 Je zegt: “Ik heb een strategie en beschik over militaire macht.” Maar dat zijn lege woorden. Op wie vertrouw je, dat je tegen mij in opstand durft te komen?+ 6 Luister, je vertrouwt op de steun van Egypte, die geknakte rietstengel die je hand doorboort als je erop leunt. Zo is de farao, de koning van Egypte, voor iedereen die op hem vertrouwt.+ 7 Of willen jullie tegen mij zeggen dat jullie vertrouwen op Jehovah, jullie God? Is hij niet degene van wie de offerhoogten en altaren door Hizki̱a zijn verwijderd+ terwijl Hizki̱a tegen Juda en Jeruzalem zegt: “Buig je neer voor dit altaar”?’”+ 8 Sluit alsjeblieft deze weddenschap met mijn heer, de koning van Assyrië:+ ik zal je 2000 paarden geven als je er genoeg ruiters voor kunt vinden. 9 Hoe zou je zelfs maar één van de onbelangrijkste gouverneurs van mijn heer kunnen terugdrijven als je op Egypte vertrouwt voor wagens en voor ruiters? 10 Denk je soms dat ik zonder machtiging van Jehovah tegen dit land ben opgerukt om het te vernietigen? Jehovah heeft zelf tegen me gezegd: “Ruk op tegen dit land en vernietig het.”’
11 Toen zeiden E̱ljakim, Se̱bna+ en Jo̱ah tegen de ra̱bsake:+ ‘Spreek alstublieft Aramees*+ met uw dienaren, want wij kunnen dat verstaan. Spreek niet met ons in de taal van de Joden terwijl de mensen op de muur het kunnen horen.’+ 12 Maar de ra̱bsake zei: ‘Denken jullie soms dat mijn heer me heeft gestuurd om alleen tegen jullie heer en tegen jullie te spreken? Mijn woorden zijn ook bedoeld voor de mannen die op de muur zitten, degenen die net als jullie hun eigen uitwerpselen zullen eten en hun eigen urine zullen drinken.’
13 Toen riep de ra̱bsake luid in de taal van de Joden:+ ‘Hoor het woord van de grote koning, de koning van Assyrië.+ 14 Dit zegt de koning: “Laat je niet door Hizki̱a bedriegen, want hij kan jullie niet redden.+ 15 Laat je niet door Hizki̱a overhalen om op Jehovah te vertrouwen+ als hij zegt: ‘Jehovah zal ons zeker redden, en deze stad zal niet in handen vallen van de koning van Assyrië.’ 16 Luister niet naar Hizki̱a, want dit zegt de koning van Assyrië: ‘Sluit vrede met mij en geef je over.* Dan zullen jullie allemaal van je eigen wijnstok en je eigen vijgenboom eten en het water uit je eigen waterput* drinken, 17 tot ik kom en jullie naar net zo’n land breng als jullie eigen land:+ een land van graan en nieuwe wijn, een land van brood en wijngaarden. 18 Laat je niet door Hizki̱a misleiden als hij zegt: “Jehovah zal ons redden.” Heeft ook maar één van de goden van de volken zijn land gered uit de handen van de koning van Assyrië?+ 19 Waar zijn de goden van Ha̱math en A̱rpad?+ Waar zijn de goden van Sefarva̱ïm?+ En hebben ze Sama̱ria uit mijn handen gered?+ 20 Wie onder alle goden van die landen heeft zijn land uit mijn handen gered? Zou Jehovah Jeruzalem dan wél uit mijn handen kunnen redden?’”’+
21 Ze zwegen en zeiden niets terug, want de koning had bevolen: ‘Jullie mogen niet reageren.’+ 22 Toen kwamen hofmeester E̱ljakim, de zoon van Hilki̱a, secretaris Se̱bna+ en kroniekschrijver Jo̱ah, de zoon van Asaf, met gescheurde kleren bij Hizki̱a en vertelden hem wat de ra̱bsake had gezegd.
37 Zodra koning Hizki̱a dat hoorde, scheurde hij zijn kleren, deed een zak aan en ging het huis van Jehovah in.+ 2 Toen stuurde hij hofmeester E̱ljakim, secretaris Se̱bna en de oudsten van de priesters gekleed in zakken naar de profeet Jesaja,+ de zoon van Amoz. 3 Ze zeiden tegen hem: ‘Dit zegt Hizki̱a: “Dit is een dag van angst, van straf* en van vernedering. Want de kinderen staan op het punt geboren te worden,* maar de kracht om te baren ontbreekt.+ 4 Misschien zal Jehovah, je God, de woorden horen van de ra̱bsake, die door zijn heer, de koning van Assyrië, gestuurd is om de levende God te bespotten,+ en zal hij hem ter verantwoording roepen voor de woorden die Jehovah, je God, heeft gehoord. Bid+ dus voor het overblijfsel dat nog in leven is.”’+
5 Toen de dienaren van koning Hizki̱a bij Jesaja kwamen,+ 6 zei Jesaja tegen hen: ‘Dit moeten jullie tegen je heer zeggen: “Dit zegt Jehovah: ‘Laat je niet bang maken+ door de woorden die jullie hebben gehoord, de woorden waarmee de bedienden van de koning van Assyrië+ mij hebben gelasterd. 7 Want ik zal een gedachte in zijn geest* leggen, en hij zal een bericht horen en naar zijn eigen land teruggaan.+ Ik zal hem vervolgens in zijn eigen land met het zwaard laten ombrengen.’”’+
8 Toen de ra̱bsake hoorde dat de koning van Assyrië zich van La̱chis had teruggetrokken, ging hij terug naar de koning, die Li̱bna aan het belegeren was.+ 9 De koning hoorde dat er over koning Tirha̱ka van Ethiopië werd gezegd: ‘Hij is uitgerukt om tegen u te strijden.’ Toen stuurde hij opnieuw boodschappers naar Hizki̱a+ en zei: 10 ‘Dit moeten jullie zeggen tegen koning Hizki̱a van Juda: “Laat je God, op wie je vertrouwt, je niet bedriegen door te zeggen: ‘Jeruzalem zal niet in handen vallen van de koning van Assyrië.’+ 11 Je hebt gehoord wat de koningen van Assyrië met alle landen hebben gedaan: ze hebben ze volledig verwoest.*+ Zul jij dan als enige worden gered? 12 De volken die door mijn voorvaders zijn uitgeroeid, werden toch ook niet door hun goden bevrijd?+ Waar zijn Go̱zan, Ha̱ran,+ Re̱zef en het volk van Eden dat in Tel-A̱ssar was? 13 Waar zijn de koning van Ha̱math, de koning van A̱rpad en de koningen van de steden Sefarva̱ïm,+ He̱na en I̱vva?”’
14 Hizki̱a las de brieven die de boodschappers hem overhandigden. Daarna ging Hizki̱a naar het huis van Jehovah en spreidde ze* voor Jehovah uit.+ 15 Hizki̱a bad toen tot Jehovah+ en zei: 16 ‘O Jehovah van de legermachten,+ God van Israël, die boven* de cherubs op zijn troon zit, u alleen bent de ware God van alle koninkrijken op aarde. U hebt de hemel en de aarde gemaakt. 17 Luister,* o Jehovah. Hoor toch!+ Open uw ogen, o Jehovah, en zie!+ Luister naar alle woorden die Sa̱nherib heeft geschreven om de levende God te bespotten.+ 18 Het is waar, o Jehovah, dat de koningen van Assyrië alle landen+ hebben verwoest, en ook hun eigen land. 19 Ze hebben hun goden in het vuur gegooid,+ omdat het geen goden waren maar het werk van mensenhanden,+ hout en steen. Daarom konden ze die vernietigen. 20 Red ons nu uit zijn hand, o Jehovah, onze God, zodat alle koninkrijken op aarde weten dat u alleen God bent, o Jehovah.’+
21 Jesaja, de zoon van Amoz, stuurde toen deze boodschap naar Hizki̱a: ‘Dit zegt Jehovah, de God van Israël: “Omdat je tot mij over koning Sa̱nherib van Assyrië hebt gebeden,+ 22 is dit het woord dat Jehovah tegen hem heeft gesproken:
‘De maagdelijke dochter Sion veracht je, ze lacht je uit.
De dochter Jeruzalem schudt haar hoofd.
23 Wie heb je bespot+ en belasterd?
Tegen wie heb je je stem verheven?+
Op wie heb je trots neergekeken?
Het is de Heilige van Israël!+
24 Via je dienaren heb je Jehovah bespot+ en gezegd:
Ik kap zijn statige ceders, zijn beste jeneverbomen.
Ik dring door tot zijn hoogste schuilplaats, zijn diepste woud.
25 Ik graaf putten en drink water.
Ik leg de stromen* van Egypte met mijn voetzolen droog.”
26 Heb je het niet gehoord? Lang geleden is het bepaald.*
In lang vervlogen tijden heb ik het voorbereid.*+
Nu zal ik het laten gebeuren.+
Je zult vestingsteden verwoesten tot puinhopen.+
27 Hun inwoners zullen machteloos zijn.
Ze zullen doodsbang en beschaamd zijn.
Ze zullen worden als plantjes op het veld en als groen gras,
als gras op de daken, verschroeid door de oostenwind.
28 Maar ik weet precies wanneer je gaat zitten, wanneer je weggaat, wanneer je terugkomt+
en wanneer je woedend op me bent.+
29 Je woede tegen mij+ en je razernij zijn tot mijn oren doorgedrongen.+
Daarom zal ik mijn haak in je neus slaan en mijn toom+ tussen je lippen leggen.
En ik zal je terugleiden over de weg waarlangs je gekomen bent.’
30 Dit is voor jou* het teken: Dit jaar zul je eten wat vanzelf groeit.* In het tweede jaar zul je graan eten dat daaruit opkomt. Maar in het derde jaar zul je zaaien en oogsten, wijngaarden planten en de vrucht ervan eten.+ 31 Wie van het huis van Juda ontkomt, wie overblijft,+ zal van onder wortel schieten en van boven vrucht dragen. 32 Want er zal een overblijfsel uit Jeruzalem komen, overlevenden van de berg Sion.+ Jehovah van de legermachten zal dat in zijn ijver doen.+
33 Daarom zegt Jehovah het volgende over de koning van Assyrië:+
‘Hij zal deze stad niet binnenkomen,+
er geen pijl op afschieten,
er geen schild tegen opheffen
en er geen belegeringsdam tegen opwerpen.’”+
34 “Hij zal teruggaan over de weg waarlangs hij is gekomen.
Hij komt deze stad niet binnen”, verklaart Jehovah.
35 “Ik zal deze stad verdedigen+ en redden ter wille van mijzelf+
en ter wille van mijn dienaar David.”’+
36 En de engel van Jehovah kwam naar het kamp van de Assyriërs en doodde daar 185.000 man. De volgende ochtend zag men overal lijken liggen.+ 37 Koning Sa̱nherib van Assyrië vertrok daarna. Hij ging terug naar Ninevé+ en bleef daar.+ 38 Toen hij zich neerboog in het huis* van zijn god Ni̱sroch, werd hij met het zwaard gedood+ door Adramme̱lech en Sare̱zer, zijn eigen zonen, die daarna naar het land A̱rarat+ vluchtten. Zijn zoon E̱sar-Ha̱ddon+ volgde hem als koning op.
38 In die tijd werd Hizki̱a dodelijk ziek.+ De profeet Jesaja,+ de zoon van Amoz, kwam bij hem en zei: ‘Dit zegt Jehovah: “Tref regelingen met je familie,* want je zult sterven. Je zult niet herstellen.”’+ 2 Toen draaide Hizki̱a zijn gezicht naar de muur en bad tot Jehovah: 3 ‘Ik smeek u, o Jehovah, herinner u+ alstublieft dat ik u trouw en met een onverdeeld hart+ heb gediend,* en dat ik heb gedaan wat goed was in uw ogen.’ En Hizki̱a barstte in tranen uit.
4 Daarna kwam het woord van Jehovah tot Jesaja: 5 ‘Ga terug en zeg tegen Hizki̱a:+ “Dit zegt Jehovah, de God van je voorvader David: ‘Ik heb je gebed gehoord.+ Ik heb je tranen gezien.+ Ik geef je nog 15 jaar te leven,*+ 6 en ik zal jou en deze stad redden uit de handen van de koning van Assyrië en ik zal deze stad verdedigen.+ 7 Dit is het teken van Jehovah om je te laten zien dat Jehovah zich aan zijn woord zal houden:+ 8 ik zal de schaduw van de zon die afdaalt op de trap* van Achaz tien treden achteruit laten gaan.’”’+ De schaduw, die al afgedaald was op de trap ging dus tien treden achteruit.
9 Dit schreef koning Hizki̱a van Juda in de tijd dat hij ziek werd en van zijn ziekte herstelde.
Ik word beroofd van de jaren die mij nog resten.’
11 Ik zei: ‘Ik zal Jah* niet zien, Jah in het land der levenden.+
De mensheid zal ik niet meer zien
als ik eenmaal bij de bewoners ben van de plek waar alles eindigt.
12 Mijn woning is als de tent van een herder,
ze wordt afgebroken en van mij weggenomen.+
Ik heb mijn leven opgerold zoals een wever doet,
hij snijdt me af als de draden van een weefgetouw.*
Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat staat u me naar het leven.+
13 Tot de morgen probeer ik kalm te worden.
Als een leeuw blijft hij al mijn botten breken.
Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat staat u me naar het leven.+
Uitgeput kijken mijn ogen omhoog:+
“O Jehovah, ik voel me zo ellendig.
15 Wat kan ik zeggen?
Hij heeft gesproken en het ook gedaan.
16 “O Jehovah, dankzij deze dingen* leeft elk mens
en daardoor blijft mijn geest in leven.
U zult me weer gezond maken en me in leven houden.+
17 In plaats van vrede had ik bittere ellende.
U hebt al mijn zonden achter uw rug geworpen.*+
Wie in de kuil afdaalt, is niet in staat te hopen op uw trouw.+
19 De levende — de levende kan u prijzen,
zoals ik dat nu kan.
Een vader kan zijn zonen leren hoe trouw u bent.+
20 O Jehovah, red me!
Dan zullen we mijn liederen spelen op snaarinstrumenten,+
alle dagen van ons leven in het huis van Jehovah.”’+
21 Jesaja zei toen: ‘Haal een koek van samengeperste gedroogde vijgen en leg die op de zweer, zodat hij herstelt.’+ 22 Hizki̱a had gevraagd: ‘Aan welk teken kan ik zien dat ik naar het huis van Jehovah zal gaan?’+
39 In die tijd stuurde de koning van Babylon, Me̱rodach-Ba̱ladan, de zoon van Ba̱ladan, brieven en een geschenk naar Hizki̱a,+ want hij had gehoord dat hij ziek was geweest en was hersteld.+ 2 Hizki̱a verwelkomde* de boodschappers hartelijk en liet ze zijn schathuis+ zien: het zilver, het goud, de balsemolie en andere kostbare olie, zijn hele wapenhuis en alles wat er in zijn schatkamers te vinden was. Er was niets in zijn eigen huis* en in zijn hele rijk dat Hizki̱a ze niet liet zien.
3 Daarna kwam de profeet Jesaja bij koning Hizki̱a. Hij vroeg hem: ‘Wat hebben die mannen gezegd en waar kwamen ze vandaan?’ Hizki̱a antwoordde: ‘Ze kwamen uit een ver land, uit Babylon.’+ 4 Toen vroeg hij: ‘Wat hebben ze in je huis gezien?’ Hizki̱a antwoordde: ‘Ze hebben alles in mijn huis gezien. Er was niets in mijn schatkamers dat ik ze niet heb laten zien.’
5 Daarna zei Jesaja tegen Hizki̱a: ‘Hoor het woord van Jehovah van de legermachten: 6 “Er komt een tijd dat alles wat er in je huis is en wat je voorvaders tot nu toe hebben verzameld, weggebracht wordt naar Babylon. Er zal niets overblijven”,+ zegt Jehovah.+ 7 “En sommigen van je eigen zonen, van wie je vader zult worden, zullen meegenomen worden en hofbeambten worden in het paleis van de koning van Babylon.”’+
8 Toen zei Hizki̱a tegen Jesaja: ‘Het woord van Jehovah dat je hebt gesproken is goed.’ En hij voegde eraan toe: ‘Want tijdens mijn leven* zal er vrede en stabiliteit* zijn.’+
40 ‘Troost, troost mijn volk’, zegt je God.+
2 ‘Spreek tot het hart van* Jeruzalem
en vertel haar dat haar dwangarbeid is vervuld,
dat haar schuld is afbetaald.+
Uit de hand van Jehovah heeft ze volledig betaald* gekregen voor al haar zonden.’+
3 In de woestijn roept een stem:
‘Maak de weg van Jehovah vrij!+
Maak voor onze God een rechte hoofdweg+ door de wildernis.+
4 Laat elk dal worden opgehoogd
en elke berg en heuvel worden verlaagd.
Het ruige landschap moet vlak worden
en het ruwe landschap zal in een vlakte veranderen.+
5 De majesteit van Jehovah zal onthuld worden+
en alle mensen* zullen het zien,+
want Jehovah’s mond heeft gesproken.’
6 Luister! Iemand zegt: ‘Roep!’
Een ander vraagt: ‘Wat moet ik roepen?’
‘Alle mensen* zijn als groen gras.
Al hun loyale liefde is als een bloem in het veld.+
Ja, het volk is niets anders dan groen gras.
9 Beklim een hoge berg,
vrouw die goed nieuws brengt voor Sion.+
Laat je stem luid horen,
vrouw die goed nieuws brengt voor Jeruzalem.
Wees niet bang, verhef je stem.
Zeg tegen de steden van Juda: ‘Hier is jullie God.’+
10 Kijk! De Soevereine Heer Jehovah zal komen met kracht,
zijn arm zal voor hem heersen.+
Kijk! Hij heeft zijn beloning bij zich,
het loon dat hij betaalt, gaat voor hem uit.+
11 Als een herder zal hij voor zijn kudde zorgen.+
Met zijn arm zal hij de lammeren verzamelen,
aan zijn boezem zal hij ze dragen.
Zorgzaam zal hij de schapen met jongen leiden.+
12 Wie heeft de wateren gemeten in de holte van zijn hand+
en de hemel opgemeten met een span* van zijn hand?
Wie heeft het stof van de aarde+ in een maatbeker verzameld,
de bergen gewogen op een balans
of de heuvels op een weegschaal?
14 Wie heeft hij geraadpleegd om inzicht te krijgen,
wie leert hem over het pad van het recht?
Wie brengt hem kennis bij
of wijst hem de weg van waar begrip?+
15 Kijk! De volken zijn als een druppel uit een emmer,
ze worden bezien als een laagje stof op een weegschaal.+
Kijk! Hij tilt eilanden op als een stofje.
16 Zelfs de Libanon is niet genoeg om een vuur brandend te houden*
en heeft niet genoeg wilde dieren voor een brandoffer.
17 Alle volken zijn voor hem als iets wat niet bestaat.+
Hij beschouwt ze als niets, ze stellen niets voor.+
18 Met wie kun je God vergelijken?+
Wat kun je naast hem zetten dat op hem lijkt?+
20 Iemand kiest een boom uit als zijn bijdrage,+
een boom die niet zal rotten.
Hij zoekt een bedreven vakman
om een beeld te maken dat niet omvalt.+
21 Weten jullie het dan niet?
Hebben jullie het niet gehoord?
Is het jullie niet vanaf het begin verteld?
Hebben jullie het niet begrepen sinds de fundering van de aarde?+
Hij spant de hemel uit als fijn gaas,
hij spreidt die uit als een tent om in te wonen.+
23 Hij brengt hoge bestuurders terug tot niets
en maakt de rechters* van de aarde nietig.
24 Nauwelijks zijn ze geplant,
nauwelijks zijn ze gezaaid,
nauwelijks is hun stam in de aarde geworteld,
of er wordt op hen geblazen en ze verdorren,
de wind voert hen mee als kaf.+
25 ‘Met wie kun je me vergelijken? Aan wie kun je me gelijkstellen?’, zegt de Heilige.
26 ‘Sla je ogen op naar de hemel en kijk.
Wie heeft die dingen geschapen?+
Het is degene die ze als een leger leidt naar hun aantal.
Hij roept ze allemaal bij naam.+
Dankzij zijn enorme dynamische energie en ontzagwekkende kracht+
ontbreekt er niet één.
27 Waarom zeg je, Jakob, en waarom beweer je, Israël:
“Mijn weg blijft verborgen voor Jehovah,
God doet me geen recht”?+
28 Weet je het dan niet? Heb je het niet gehoord?
Jehovah, de Schepper van de uithoeken van de aarde, is God voor altijd en eeuwig.+
Hij wordt nooit moe, raakt nooit uitgeput.+
Zijn wijsheid* is niet te doorgronden.+
30 Jongens zullen moe worden, uitgeput raken,
en jonge mannen zullen struikelen en vallen,
31 maar wie op Jehovah hopen, krijgen nieuwe kracht.
Ze zullen opstijgen* met vleugels als arenden.+
Ze zullen rennen en niet uitgeput raken,
ze zullen lopen en niet moe worden.’+
41 ‘Wees stil en luister,* eilanden.
Laat de volken hun kracht verzamelen.
Laat ze dichterbij komen en vervolgens spreken.+
Laten we bij elkaar komen voor een rechtszaak.
2 Wie heeft iemand laten opstaan van waar de zon opgaat*+
en hem aan Zijn voeten geroepen* voor rechtvaardigheid,
om volken aan hem uit te leveren
en hem koningen te laten onderwerpen?+
Wie zorgt ervoor dat ze voor zijn zwaard tot stof vergaan,
als kaf in de wind voor zijn boog?
3 Hij achtervolgt ze en vervolgt ongehinderd zijn pad
over wegen waar hij nog geen voet op heeft gezet.
4 Wie heeft dat gedaan en laten gebeuren?
Wie heeft de generaties vanaf het begin opgeroepen?
5 De eilanden zagen het en werden bang.
De einden van de aarde beefden.
Ze verzamelen zich en komen dichterbij.
6 De een helpt de ander
en zegt tegen zijn broeder: ‘Wees moedig.’
7 Zo moedigt de ambachtsman de smid+ aan.
Degene die met de smidshamer gladmaakt
moedigt degene aan die op het aambeeld slaat.
Hij zegt over het soldeersel: ‘Het is goed.’
Dan wordt het beeld vastgezet met spijkers zodat het niet omvalt.
9 Jou heb ik weggehaald van de einden van de aarde,+
jou heb ik geroepen uit de meest afgelegen streken.
Ik zei tegen je: “Jij bent mijn dienaar.+
Ik heb je uitgekozen, ik heb je niet afgewezen.+
10 Wees niet bang, want ik ben met je.+
Maak je geen zorgen, want ik ben je God.+
Ik zal je sterken, ik zal je zeker helpen.+
Ik zal je stevig vasthouden met mijn rechterhand van rechtvaardigheid.”
11 Luister! Iedereen die woedend op je wordt, staat schande en vernedering te wachten.+
Degenen die tegen je tekeergaan, zullen aan hun eind komen en vergaan.+
12 De mannen die tegen je strijden — je zult ze zoeken maar niet vinden.
De mannen die oorlog tegen je voeren — er zal helemaal niets van ze overblijven.+
13 Want ik ben Jehovah, je God, die je rechterhand vastpakt
en tegen je zegt: “Wees niet bang. Ik zal je helpen.”+
14 Wees niet bang, Jakob, jij kleine worm.*+
Ik zal jullie helpen, mannen van Israël’, verklaart Jehovah, jullie Terugkoper,+ de Heilige van Israël.
15 ‘Kijk! Ik heb een dorsslede van jullie gemaakt,+
een nieuwe slede met tweesnijdende tanden.
Je zult de bergen pletten en verbrijzelen
en de heuvels vermalen als kaf.
16 Je zult ze wannen
en de wind zal ze wegvoeren,
een storm zal ze verstrooien.
17 ‘De armen en behoeftigen zoeken water, maar het is er niet.
Hun tong is verdroogd van de dorst.+
Ik, Jehovah, zal ze antwoorden.+
Ik, de God van Israël, zal ze niet verlaten.+
Dorre wildernis zal ik veranderen in een rietplas
en droge streken in waterbronnen.+
19 In de woestijn zal ik de ceder plaatsen,
de acacia, de mirte en de den.+
In de woestijnvlakte zal ik de jeneverboom planten,
samen met de es en de cipres,+
20 zodat iedereen ziet en weet
en erkent en begrijpt
dat de hand van Jehovah dit heeft gedaan
en dat de Heilige van Israël dit heeft geschapen.’+
21 ‘Leg je zaak voor’, zegt Jehovah.
‘Voer je argumenten aan’, zegt de Koning van Jakob.
22 ‘Voer bewijzen aan en vertel ons wat er gaat gebeuren.
Vertel ons toch wat er vroeger* gebeurd is,
dan kunnen we erover nadenken* en de afloop weten,
of vertel ons wat er nog gaat gebeuren.+
23 Vertel ons wat er in de toekomst zal gebeuren,
dan weten we of jullie goden zijn.+
Doe tenminste iets, goed of slecht,
laat ons iets zien wat ons verbaasd doet staan.+
24 Luister! Jullie stellen helemaal niets voor,
jullie presteren niets.+
Iemand die voor jullie kiest is walgelijk.+
25 Ik heb iemand laten opstaan vanuit het noorden, en hij zal komen,+
iemand van waar de zon opgaat,*+ en hij zal mijn naam aanroepen.
Hij zal bestuurders vertrappen alsof ze klei zijn,+
als een pottenbakker die vochtige klei treedt.
26 Wie heeft je vanaf het begin hierover verteld, zodat wij het konden weten,
of sinds lang geleden, zodat we konden zeggen: “Hij heeft gelijk”?+
Nee, niemand heeft het aangekondigd!
Niemand heeft het verteld!
Niemand heeft ook maar iets van jullie gehoord!’+
27 Ik was de eerste die tegen Sion zei: ‘Kijk! Daar zijn ze!’+
En naar Jeruzalem zal ik een boodschapper van goed nieuws sturen.+
28 Ik bleef kijken maar er was niemand.
Er was er niet één die advies kon geven.
En ik bleef vragen maar niemand antwoordde.
29 Kijk! Ze zijn niet meer dan een illusie.*
Hun daden betekenen niets.
Hun metalen* beelden zijn wind, ze stellen niets voor.+
42 Kijk! Mijn dienaar,+ die ik mijn steun geef!
Mijn uitverkorene,+ die ik* heb goedgekeurd!+
Ik heb mijn geest in hem gelegd.+
Hij zal de volken gerechtigheid brengen.+
2 Hij zal niet schreeuwen of zijn stem verheffen
en op straat zal hij zijn stem niet laten horen.+
3 Een geknakt riet zal hij niet afbreken
en een lamp met een smeulende pit zal hij niet doven.+
Hij is betrouwbaar en zal gerechtigheid brengen.+
4 Hij zal niet zwak worden of geknakt worden totdat hij het recht op aarde heeft gevestigd.+
De eilanden kijken uit naar zijn wet.*
5 Dit zegt Jehovah, de ware God,
de Schepper van de hemel, degene die de hemel heeft uitgespannen,+
degene die de aarde met haar opbrengst heeft uitgespreid,+
degene die adem geeft aan de mensen erop+
en geest aan hen die erop rondwandelen:+
6 ‘Ik, Jehovah, heb je in rechtvaardigheid geroepen,
ik heb je bij de hand genomen.
Ik zal je beschermen en je als een verbond voor de mensen geven+
en als een licht voor de volken,+
7 om de ogen van blinden te openen,+
om gevangenen te bevrijden uit de kerker
en degenen die in het duister zitten uit de gevangenis.+
8 Ik ben Jehovah. Dat is mijn naam.
9 Kijk! De eerste dingen zijn gebeurd.
Nu kondig ik nieuwe dingen aan.
Nog voordat ze verschijnen, vertel ik jullie erover.’+
10 Zing een nieuw lied voor Jehovah,+
zing zijn lof vanaf de einden van de aarde,+
jullie die afdalen naar de zee en alles wat daarin is,
en jullie, eilanden, en hun bewoners.+
Laat de bewoners van de rots juichen van vreugde.
Laat ze roepen vanaf de toppen van de bergen.
12 Laat ze Jehovah eer geven
en zijn lof verkondigen op de eilanden.+
13 Jehovah zal uittrekken als een krijgsheld.+
Hij zal als een soldaat+ zijn strijdlust aanwakkeren.
Hij zal schreeuwen, hij zal een strijdkreet laten horen.
Hij zal machtiger blijken dan zijn vijanden.+
14 ‘Lang heb ik me stilgehouden.
Ik zweeg en hield me in.
Als een barende vrouw
zal ik kreunen, hijgen en zuchten tegelijk.
15 Ik zal bergen en heuvels verwoesten
en al hun plantengroei laten verdorren.
Dat zal ik voor ze doen en ik zal ze niet verlaten.’
17 Wie op gesneden beelden vertrouwen,
wie tegen metalen* beelden zeggen: ‘Jullie zijn onze goden’,
zullen zich vol schaamte moeten terugtrekken.+
18 Doven, luister!
Blinden,+ kijk en zie!
19 Wie is blind behalve mijn dienaar,
zo doof als de boodschapper die ik stuur?
Wie is zo blind als degene die beloond is,
zo blind als de dienaar van Jehovah?+
20 Je ziet veel maar je let niet op.
Je oren zijn open maar je luistert niet.+
21 Ter wille van zijn rechtvaardigheid
heeft Jehovah met vreugde de wet* groot en glorieus gemaakt.
22 Maar het is een beroofd en geplunderd volk.+
Allemaal zitten ze gevangen in holen en opgeborgen in gevangenissen.+
Ze zijn geplunderd zonder dat iemand ze redt,+
ze zijn beroofd zonder dat iemand zegt: ‘Breng ze terug!’
23 Wie van jullie zal dit horen?
Wie zal opletten en luisteren met het oog op de toekomst?
24 Wie heeft Jakob overgegeven aan rovers
en Israël aan plunderaars?
Is het niet Jehovah, degene tegen wie wij gezondigd hebben?
25 Daarom bleef Hij woede over hen uitstorten,
zijn razernij en oorlogsgeweld.+
Het verteerde alles om ze heen maar ze trokken zich er niets van aan.+
Het laaide tegen ze op maar ze deden er niets mee.+
43 En nu, dit zegt Jehovah,
je Schepper, o Jakob, degene die je gevormd heeft, o Israël:+
‘Wees niet bang, want ik heb je teruggekocht.+
Ik heb je bij je naam geroepen.
Jij bent van mij.
2 Als je door het water gaat, zal ik met je zijn,+
als je rivieren oversteekt, zullen ze je niet overspoelen.+
Als je door het vuur gaat, zul je je niet branden,
de vlammen zullen je niet verschroeien.
3 Want ik ben Jehovah, je God,
de Heilige van Israël, je Redder.
Voor jou heb ik Egypte als losprijs gegeven,
Ethiopië en Se̱ba in ruil voor jou.
Daarom zal ik mensen voor jou in de plaats geven
en volken in ruil voor je leven.*
5 Wees niet bang, want ik ben met je.+
6 Ik zal tegen het noorden zeggen: “Geef ze terug!”+
en tegen het zuiden: “Laat ze gaan.
Haal mijn zonen van ver en mijn dochters van de einden van de aarde,+
7 iedereen die mijn naam draagt+
en die ik ter wille van mijn eigen glorie heb geschapen,
die ik heb gemaakt en gevormd.”+
8 Laat het volk komen dat ogen heeft maar toch blind is
en dat oren heeft maar toch doof is.+
9 Breng alle volken op één plaats bij elkaar
en verzamel de naties.+
Laten ze getuigen oproepen om hun gelijk te bewijzen
zodat men het hoort en zegt: “Het is waar!”’+
10 ‘Jullie zijn mijn getuigen,’+ verklaart Jehovah,
‘mijn dienaar die ik heb uitgekozen,+
zodat jullie mij kennen en in mij geloven*
en begrijpen dat ik Dezelfde ben.+
Vóór mij is er geen God gevormd,
en ook na mij is er geen gekomen.+
11 Ik — ik ben Jehovah,+ en buiten mij is er geen redder.’+
12 ‘Ik ben degene die heeft aangekondigd, gered en bekendgemaakt
toen er geen enkele vreemde god onder jullie was.+
Daarom zijn jullie mijn getuigen,’ verklaart Jehovah, ‘en ik ben God.+
Wie kan het tegenhouden als ik iets doe?’+
14 Dit zegt Jehovah, jullie Terugkoper,+ de Heilige van Israël:+
‘Ter wille van jullie zal ik iemand naar Babylon sturen en alle grendels van de poorten naar beneden halen,+
en de Chaldeeën in hun schepen zullen het uitschreeuwen van angst.+
15 Ik ben Jehovah, jullie Heilige,+ de Schepper van Israël,+ jullie Koning.’+
16 Dit zegt Jehovah,
die een weg baant door de zee
en zelfs een pad maakt door kolkend water,+
17 die de strijdwagen en het paard laat optrekken,+
het leger met de machtige strijders:
‘Ze gaan liggen en zullen niet meer opstaan.+
Ze zullen vergaan, uitgedoofd als een brandende pit.’
18 ‘Denk niet aan wat er vroeger gebeurd is
en blijf niet hangen in het verleden.
19 Kijk! Ik doe iets nieuws.+
Het gebeurt nu al.
Zien jullie het niet?
20 De wilde dieren zullen me eren,
de jakhalzen en de struisvogels.
Want ik geef water in de wildernis
en rivieren in de woestijn,+
zodat mijn volk, mijn uitverkorene,+ kan drinken.
21 Het volk dat ik voor mij gevormd heb,
kan dan mijn lof verkondigen.+
23 Je hebt me geen schapen gebracht voor je volledige brandoffers
en me niet geëerd met je slachtoffers.
Ik heb je niet gedwongen mij een geschenk te geven
en ik heb je ook niet vermoeid door geurige hars+ te eisen.
24 Je hebt met je geld geen kalmoes* voor me gekocht
en je hebt me niet verzadigd met het vet van je slachtoffers.+
In plaats daarvan heb je me belast met je zonden
en me vermoeid met je fouten.+
25 Ik — ik ben degene die je overtredingen* uitwist+ ter wille van mezelf,+
en ik zal niet meer denken aan je zonden.+
26 Laten we een rechtszaak tegen elkaar voeren. Herinner me eraan,
vertel me jouw kant van de zaak om te bewijzen dat je gelijk hebt.
28 Daarom zal ik de leiders van de heilige plaats ontwijden,
ik zal Jakob overleveren aan vernietiging
en Israël aan spottende woorden.+
44 Jakob, mijn dienaar, luister nu,
en jij, Israël, die ik heb uitgekozen.+
2 Dit zegt Jehovah,
je Maker en degene die je heeft gevormd,+
die je vanaf de moederschoot* heeft geholpen:
4 Ze zullen opkomen alsof ze tussen groen gras staan,+
als populieren aan waterstromen.
5 De een zal zeggen: ‘Ik hoor bij Jehovah.’+
De ander zal zichzelf de naam van Jakob geven,
en weer een ander zal op zijn hand schrijven: ‘Eigendom van Jehovah’.
En hij zal de naam Israël aannemen.”
“Ik ben de eerste en ik ben de laatste.+
Er is geen andere God dan ik.+
7 Wie is zoals ik?+
Laat hij spreken, verkondigen en het mij bewijzen!+
Laat ze vertellen wat er te gebeuren staat
en wat er nog gaat komen,
zoals ik heb gedaan vanaf de tijd dat ik het volk van vroeger heb gevormd.
8 Wees niet bang,
laat je niet door angst verlammen.+
Heb ik het elk van jullie niet van tevoren verteld en aangekondigd?
Jullie zijn mijn getuigen.+
Is er een andere God dan ik?
Nee, een andere Rots is er niet.+ Ik ken er geen.”’
9 Alle mensen die beelden maken zijn niets waard
en ze hebben niets aan hun geliefde voorwerpen.+
Als hun getuigen zien ze* niets en weten ze niets.+
Hun makers staat schande te wachten.+
11 Luister! Iedereen die zich bij hem aansluit zal te schande worden gemaakt!+
De ambachtslieden zijn maar mensen.
Laat ze bij elkaar komen en hun plaats innemen.
Ze zullen beven van angst en allemaal te schande worden gemaakt.
12 De smid bewerkt boven de kolen het ijzer met zijn gereedschap.
Met hamers geeft hij het vorm,
hij bewerkt het met zijn krachtige arm.+
Dan krijgt hij honger en verliest zijn kracht.
Hij drinkt geen water en wordt moe.
13 De houtsnijder spant het meetlint en tekent met rood krijt een patroon.
Hij bewerkt het hout met een schaaf en tekent het af met een passer.
14 Iemand hakt ceders om voor zijn werk.
Hij kiest een bepaalde boomsoort, een eik,
en laat die groot en sterk worden tussen de bomen van het woud.+
Hij plant een laurierboom en de regen zorgt voor groei.
15 Dan gebruikt een man het hout als brandstof.
Hij neemt een deel om zich te warmen.
Hij maakt een vuur en bakt brood.
Maar hij maakt ook een god en gaat die aanbidden.
Hij maakt er een beeld van en knielt ervoor neer.+
16 De ene helft verbrandt hij in het vuur.
Op die helft roostert hij vlees en hij eet tot hij genoeg heeft.
Ook warmt hij zich en zegt:
‘Ha, ik kijk naar het vuur en word lekker warm!’
17 Maar van de rest maakt hij een god, een beeld.
Hij knielt ervoor neer en gaat het aanbidden.
Hij bidt tot het beeld en zegt:
‘Red me, want u bent mijn god.’+
18 Ze weten niets, ze begrijpen niets,+
want hun ogen zitten dicht en ze kunnen niet zien.
Het ontbreekt ze* aan inzicht.
19 Niemand staat erbij stil,*
ze hebben niet de kennis of het begrip om te zeggen:
‘De ene helft heb ik verbrand in het vuur,
op de houtskool heb ik brood gebakken en vlees geroosterd om te eten.
Moet ik dan van de rest iets walgelijks maken?+
Moet ik een stuk* hout van een boom gaan aanbidden?’
20 Hij voedt zich met as.
Zijn eigen hart heeft hem misleid en bedrogen.
Hij kan zichzelf* niet redden en vraagt zich niet af:
‘Is het misschien bedrog wat ik in mijn rechterhand houd?’
21 ‘Houd dit in gedachte, Jakob, en jij, Israël,
want je bent mijn dienaar.
Ik heb je gemaakt en je bent mijn dienaar.+
Ik zal je niet vergeten, Israël.+
22 Ik zal je fouten uitwissen als door een wolk+
en je zonden als door een wolkendek.
Kom bij me terug, want ik zal je terugkopen.+
23 Juich van vreugde, hemel,
om wat Jehovah heeft gedaan!
Juich in triomf, diepten van de aarde!
Jubel van blijdschap, bergen,+
bossen en alle bomen!
Want Jehovah heeft Jakob teruggekocht
en in Israël toont hij zijn pracht.’+
24 Dit zegt Jehovah, je Terugkoper,+
degene die je heeft gevormd vanaf de moederschoot:
‘Ik ben Jehovah, die alles heeft gemaakt.
Wie was er bij mij?
25 Ik stuur de tekenen van zwetsers* in de war.
Ik ben degene die waarzeggers voor gek laat staan,+
degene die wijzen in verwarring brengt
en hun kennis in dwaasheid verandert.+
26 Ik ben degene die het woord van zijn dienaar laat uitkomen,
die de voorspellingen van zijn boodschappers volledig vervult,+
degene die over Jeruzalem zegt: “Ze zal bewoond worden”+
en over de steden van Juda: “Ze zullen herbouwd worden+
en haar ruïnes zal ik herstellen.”+
27 Ik ben degene die tegen het diepe water zegt: “Verdamp!
Ik zal al je rivieren droogleggen.”+
28 Ik ben degene die over Cyrus zegt:+ “Hij is mijn herder
en mijn wil zal hij volledig uitvoeren”,+
degene die over Jeruzalem zegt: “Ze zal herbouwd worden”
en over de tempel: “Je fundament zal gelegd worden.”’+
45 Dit zegt Jehovah tegen zijn gezalfde, tegen Cyrus,+
die ik bij de rechterhand heb gepakt+
om voor hem uit volken te onderwerpen,+
om koningen te ontwapenen,*
om voor hem uit de dubbele deuren te openen,
zodat de poorten niet gesloten zullen zijn:
2 ‘Ik zal voor je uit gaan,+
ik zal de heuvels vlak maken.
De koperen deuren zal ik in stukken breken
en de ijzeren grendels stukslaan.+
3 Ik zal je de schatten in de duisternis geven
en de verborgen schatten in de schuilplaatsen,+
zodat je weet dat ik Jehovah ben,
de God van Israël, die je bij je naam roept.+
4 Ter wille van mijn dienaar Jakob en van Israël, mijn uitverkorene,
roep ik je bij je naam.
Ik geef je een erenaam, hoewel je me niet kende.
5 Ik ben Jehovah en er is niemand anders.
Er is geen andere God dan ik.+
Ik zal je kracht geven,* hoewel je me niet kende,
6 zodat men weet
van waar de zon opgaat tot waar ze ondergaat*
dat er niemand is buiten mij.+
Ik ben Jehovah en er is niemand anders.+
Ik, Jehovah, doe dat alles.
8 Hemel, laat het regenen van boven,+
laat er rechtvaardigheid uit de wolken neerstromen.
Aarde, ga open en breng redding voort,
laat ook rechtvaardigheid opkomen.+
Ik, Jehovah, heb dat alles gemaakt.’
9 Wee degene die de strijd aangaat* met zijn Maker!*
Zo iemand is namelijk niet meer dan een potscherf
tussen de andere potscherven op de grond.
Moet de klei tegen de Pottenbakker* zeggen: ‘Wat maak je eigenlijk?’+
Of moet dat wat je hebt gemaakt, zeggen: ‘Hij heeft geen handen’?*
10 Wee degene die tegen een vader zegt: ‘Waar word jij nu vader van?’
En tegen een vrouw: ‘Wat zet jij nu op de wereld?’*
11 Dit zegt Jehovah, de Heilige van Israël,+ degene die hem heeft gevormd:
‘Stel jij me vragen over wat nog komen gaat?
Geef jij me bevelen over mijn zonen+ en over wat ik met mijn handen heb gemaakt?
12 Ik heb de aarde gemaakt+ en de mens erop geschapen.+
13 ‘Vanwege mijn rechtvaardigheid heb ik een man laten opstaan,+
en ik zal al zijn wegen effenen.
Hij is het die mijn stad zal bouwen+
en mijn ballingen zonder betaling of steekpenningen+ vrij zal laten’,+ zegt Jehovah van de legermachten.
14 Dit zegt Jehovah:
‘De winst* van Egypte en de koopwaar* van Ethiopië en de Sabeeërs, lang van gestalte,
zullen naar je toe komen en van jou worden.
Ze zullen geketend achter je lopen.
Ze zullen komen en zich voor je neerbuigen.+
Vol ontzag zullen ze tegen je zeggen: “God is echt met u,+
er is niemand anders; er is geen andere God.”’
15 U bent echt een God die zich verbergt,
o God van Israël, de Redder.+
16 Schande en vernedering staan hun allemaal te wachten.
Degenen die afgodsbeelden maken zullen zonder eer vertrekken.+
17 Maar Israël zal door Jehovah worden gered en die redding is eeuwig.+
Voor altijd en eeuwig zullen jullie niet beschaamd of te schande gemaakt worden.+
18 Want dit zegt Jehovah,
de Schepper van de hemel,+ de ware God,
degene die de aarde heeft gevormd, haar Maker die haar stevig heeft gefundeerd,+
die haar niet voor niets* heeft geschapen, maar haar gemaakt heeft om bewoond te worden:+
‘Ik ben Jehovah, en er is niemand anders.
19 Ik heb niet gesproken op een verborgen plek,+ in een duistere streek.
Ik heb niet tegen het nageslacht* van Jakob gezegd:
“Zoek me voor niets.”*
Ik ben Jehovah, die zegt wat rechtvaardig is en vertelt wat juist is.+
20 Verzamel je en kom.
Kom samen dichterbij, jullie die ontsnapt zijn aan de volken.+
Degenen die beelden ronddragen weten niets
en ze bidden tot een god die ze niet kan redden.+
21 Breng verslag uit, leg je zaak voor.
Laat ze samen eensgezind overleggen.
Wie heeft dit lang geleden voorspeld,
wie heeft het lang van tevoren aangekondigd?
Heb ik, Jehovah, dat niet gedaan?
22 Wend je tot mij en word gered,+ alle uithoeken van de aarde,
want ik ben God en er is niemand anders.+
23 Ik heb gezworen bij mezelf.
Het woord uit mijn mond is waar
en zal niet terugkomen:+
Elke knie zal zich voor mij buigen
en elke tong zal trouw zweren+
24 en zeggen: “Bij Jehovah vind je beslist ware rechtvaardigheid en kracht.
Iedereen die woedend op hem wordt, zal vol schaamte voor hem verschijnen.
25 Dankzij Jehovah zal duidelijk worden dat heel het nageslacht* van Israël gelijk heeft,+
en ze zullen vol trots over hem vertellen.”’
46 Bel knielt,+ Ne̱bo buigt.
Hun afgoden zijn op dieren geladen, op lastdieren,+
als bagage die zwaar op de vermoeide dieren drukt.
2 Ze buigen en knielen samen neer,
ze kunnen de lading* niet redden
en zelf worden ze* gevangengenomen.
3 ‘Luister naar mij, huis van Jakob, en jullie allemaal die overblijven van het huis van Israël,+
jullie die ik vanaf de geboorte heb gesteund en vanaf de moederschoot heb gedragen.+
4 Tot in je ouderdom blijf ik dezelfde,+
tot in je grijsheid blijf ik je steunen.
Ik zal je dragen, steunen en redden, net zoals voorheen.+
6 Er zijn mensen die het goud uit hun buidel schudden.
Ze wegen het zilver af op de weegschaal.
Ze huren een smid en hij maakt er een god van.+
Dan buigen ze diep, ze aanbidden hem.*+
7 Ze tillen hem op hun schouders.+
Ze dragen hem rond en zetten hem op zijn plek, en daar staat hij dan.
Hij komt niet van zijn plaats.+
Ze roepen tot hem maar hij antwoordt niet.
Iemand die het moeilijk heeft kan hij niet redden.+
8 Denk hieraan en verzamel moed.
Neem het ter harte, overtreders.
Ik ben God, er is niemand als ik.+
10 Vanaf het begin vertel ik de afloop
en van oudsher de dingen die nog niet zijn gedaan.+
Ik heb het gezegd en ik zal het laten gebeuren.
Ik heb het me voorgenomen en ik zal het ook doen.+
12 Luister naar me, koppige* mensen,
jullie die ver van rechtvaardigheid af staan.
13 Ik heb mijn rechtvaardigheid dichtbij gebracht.
Ze is niet ver weg
en mijn redding zal niet op zich laten wachten.+
In Sion zal ik redding brengen, aan Israël mijn pracht.’+
47 Kom naar beneden en ga in het stof zitten,
maagdelijke dochter Babylon.+
Ga op de grond zitten waar geen troon is,+
dochter van de Chaldeeën,
want mensen zullen je nooit meer week en verwend noemen.
2 Pak een handmolen en maal meel.
Verwijder je sluier.
Trek je rok uit, ontbloot je benen.
Steek rivieren over.
3 Je naaktheid zal ontbloot worden.
Je schande zal onthuld worden.
Ik zal wraak nemen+ en niemand zal me tegenhouden.*
5 Ga zitten, zwijg en ga de duisternis in,
dochter van de Chaldeeën.+
Ze zullen je niet meer Meesteres* van Koninkrijken noemen.+
6 Ik werd woedend op mijn volk.+
Maar je toonde geen medelijden met* ze.+
Zelfs op de ouderen legde je een zwaar juk.+
7 Je zei: ‘Ik zal altijd Meesteres* zijn, voor eeuwig.’+
Je hebt deze dingen niet ter harte genomen.
Je hebt er niet bij stilgestaan hoe het zou aflopen.
‘Het draait om mij, er is niemand anders.+
Ik word geen weduwe,
ik zal nooit kinderen verliezen.’+
9 Maar deze twee dingen zullen je plotseling overkomen, op één dag:+
je zult kinderen verliezen en weduwe worden.
10 Je vertrouwde op je slechtheid.
Je zei: ‘Niemand ziet me.’
Je wijsheid en kennis hebben je misleid
en je zegt bij jezelf:* ‘Het draait om mij, er is niemand anders.’
11 Maar je zult ellende meemaken
en geen van je tovermiddelen zal het tegenhouden.*
Tegenspoed zal je overvallen, je zult het niet kunnen afwenden.
Plotseling zul je ten val komen, als nooit tevoren.+
12 Ga maar door met je bezweringen en al je toverkunsten,+
waarmee je je van jongs af aan hebt vermoeid.
Misschien heb je er wat aan.
Misschien kun je indruk maken op mensen.
13 Je bent moe geworden van al je raadgevers.
Laat ze nu opstaan en je komen redden,
degenen die de hemel aanbidden,* die naar de sterren staren,+
die bij elke nieuwemaan vertellen
welke dingen je zullen overkomen.
14 Kijk! Ze zijn als stoppels.
Een vuur zal ze verbranden.
Ze kunnen zichzelf* niet redden uit de macht van de vlammen.
Dit is geen houtskool om je aan te warmen
en dit is geen vuur om bij te zitten.
15 Dat is wat je aan je bezweerders zult hebben,
aan degenen met wie je je van jongs af aan hebt vermoeid.
Ze zullen rondzwerven, ieder zijn eigen kant op.*
Er zal niemand zijn die je redt.+
48 Hoor dit, huis van Jakob,
jullie die jezelf Israël noemen+
en die uit Juda’s water zijn gekomen,*
jullie die zweren bij de naam van Jehovah+
en die de God van Israël aanroepen,
alleen niet in oprechtheid en rechtvaardigheid.+
2 Want ze noemen zich naar de heilige stad+
en zoeken steun bij de God van Israël,+
wiens naam Jehovah van de legermachten is.
3 ‘Wat er vroeger* is gebeurd had ik je al lang geleden aangekondigd.
Het kwam uit mijn eigen mond,
ik maakte het bekend.+
Plotseling kwam ik in actie en het gebeurde.+
4 Omdat ik wist hoe koppig je bent
— je nek is een ijzeren pees en je voorhoofd is van koper+ —
5 had ik het je al lang geleden aangekondigd.
Voordat het gebeurde, liet ik het je horen,
zodat je niet kon zeggen: “Mijn afgod heeft dit gedaan,
mijn gesneden beeld en mijn metalen* beeld hebben dit bevolen.”
6 Je hebt het allemaal gehoord en gezien.
Ga je het niet bekendmaken?+
Vanaf nu kondig ik je nieuwe dingen aan,+
goedbewaarde geheimen die je onbekend waren.
7 Ze worden nu pas geschapen — en niet lang geleden —
dingen die je tot nu toe nog nooit hebt gehoord,
zodat je niet kunt zeggen: “Kijk, ik wist het allang.”
8 Nee, je hebt het niet gehoord,+ je wist er niet van,
in het verleden waren je oren niet geopend.
Want ik weet dat je heel onbetrouwbaar bent+
en dat je vanaf je geboorte een overtreder wordt genoemd.+
9 Maar ter wille van mijn naam zal ik mijn woede beheersen,+
ter wille van mijn eer zal ik me inhouden tegenover jou
en ik zal je niet uit de weg ruimen.+
10 Luister! Ik heb je gelouterd, maar niet als zilver.+
Ik heb je getest* in de smeltoven van ellende.+
11 Ter wille van mij, ter wille van mezelf zal ik in actie komen,+
want ik kan me toch niet laten ontwijden?+
Ik geef mijn eer aan* niemand anders.
12 Luister naar me, Jakob, Israël, die ik geroepen heb.
Ik ben Dezelfde.+ Ik ben de eerste, ik ben ook de laatste.+
13 Eigenhandig heb ik de fundamenten van de aarde gelegd+
en mijn rechterhand heeft de hemel uitgespannen.+
Als ik ze roep staan ze tegelijk op.
14 Kom allemaal bij elkaar en luister.
Wie van hen heeft deze dingen aangekondigd?
Jehovah heeft hem lief.+
15 Ikzelf heb gesproken en ik heb hem geroepen.+
Ik heb hem laten komen en hij zal succes hebben op zijn weg.+
16 Kom bij me en luister hiernaar.
Vanaf het eerste begin heb ik niet in het geheim gesproken.+
Vanaf de tijd dat het gebeurde, was ik erbij.’
En nu heeft de Soevereine Heer Jehovah mij gestuurd, en ook* zijn geest.
17 Dit zegt Jehovah, je Terugkoper, de Heilige van Israël:+
18 Luisterde je maar naar mijn geboden!+
Nooit zou hun naam bij mij uitgewist of uitgeroeid worden.’
20 Ga uit Babylon weg!+
Vlucht weg van de Chaldeeën.
Kondig het aan met gejuich! Maak het bekend!+
Laat het weten tot aan de einden van de aarde.+
Zeg: ‘Jehovah heeft zijn dienaar Jakob teruggekocht.+
21 Ze hadden geen dorst toen hij ze door dorre streken leidde.+
Hij gaf ze water uit de rots.
Hij spleet een rots open en liet er water uit stromen.’+
22 ‘Voor slechte mensen is er geen vrede’, zegt Jehovah.+
49 Luister naar mij, eilanden,
en let op, verre volken.+
Jehovah heeft me geroepen voordat ik was geboren.*+
Hij heeft mijn naam genoemd vanaf de tijd dat ik in de buik van mijn moeder was.
2 Hij maakte mijn mond als een scherp zwaard.
In de schaduw van zijn hand heeft hij me verborgen.+
Hij maakte een gepolijste pijl van me.
Hij borg me op in zijn pijlkoker.
3 Hij zei tegen me: ‘Jij bent mijn dienaar, Israël.+
Via jou zal ik mijn pracht laten zien.’+
4 Maar ik zei: ‘Ik heb voor niets gezwoegd.
Tevergeefs heb ik al mijn krachten gegeven aan iets wat geen zin heeft.
5 Jehovah, die me vanaf de buik gevormd heeft als zijn dienaar,
heeft nu gezegd dat ik Jakob bij hem terug moet brengen,
zodat Israël bij hem verzameld wordt.+
Ik zal geëerd worden in de ogen van Jehovah
en mijn God zal dan mijn kracht zijn.
6 En hij zei: ‘Het is niet genoeg dat je mijn dienaar bent
om de stammen van Jakob overeind te helpen
en de Israëlieten die gespaard zijn terug te brengen.
Ik heb je ook gegeven als een licht voor de volken,+
zodat mijn redding tot de uiteinden van de aarde zou reiken.’+
7 Dit zegt Jehovah, de Terugkoper van Israël, zijn Heilige,+ tegen degene die veracht wordt,*+ tegen degene die gehaat wordt door het volk, tegen de dienaar van regeerders:
‘Koningen zullen het zien en opstaan
en leiders zullen zich neerbuigen
vanwege Jehovah, die trouw is,+
de Heilige van Israël, die je heeft uitgekozen.’+
8 Dit zegt Jehovah:
Ik bleef je beschermen om je als een verbond voor het volk te geven,+
om het land te herstellen,
om hun verwoeste erfdelen aan hen terug te geven,+
9 om tegen de gevangenen te zeggen: “Kom naar buiten!”+
en tegen degenen die in duisternis zitten:+ “Kom tevoorschijn!”
Langs de wegen zullen ze grazen,
hun weiden zullen langs alle uitgesleten paden* liggen.
10 Ze zullen geen honger hebben of dorst lijden,+
de verzengende hitte en de zon zullen hen niet treffen.+
11 Ik zal al mijn bergen in een weg veranderen
en mijn hoofdwegen zullen worden opgehoogd.+
12 Kijk! Ze komen van ver weg,+
sommigen uit het noorden en uit het westen
en anderen uit het land Si̱nim.’+
13 Jubel van vreugde, hemel, en wees blij, aarde.+
Laten de bergen vrolijk zijn met gejuich.+
14 Maar Sion bleef zeggen:
‘Jehovah heeft me verlaten,+ Jehovah is me vergeten.’+
15 Kan een vrouw haar zuigeling vergeten
of geen medegevoel hebben met de zoon van haar buik?
Ook al zou zo’n vrouw hem vergeten, ik zou jou nooit vergeten.+
16 Kijk! Ik heb je in mijn handpalmen gegraveerd.
Je muren heb ik steeds voor ogen.
17 Je zonen haasten zich terug.
Degenen die je neergehaald en verwoest hebben, zullen van je weggaan.
18 Sla je ogen op en kijk rond.
Ze verzamelen zich allemaal.+
Ze komen naar je toe.
‘Zo zeker als ik leef,’ verklaart Jehovah,
‘als sieraden zul je ze allemaal dragen
en je zult ze omhangen zoals een bruid dat doet.
19 Hoewel je plaatsen verwoest en verlaten waren en je land in puin lag,+
zal het nu te klein worden voor alle bewoners,+
20 De zonen die je kreeg nadat je je kinderen verloren had, zullen in je bijzijn zeggen:
“Deze plek is te klein voor me geworden.
Maak wat ruimte voor me, zodat ik hier kan wonen.”+
21 En je zult bij jezelf* zeggen:
“Wie heeft me deze kinderen geschonken?
Want ik ben een vrouw die haar kinderen verloren heeft en onvruchtbaar is,
die is verbannen en gevangengenomen.
Wie heeft ze opgevoed?+
Kijk! Ik bleef helemaal alleen achter.+
Waar komen zij dan vandaan?”’+
22 Dit zegt de Soevereine Heer Jehovah:
‘Luister! Ik zal mijn hand opheffen voor de naties
23 Koningen worden je verzorgers+
en hun vorstinnen je voedsters.
Je zult moeten weten dat ik Jehovah ben,
degenen die op mij hopen zullen niet teleurgesteld worden.’+
24 Kan men een machtige man zijn gevangenen afnemen
of kan men de gevangenen van een tiran bevrijden?
25 Maar dit zegt Jehovah:
‘Zelfs de gevangenen van een machtige man zullen weggenomen worden+
en de gevangenen van een tiran zullen bevrijd worden.+
Iedereen die tegen jou strijdt zal ik bestrijden+
en ik zal je eigen zonen redden.
26 Degenen die jou slecht behandelen zal ik hun eigen vlees laten eten
en ze zullen dronken worden van hun eigen bloed zoals van zoete wijn.
50 Dit zegt Jehovah:
‘Waar is de echtscheidingsakte+ van jullie moeder, die ik weggestuurd heb?
Of aan wie van mijn schuldeisers heb ik jullie verkocht?
Luister! Jullie werden verkocht vanwege je eigen fouten,+
en vanwege jullie overtredingen is jullie moeder weggestuurd.+
2 Waarom was er dan niemand toen ik kwam?
Waarom antwoordde niemand toen ik riep?+
Is mijn hand te kort om te verlossen
of heb ik geen kracht om te redden?+
Door gebrek aan water rotten de vissen weg
en ze sterven van dorst.
3 Ik bedek de hemel met duisternis+
en ik bekleed hem met een zak.’
4 De Soevereine Heer Jehovah heeft me de tong gegeven van iemand die onderwezen is,*+
zodat ik de juiste woorden* kan vinden voor degenen die vermoeid zijn.*+
Hij maakt me elke ochtend wakker,
hij wekt mijn oor om te luisteren als iemand die onderwijs krijgt.+
5 De Soevereine Heer Jehovah heeft mijn oor geopend
en ik was niet opstandig.+
Ik ben niet weggegaan, de andere kant op.+
6 Ik gaf mijn rug aan hen die me sloegen
en mijn wangen aan hen die mijn baard uittrokken.
Mijn gezicht hield ik niet verborgen voor vernederingen en speeksel.+
7 Maar de Soevereine Heer Jehovah zal me helpen.+
Daarom zal ik me niet vernederd voelen.
Daarom heb ik mijn gezicht zo hard gemaakt als steen*+
en ik weet dat ik niet te schande gemaakt zal worden.
8 Degene die me rechtvaardig verklaart is dichtbij.
Laten we samen* opstaan.
Wie begint een zaak tegen mij?
Laat hij naar me toe komen.
9 Luister! De Soevereine Heer Jehovah zal me helpen.
Wie zal me schuldig verklaren?
Luister! Ze zullen allemaal verslijten als een kledingstuk.
Een mot zal ze opeten.
10 Wie van jullie heeft ontzag voor Jehovah
en luistert naar de stem van zijn dienaar?+
Wie heeft in diepe duisternis gewandeld, zonder licht?
Laat hij op de naam van Jehovah vertrouwen en op zijn God steunen.
11 ‘Luister! Jullie die een vuur aansteken,
die vonken laten rondvliegen,
wandel in het licht van je eigen vuur,
tussen de vonken die je zelf hebt gemaakt.
Dit is wat je uit mijn hand zult krijgen:
met vreselijke pijn zul je gaan liggen.
51 Luister naar me, jullie die rechtvaardigheid najagen,
jullie die Jehovah zoeken.
Kijk naar de rots waaruit jullie gehouwen zijn
en naar de groeve waaruit jullie gegraven zijn.
Er zal blijdschap en gejuich in haar gevonden worden,
dankbaarheid en melodieus gezang.+
4 Let goed op, mijn volk,
luister goed naar me, mijn natie.+
5 Mijn rechtvaardigheid komt dichtbij.+
6 Sla je ogen op naar de hemel
en kijk naar de aarde beneden.
Want de hemel zal vervliegen als rook,
de aarde zal verslijten als een kledingstuk
en haar bewoners zullen sterven als muggen.
Wees niet bang voor de spot van sterfelijke mensen
en laat je geen angst aanjagen door hun beledigingen.
8 Want een mot zal ze opeten alsof ze kleding zijn,
Maar mijn rechtvaardigheid zal er altijd zijn
en mijn redding tot in alle generaties.’+
9 Word wakker! Word wakker, arm van Jehovah!+
Bekleed u met kracht.
Word wakker zoals lang geleden, zoals in vroegere generaties.
10 Bent u het niet die de zee liet opdrogen, het water van de grote diepte?+
Degene die de diepte van de zee veranderde in een weg, zodat de teruggekochten konden oversteken?+
Grote vreugde en blijdschap zullen ze krijgen
en verdriet en gezucht zullen verdwijnen.+
12 ‘Ikzelf ben het die jullie troost.+
Waarom zou je bang zijn voor een sterfelijk mens die uiteindelijk doodgaat+
en voor een mensenzoon die zal verdorren als groen gras?
13 Waarom vergeet je Jehovah, je Maker,+
die de hemel heeft uitgespannen+ en de fundamenten van de aarde heeft gelegd?
En voortdurend, de hele dag, was je bang voor de woede van de onderdrukker,*
alsof hij in staat was je te vernietigen.
Waar is nu de woede van de onderdrukker?
14 Degene die voorovergebogen vastgeketend is, zal binnenkort bevrijd worden.+
Hij zal niet sterven en de kuil in gaan,
hij zal geen tekort hebben aan brood.
15 Maar ik ben Jehovah, je God,
die de zee opzweept en haar golven laat bruisen+
16 Ik zal mijn woorden in je mond leggen
en met de schaduw van mijn hand zal ik je bedekken+
om de hemel te planten en de fundamenten van de aarde te leggen+
en tegen Sion te zeggen: “Jij bent mijn volk.”+
17 Word wakker! Word wakker! Sta op, Jeruzalem.+
Uit Jehovah’s hand heb je de beker van zijn woede gedronken.
Je hebt gedronken uit de kelk,
de beker die je laat zwalken heb je leeggedronken.+
18 Niet één van alle zonen die ze ter wereld heeft gebracht leidt haar
en niet één van alle zonen die ze heeft opgevoed neemt haar bij de hand.
19 Deze twee dingen zijn je overkomen.
Wie zal met je meeleven?
Vernietiging en verwoesting, honger en zwaard!+
Wie zal je troosten?+
20 Je zonen zijn bezweken.+
Ze liggen op elke straathoek,*
als wilde schapen in een net.
Ze zijn volgegoten met de woede van Jehovah, de bestraffing van je God.’
21 Luister daarom alsjeblieft hiernaar,
o vrouw, ellendig en dronken maar niet van wijn.
22 Dit zegt je Heer Jehovah, je God, die zijn volk verdedigt:
‘Kijk! De beker die je laat zwalken+ zal ik uit je hand pakken,
de kelk, mijn beker van woede.
Je zult die nooit meer drinken.+
23 Ik zal die geven aan hen die je kwellen,+
aan hen die tegen je* zeggen: “Buig, dan kunnen we over je heen lopen!”
Je maakte je rug als de grond,
als een straat waar ze overheen konden gaan.’
52 Word wakker! Word wakker! Bekleed je met kracht,+ Sion!+
Doe je mooie kleding aan,+ Jeruzalem, heilige stad!
Want niemand die onbesneden of onrein is zal nog bij je binnenkomen.+
2 Schud het stof van je af, sta op en neem plaats, Jeruzalem.
Maak de ketens om je hals los, gevangengenomen dochter Sion.+
3 Want dit zegt Jehovah:
4 Want dit zegt de Soevereine Heer Jehovah:
‘Eerst ging mijn volk naar Egypte om daar als vreemdeling te wonen.+
Daarna onderdrukte Assyrië ze zonder reden.’
5 ‘Wat moet ik hier dus doen?’, verklaart Jehovah.
‘Want mijn volk werd voor niets meegenomen.
Degenen die over hen heersen juichen in triomf,’+ verklaart Jehovah,
‘en voortdurend, de hele dag, wordt mijn naam respectloos behandeld.+
6 Daarom zal mijn volk mijn naam kennen,+
daarom zullen ze op die dag weten dat ik het ben die spreekt.
Luister! Ik ben het!’
7 Prachtig zijn op de bergen de voeten van degene die goed nieuws brengt,+
degene die vrede aankondigt,+
degene die goed nieuws brengt van iets beters,
degene die redding aankondigt,
degene die tegen Sion zegt: ‘Je God is Koning geworden!’+
8 Luister! Je wachters verheffen hun stem.
Eenstemmig juichen ze van blijdschap,
want wanneer Jehovah Sion herstelt zullen ze het duidelijk* zien.
9 Word vrolijk, juich eenstemmig van blijdschap, ruïnes van Jeruzalem,+
want Jehovah heeft zijn volk getroost,+ hij heeft Jeruzalem teruggekocht.+
10 Voor de ogen van alle volken heeft Jehovah zijn heilige arm ontbloot,+
alle einden van de aarde zullen de reddingsdaden* van onze God zien.+
11 Vertrek, vertrek, ga daar weg,+ raak niets onreins aan!+
12 Want jullie zullen niet in paniek vertrekken
en jullie zullen niet hoeven vluchten.
13 Luister! Mijn dienaar+ zal inzicht tonen.
Hij zal hoog verheven worden,
hij zal verhoogd worden en veel aanzien krijgen.+
14 Zoals velen verbijsterd naar hem staarden
— want zijn uiterlijk was meer gehavend dan dat van enig ander mens
en nog nooit was de statige gestalte van een mens zo toegetakeld —
15 zo zal hij veel volken schokken.+
Koningen zullen door hem sprakeloos zijn,*+
want ze zullen zien wat hun niet is verteld
en aandacht hebben voor wat ze niet hebben gehoord.+
53 Wie heeft geloofd in wat hij van ons heeft gehoord?*+
En aan wie is de arm van Jehovah+ geopenbaard?+
2 Als een twijgje+ zal hij voor hem* opschieten, als een wortel uit dorre grond.
Geen statige gestalte heeft hij en geen pracht.+
Als we hem zien worden we niet door zijn uiterlijk aangetrokken.*
3 De mensen keken op hem neer en ontweken hem,+
een man bestemd voor lijden,* die bekend was met ziekte.
Het was alsof zijn gezicht voor ons verborgen was.*
Hij werd veracht en we vonden hem waardeloos.+
En wij bezagen hem als gekweld, door God geslagen en getroffen.
5 Toch werd hij doorstoken+ voor onze overtredingen.+
Hij werd verbrijzeld voor onze fouten.+
6 Als schapen hebben we allemaal rondgedwaald,+
iedereen is zijn eigen weg gegaan
en Jehovah heeft de fouten van ons allemaal op hem laten neerkomen.+
Hij werd als een schaap naar de slacht geleid,+
als een ooi die stil is bij haar scheerders,
en hij deed zijn mond niet open.+
8 Door een onrechtvaardig vonnis* werd hij weggenomen.
Wie zal zich met de bijzonderheden van zijn generatie* bezighouden?
Want hij werd verwijderd uit het land der levenden.+
Vanwege de overtredingen van mijn volk werd hij geslagen.*+
9 Hij kreeg een graf* bij slechte mensen+
en na zijn dood werd hij bij de rijken* begraven,+
hoewel hij niets verkeerds had gedaan*
en er geen bedrog in zijn mond was.+
10 Maar het was Jehovah’s wil* om hem te verbrijzelen, hij liet hem ziek worden.
Als u zijn leven* als een schuldoffer aanbiedt,+
dan zal hij zijn nageslacht* zien, hij zal zijn dagen verlengen,+
11 Vanwege zijn lijden* zal hij tevreden zijn met wat hij ziet.
Door middel van zijn kennis zal mijn dienaar,+ de rechtvaardige,
veel mensen in een rechtvaardige positie brengen+
en hij zal hun fouten dragen.+
12 Om die reden zal ik hem een deel toewijzen onder de velen
en hij zal de buit verdelen met de machtigen,
omdat hij zijn leven* heeft uitgestort in de dood+
en tot de overtreders werd gerekend.+
54 ‘Juich van vreugde, onvruchtbare vrouw, die niet heeft gebaard!+
Word vrolijk en barst los in gejuich,+ jij die nog nooit weeën hebt gehad,+
want de eenzame vrouw heeft meer zonen*
2 ‘Maak de plaats van je tent groter.+
Breid de tentkleden van je grootse tabernakel uit.
Houd je niet in, maak je tentkoorden langer
en maak je tentpinnen sterk.+
3 Want je zult je naar rechts en naar links uitbreiden.
Je nakomelingen zullen volken onderwerpen
en de verlaten steden gaan bewonen.+
4 Wees niet bang,+ want je zult niet te schande gemaakt worden+
en voel je niet vernederd, want je zult niet teleurgesteld worden.
Je zult de schande van je jeugd vergeten
en de schaamte van je weduwschap zul je je niet meer herinneren.’
En de Heilige van Israël is je Terugkoper.+
Hij zal de God van de hele aarde+ worden genoemd.
6 Want Jehovah heeft je geroepen alsof je een verlaten en diepbedroefde* vrouw was,+
als een vrouw die in haar jeugd trouwde maar verstoten werd’, zegt je God.
7 ‘Korte tijd heb ik je verlaten,
maar met grote barmhartigheid zal ik je terugbrengen.+
8 In een stortvloed van woede heb ik mijn gezicht een moment verborgen,+
maar met eeuwige loyale liefde zal ik barmhartig voor je zijn’,+ zegt Jehovah, je Terugkoper.+
9 ‘Dit is voor mij als de tijd van Noach.+
Net zoals ik heb gezworen dat het water van Noach de aarde niet meer zal bedekken,+
zo zweer ik dat ik niet meer woedend op je zal worden en je niet meer zal straffen.+
10 Want al zouden de bergen verdwijnen
en de heuvels wankelen,
mijn loyale liefde voor jou zal niet verdwijnen+
en mijn vredesverbond zal niet wankelen’,+ zegt Jehovah, die barmhartig voor je is.+
11 ‘Gekwelde vrouw,+ door storm geteisterd, zonder troost,+
ik leg je stenen in harde mortel
en ik maak je fundament van saffieren.+
12 Je kantelen zal ik van robijnen maken,
je poorten van fonkelende stenen*
en al je grenzen van edelstenen.
14 Je zult stevig gefundeerd zijn op rechtvaardigheid.+
Je zult ver verwijderd zijn van onderdrukking,+
je zult nergens bang voor zijn en niets zal je angst aanjagen,
het zal niet bij je in de buurt komen.+
15 Als iemand je aanvalt,
is dat niet op bevel van mij.
Iedereen die je aanvalt, zal ten val komen.’+
16 ‘Kijk! Ikzelf heb de ambachtsman geschapen,
die het houtskoolvuur aanblaast,
en zijn arbeid levert een wapen op.
Ik heb ook de man geschapen die dood en verderf zaait.+
17 Geen enkel wapen dat tegen je gesmeed wordt, zal succes hebben+
en elke tong die jou voor het gerecht daagt, zul je veroordelen.
Dat is het erfdeel* van de dienaren van Jehovah,
en hun rechtvaardigheid komt van mij’, verklaart Jehovah.+
55 Kom, hier is water+ voor iedereen die dorst heeft!+
Kom, jullie die geen geld hebben, koop en eet!
Ja, kom, koop wijn en melk+ zonder geld, het kost niets.+
2 Waarom blijven jullie geld betalen voor wat geen brood is
en waarom besteden jullie je inkomen* aan wat niet vult?
Let op, en je* zult in leven blijven.
Ik zal zeker een eeuwig verbond met je sluiten+
in overeenstemming met de uitingen van loyale liefde tegenover David, die betrouwbaar* zijn.+
4 Kijk! Ik heb hem aangesteld als een getuige+ voor de volken,
5 Luister! Je zult een volk roepen dat je niet kent.
Mensen van een volk dat jou niet kent, zullen naar je toe rennen
ter wille van Jehovah, je God,+ de Heilige van Israël,
want hij zal je eer geven.+
6 Zoek Jehovah terwijl hij te vinden is.+
Roep tot hem terwijl hij dichtbij is.+
7 Laat wie slecht is zijn weg verlaten+
en de boosdoener zich afkeren van zijn gedachten.
Laat hij bij Jehovah terugkomen, die barmhartig voor hem zal zijn,+
8 ‘Want mijn gedachten zijn niet jullie gedachten+
en jullie wegen zijn niet mijn wegen’, verklaart Jehovah.
9 ‘Want zoals de hemel hoger is dan de aarde,
zo gaan mijn wegen jullie wegen te boven
en mijn gedachten jullie gedachten.+
10 Want net zoals regen en sneeuw uit de hemel neerkomen
en daar pas terugkomen als ze de aarde hebben doordrenkt, waardoor die vruchtbaar wordt en er planten opkomen
zodat er zaad is om te zaaien en brood om te eten,
Het zal niet zonder resultaat bij me terugkomen,+
maar het zal beslist mijn wil uitvoeren*+
en het zal zeker het doel bereiken waarvoor ik het uitstuur.
De bergen en de heuvels zullen blij zijn en juichen van vreugde+ als ze jullie zien,
de bomen van het veld zullen allemaal in hun handen klappen.+
13 In plaats van doornstruiken zal de jeneverboom groeien+
en in plaats van brandnetels de mirtenboom.
56 Dit zegt Jehovah:
‘Handhaaf het recht+ en doe wat rechtvaardig is,
want mijn redding zal binnenkort komen
en mijn rechtvaardigheid zal onthuld worden.+
2 Gelukkig is degene die dit doet
en de mensenzoon die zich hieraan houdt,
die de sabbat houdt en die niet ontheiligt+
en die zijn hand weerhoudt van alles wat slecht is.
3 De buitenlander die zich bij Jehovah aansluit+ mag niet zeggen:
“Jehovah zal me beslist van zijn volk afzonderen.”
En de eunuch mag niet zeggen: “Luister! Ik ben een dorre boom.”’
4 Want dit zegt Jehovah tegen de eunuchen die mijn sabbatten houden, die kiezen voor wat ik graag wil en die zich aan mijn verbond houden:
5 ‘Ik zal ze in mijn huis en binnen mijn muren een gedenkteken en een naam geven,
iets beters dan zonen en dochters.
Een eeuwige naam zal ik hun geven,
een die niet zal vergaan.
6 En de buitenlanders die zich bij Jehovah aansluiten om hem te dienen,
om de naam van Jehovah lief te hebben+
en om zijn dienaren te zijn
— iedereen die de sabbat houdt en die niet ontheiligt
en die zich aan mijn verbond houdt —
7 ook hen zal ik naar mijn heilige berg+ brengen
en ik zal ze vreugde geven in mijn huis van gebed.
Hun volledige brandoffers en hun slachtoffers zullen op mijn altaar aanvaard worden.
Want mijn huis zal een huis van gebed voor alle volken worden genoemd.’+
8 Dit verklaart de Soevereine Heer Jehovah, die degenen van Israël die verdreven waren bijeenbrengt:+
‘Ik zal nog anderen bij hem brengen, buiten degenen die al verzameld zijn.’+
9 Kom eten, alle wilde dieren van het veld
en alle wilde dieren in het bos.+
10 Zijn wachters zijn blind,+ ze merken helemaal niets.+
Ze zijn allemaal honden die stom zijn en niet kunnen blaffen.+
Hijgend liggen ze op de grond, ze zijn gek op luieren.
11 Ze zijn honden met een enorme vraatzucht,*
ze hebben nooit genoeg.
Ze zijn herders zonder begrip.+
Ze gaan allemaal hun eigen weg,
stuk voor stuk zijn ze uit op oneerlijke winst en ze zeggen:
12 ‘Kom, laat ik wat wijn halen
en laten we ons volgieten met drank.+
En morgen wordt als vandaag, alleen nog veel beter!’
57 De rechtvaardige is omgekomen,
maar niemand trekt het zich aan.
Loyale mensen worden weggerukt*+
zonder dat iemand in de gaten heeft dat de rechtvaardige is weggerukt
vanwege* het onheil.
2 Hij gaat de vrede binnen.
Ze rusten op hun bed,* iedereen die oprecht leeft.*
3 ‘Maar jullie, kom dichterbij,
zonen van een tovenares,
kinderen van een overspelig persoon en een prostituee:
4 Wie lachen jullie uit?
Tegen wie hebben jullie een grote mond en naar wie steken jullie je tong uit?
Zijn jullie geen kinderen van overtreding,
kinderen van bedrog?+
5 Zijn jullie niet degenen die branden van hartstocht onder grote bomen,+
onder elke bladerrijke boom,+
die kinderen afslachten in de dalen,*+
tussen de rotskloven?
6 Bij de gladde stenen van het dal is je deel.+
Ja, die zijn je lot.
Je giet voor hen zelfs drankoffers uit en je geeft ze geschenken.+
Moet ik genoegen nemen* met deze dingen?
7 Op een hoge en verheven berg heb je je bed klaargezet+
en je ging daarheen om slachtoffers te brengen.+
8 Achter de deur en de deurpost heb je je gedenkteken gezet.
Je hebt me verlaten en je uitgekleed.
Je ging naar boven en maakte je bed ruim.
En je sloot een verbond met ze.
Je deelde graag het bed met ze.+
Je staarde naar het mannelijk lid.*
9 Je daalde af naar Me̱lech* met olie
en met een overvloed aan parfum.
Je stuurde afgezanten ver weg,
waardoor je in het Graf* afdaalde.
10 Je hebt jezelf uitgeput met al je reizen.
Maar je zei niet: “Het is hopeloos!”
Je hebt nieuwe kracht gevonden.
Daarom heb je het niet opgegeven.*
11 Voor wie had je zo veel angst en ontzag
dat je begon te liegen?+
Je hebt niet aan mij gedacht.+
Je trok je nergens iets van aan.+
Ik hield me toch stil en bleef toch op een afstand?*+
Je toonde dus geen ontzag voor me.
13 Als je om hulp roept,
zal je verzameling afgoden je niet redden.+
De wind zal ze allemaal wegvoeren,
een zuchtje wind blaast ze allemaal weg,
maar wie bescherming bij mij zoekt zal het land erven
en mijn heilige berg in bezit nemen.+
14 Men zal zeggen: “Baan een weg! Baan een weg! Maak de weg vrij!+
Verwijder alle obstakels van de weg van mijn volk.”’
‘Ik woon in de hoge en heilige plaats,+
maar ook bij degenen die gebroken en nederig* van geest zijn,
om de geest van wie nederig* zijn
en het hart van wie gebroken zijn te laten opleven.+
16 Want ik blijf niet altijd tegen ze gekant,
ik blijf niet altijd boos.+
Anders zou iemands geest vanwege mij bezwijken+
en ook de levende wezens die ik heb gemaakt.
17 Ik was woedend vanwege zijn zondige jacht naar oneerlijke winst,+
dus sloeg ik hem, verborg ik mijn gezicht en was ik kwaad.
Maar hij bleef zich afvallig gedragen,*+ hij volgde de weg van zijn hart.
18 Ik heb zijn daden* gezien,
maar ik zal hem genezen+ en hem leiden+
en weer troost geven* aan hem+ en aan degenen die treuren.’+
19 ‘Ik schep de vrucht van de lippen.
Blijvende vrede zal worden gegeven aan wie ver weg is en aan wie dichtbij is’,+ zegt Jehovah,
‘en ik zal hem genezen.’
20 ‘Maar slechte mensen zijn als de onstuimige zee die niet tot rust kan komen,
waarvan het water zeewier en slijk blijft opwerpen.
21 Voor slechte mensen is er geen vrede’,+ zegt mijn God.
58 ‘Roep luidkeels, houd je niet in!
Laat je stem klinken als een hoorn.
Maak aan mijn volk bekend hoe opstandig ze zijn,+
vertel aan het huis van Jakob hun zonden.
2 Dag in dag uit zoeken ze me,
ze zeggen dat ze graag mijn wegen willen kennen,
alsof ze een volk zijn dat rechtvaardig leeft,
dat zich niet heeft afgekeerd van de gerechtigheid van hun God.+
Ze vragen me om rechtvaardige oordelen
in het verlangen dichter bij God te komen:+
3 “Waarom ziet u het niet als we vasten?+
En waarom merkt u het niet op als we onszelf* kwellen?”+
Omdat jullie op de dag dat jullie vasten alleen oog hebben voor je eigen belangen*
en omdat jullie je arbeiders onderdrukken.+
4 Je vasten eindigt in ruzies en conflicten,
vol slechtheid gaan jullie op de vuist.
Je kunt niet vasten zoals jullie nu doen en verwachten dat je stem in de hemel wordt gehoord.
5 Zou dat het vasten zijn dat ik wil,
een dag waarop iemand zichzelf* kwelt,
zijn hoofd buigt als een bies,
en zak en as tot zijn bed maakt?
Noem je dat vasten en een dag waar Jehovah blij mee is?
6 Nee, dit is het vasten dat ik wil:
verwijder de ketens van slechtheid,
maak de banden van het juk los,+
laat de onderdrukten vrij+
en breek elk juk in tweeën.
7 En: deel je brood met iemand die honger heeft,+
haal de arme en dakloze in huis,
geef iemand kleding als je hem naakt aantreft+
en keer je eigen vlees en bloed niet de rug toe.
8 Dan zal je licht doorbreken als de dageraad+
en zal je genezing snel komen.
Je rechtvaardigheid zal voor je uit gaan
en de glorie van Jehovah zal je achterhoede vormen.+
9 Dan zul je roepen en Jehovah zal antwoorden.
Je zult om hulp schreeuwen en hij zal zeggen: “Hier ben ik!”
Als je het juk uit jullie midden wegdoet,
niet meer met de vinger wijst en stopt met boosaardig gepraat,+
10 als je iemand die honger heeft geeft waar je zelf* naar verlangt+
en voorziet in de behoeften van degenen* die het moeilijk hebben,
dan zal zelfs in het donker je licht schijnen
en zal je duisternis als klaarlichte dag zijn.+
Hij zal je botten kracht geven
en je zult als een waterrijke tuin worden,+
als een bron die nooit opdroogt.
12 Ter wille van jou zullen oude ruïnes herbouwd worden+
en je zult de fundamenten van vroegere generaties herstellen.+
13 Als je er vanwege de sabbat van afziet* je eigen belangen* na te streven op mijn heilige dag,+
als je de sabbat een grote vreugde noemt, een heilige dag van Jehovah, een dag die eer verdient,+
als je er eer aan geeft en niet je eigen belangen nastreeft of zinloze woorden spreekt,
14 dan zul je grote vreugde vinden in Jehovah
en zal ik je over de hoogten van de aarde laten rijden.+
59 Luister! De hand van Jehovah is niet te kort om te redden+
2 Nee, door je eigen fouten is er afstand tussen jou en je God.+
Door jouw zonden heeft hij zijn gezicht voor je verborgen
en hij weigert naar je te luisteren.+
3 Want je handpalmen zijn besmeurd met bloed+
en je vingers met fouten.
Je lippen spreken leugens+ en je tong mompelt onrecht.
4 Niemand roept om rechtvaardigheid,+
niemand die naar de rechtbank gaat is eerlijk.
Ze vertrouwen op dingen die niets voorstellen*+ en spreken over wat geen waarde heeft.
Ze worden zwanger van* moeilijkheden en baren wat slecht is.+
5 Ze broeden de eieren uit van een giftige slang
en ze weven het web van een spin.+
Iedereen die van hun eieren eet gaat dood
en uit het ei dat kapotgedrukt wordt komt een adder.
6 Hun spinnenweb kunnen ze niet gebruiken als kleding
en wat ze maken kunnen ze niet aantrekken.+
Hun daden zijn schadelijk,
hun handen zijn vol gewelddaden.+
7 Hun voeten rennen naar het slechte,
ze haasten zich om onschuldig bloed te vergieten.+
Hun gedachten zijn schadelijke gedachten,
ze laten een spoor van verwoesting en ellende achter.+
8 De weg van vrede kennen ze niet,
in hun voetsporen is geen recht te vinden.+
Ze verdraaien hun wegen,
niemand die erop wandelt zal vrede vinden.+
9 Daarom is het recht ver van ons
en bereikt rechtvaardigheid ons niet.
We hopen op licht, maar kijk, er is duisternis,
en op helder licht, maar we blijven in het donker wandelen.+
10 Als blinden tasten we naar de muur,
we tasten rond als iemand die geen ogen heeft.+
Midden op de dag struikelen we als in de avondschemering.
Onder de sterken zijn we als doden.
11 We blijven allemaal grommen als beren
en droevig koeren als duiven.
We hopen op recht maar het is er niet,
we hopen op redding maar die is ver van ons.
12 Want we zijn vaak tegen u in opstand gekomen.+
Elk van onze zonden getuigt tegen ons.+
Want we beseffen hoe opstandig we zijn,
we kennen onze fouten maar al te goed.+
13 We zijn in de fout gegaan en Jehovah ontrouw geworden.
We hebben onze God de rug toegekeerd.
We hadden het over onderdrukking en opstand.+
We bedachten* leugens en mompelden leugenachtige woorden vanuit het hart.+
Want de waarheid* is gestruikeld op het plein
en oprechtheid krijgt geen toegang.
16 Hij zag dat er niemand was,
hij was verbijsterd dat niemand tussenbeide kwam.
Dus bracht zijn eigen arm redding,*
zijn eigen rechtvaardigheid steunde hem.
17 Toen deed hij rechtvaardigheid aan als een pantser*
en zette hij de helm van redding op zijn hoofd.+
18 Hij zal ze hun verdiende loon geven:+
woede aan zijn tegenstanders, vergelding aan zijn vijanden.+
En de eilanden zal hij het betaald zetten.
19 Waar de zon ondergaat zal men ontzag hebben voor de naam van Jehovah
en waar de zon opgaat voor zijn majesteit,
want hij zal komen als een wilde rivier,
die door Jehovah’s geest wordt voortgestuwd.
20 ‘Naar Sion zal de Terugkoper+ komen,+
naar degenen van Jakob die zich afkeren van overtreding’,+ verklaart Jehovah.
21 ‘Wat mij betreft, dit is mijn verbond met hen’,+ zegt Jehovah. ‘Mijn geest die op jou rust en mijn woorden die ik in je mond heb gelegd — ze zullen niet uit jouw mond worden weggenomen, niet uit de mond van je kinderen* en niet uit de mond van je kleinkinderen,’* zegt Jehovah, ‘van nu tot in eeuwigheid.’
60 ‘Vrouw, sta op+ en verspreid licht, want je licht is gekomen.
De pracht van Jehovah schijnt op je.+
2 Want kijk, duisternis zal de aarde bedekken
en dikke donkerheid de volken.
Maar op jou zal Jehovah schijnen
en op jou zal zijn pracht te zien zijn.
4 Sla je ogen op en kijk om je heen!
Ze zijn allemaal bij elkaar gebracht, ze komen naar je toe.
5 In die tijd zul je het zien en stralen+
en je hart zal sneller kloppen en overlopen van vreugde,
want de schatten van de zee zullen naar je toe worden gebracht,
de rijkdom van de volken zal bij je komen.+
Iedereen uit Scheba zal komen.
Goud en geurige hars zullen ze dragen.
Ze zullen Jehovah’s lof bekendmaken.+
7 Alle kudden van Ke̱dar+ zullen bij je worden gebracht.
De rammen van Neba̱joth+ zullen je dienen.
8 Wie zijn dat die komen aanvliegen als wolken,
als duiven naar de duiventil?*
9 Want op mij zullen de eilanden hopen,+
de schepen van Ta̱rsis gaan voorop,*
om je zonen van ver te brengen,+
samen met hun zilver en hun goud,
naar de naam van Jehovah, je God, en naar de Heilige van Israël,
10 Buitenlanders zullen je muren bouwen
en hun koningen zullen je dienen.+
Want in mijn verontwaardiging heb ik je geslagen,
11 Je poorten zullen nooit gesloten worden,+
dag en nacht zullen ze open blijven
om de rijkdom van de volken bij je te brengen,
en hun koningen zullen de leiding nemen.+
12 Want alle volken en alle koninkrijken die je niet dienen, zullen vergaan,
de volken zullen totaal verwoest worden.+
13 De pracht van de Libanon zal naar je toe komen,+
de jeneverboom, de es en de cipres, allemaal samen,+
om de plaats van mijn heiligdom pracht te geven.
De plaats voor mijn voeten zal ik eer geven.+
14 De zonen van je onderdrukkers zullen naar je toe komen en voor je knielen,
iedereen die je respectloos behandelde moet zich aan je voeten neerbuigen.
Ze zullen je de stad van Jehovah moeten noemen,
Sion van de Heilige van Israël.+
15 In plaats dat je verlaten en gehaat wordt, zonder dat iemand door je heen trekt,+
maak ik van jou een reden tot blijvende trots,
een bron van vreugde in alle generaties.+
Je zult zeker weten dat ik, Jehovah, je Redder ben
en dat de Machtige van Jakob je Terugkoper is.+
17 In plaats van het koper zal ik goud brengen
en in plaats van het ijzer zal ik zilver brengen,
in plaats van het hout koper,
en in plaats van de stenen ijzer.
Ik zal vrede als je opziener aanstellen
en rechtvaardigheid als je opzichter.+
18 In je land zal men niet meer van geweld horen
of van vernietiging en verwoesting binnen je grenzen.+
En je zult je muren Redding+ noemen en je poorten Lof.
19 De zon zal overdag geen licht meer voor je zijn
en het schijnsel van de maan zal je geen licht meer geven.
20 Je zon zal niet meer ondergaan
en je maan zal niet meer afnemen.
21 En je hele volk zal rechtvaardig zijn,
ze zullen het land voor eeuwig bezitten.
22 De kleine zal tot duizend worden
en de onbeduidende tot een machtig volk.
Ikzelf, Jehovah, zal het versnellen als het de tijd ervoor is.’
61 De geest van de Soevereine Heer Jehovah rust op mij,+
omdat Jehovah mij heeft gezalfd om goed nieuws te vertellen aan de zachtmoedigen.+
Hij heeft mij gestuurd om mensen met een gebroken hart te verbinden,
om aan de gevangenen bekend te maken dat ze vrijgelaten zullen worden
en aan wie opgesloten zitten dat hun ogen wijd geopend zullen worden,+
2 om het jaar van Jehovah’s goede wil* uit te roepen
en de dag van wraak van onze God,+
om iedereen die treurt te troosten,+
3 om te zorgen voor degenen die rouwen over Sion,
om ze een hoofdtooi te geven in plaats van as
en de olie van grote vreugde in plaats van rouw,
de mantel van lof in plaats van een moedeloze geest.
Ze zullen grote bomen van rechtvaardigheid worden genoemd,
4 Ze zullen de oude ruïnes herbouwen,
ze zullen de verlaten plaatsen uit het verleden opbouwen+
en ze zullen de verwoeste steden herstellen,+
de plaatsen die generaties lang woest hebben gelegen.+
5 ‘Vreemden zullen komen en herders zijn voor jullie kudden
en buitenlanders+ zullen jullie boeren en wijnbouwers zijn.+
6 Maar jullie zullen priesters van Jehovah+ worden genoemd,
men zal jullie de dienaren van onze God noemen.
7 In plaats van schande zullen jullie een dubbel deel hebben.
In plaats van vernedering te voelen zullen ze juichen over wat ze krijgen.
Ze zullen dus een dubbel deel in hun land bezitten.+
Aan hun vreugde komt nooit een einde.+
Ik zal ze trouw hun loon geven
en ik zal een eeuwig verbond met ze sluiten.+
10 Ik zal heel blij zijn over Jehovah.
Ik juich met hart en ziel over mijn God.+
Want hij heeft me de kleding van redding aangedaan,+
hij heeft me gekleed met het gewaad* van rechtvaardigheid,
als een bruidegom die een tulband draagt zoals die van een priester+
en als een bruid die zich met haar sieraden tooit.
11 Want zoals de aarde scheuten voortbrengt
en zoals een tuin laat opkomen wat is gezaaid,
zo zal de Soevereine Heer Jehovah
rechtvaardigheid+ en lof laten opkomen+ voor het oog van alle volken.
62 Ter wille van Sion zal ik me niet stilhouden+
en ter wille van Jeruzalem zal ik niet zwijgen,
totdat haar rechtvaardigheid schijnt als een helder licht+
en haar redding brandt als een fakkel.+
En je zult een nieuwe naam krijgen,+
die Jehovah’s eigen mond zal bepalen.
3 Je zult een prachtige kroon worden in de hand van Jehovah,
een koninklijke tulband in de handpalm van je God.
4 Je zult niet meer een verlaten vrouw+ worden genoemd
en men zal je land niet meer een woestenij+ noemen.
Je naam zal zijn: Zij is mijn vreugde,+
en je land zal Getrouwde vrouw heten.
Want Jehovah zal vreugde in je vinden
en je land zal als een getrouwde vrouw zijn.
5 Want zoals een jonge man met een maagd trouwt,
zo zullen je zonen met jou trouwen.
Zoals een bruidegom blij is met een bruid,
zo zal God blij zijn met jou.+
6 Op je muren, Jeruzalem, heb ik wachters uitgezet.
De hele dag en de hele nacht — nooit mogen ze zwijgen.
Jullie die over Jehovah praten,
neem geen rust,
7 en geef hem geen rust totdat hij Jeruzalem stevig bevestigd heeft,
totdat hij haar de eer van de aarde heeft gemaakt.’+
8 Jehovah heeft een eed afgelegd met zijn rechterhand, met zijn sterke arm:
‘Nooit meer zal ik jouw graan aan je vijanden te eten geven,
en buitenlanders zullen niet meer drinken van je nieuwe wijn, waar je hard voor hebt gewerkt.+
9 Maar degenen die het graan oogsten zullen ervan eten en ze zullen Jehovah loven,
en degenen die de druiven binnenhalen zullen ervan drinken in mijn heilige voorhoven.’+
10 Ga door de poorten, ga door de poorten.
Maak de weg vrij voor het volk.+
Baan een weg, baan een hoofdweg.
Haal de stenen weg.+
Hef een signaal* omhoog voor de volken.+
11 Luister! Jehovah heeft tot de einden van de aarde verkondigd:
‘Zeg tegen de dochter Sion:
“Kijk! Je redding komt.+
Kijk! Hij heeft zijn beloning bij zich,
het loon dat hij betaalt, gaat voor hem uit.”’+
12 Degenen die door Jehovah zijn teruggekocht, zullen het heilige volk worden genoemd,+
en je naam zal zijn: Gewilde stad, een Stad die niet verlaten is.+
63 Wie is dat die uit Edom+ komt,
uit Bo̱zra+ met felgekleurde* kleding,
degene met schitterende kleding,
die komt aanmarcheren in zijn grote kracht?
‘Ik ben het, degene die rechtvaardig spreekt,
die grote kracht heeft om te redden.’
2 Hoe komt het dat uw kleding rood is,
als de kleren van iemand die de wijnpers treedt?+
3 ‘Ik heb de wijnpers alleen getreden.
Niemand uit de volken was bij me.
Ik bleef ze pletten in mijn woede
en ik bleef ze vertrappen in mijn boosheid.+
Hun bloed spatte op mijn kleding,
al mijn kleren heb ik besmeurd.
4 Want ik heb mijn hart gezet op de dag van wraak.+
Het jaar van degenen die ik terugkoop is aangebroken.
5 Ik keek, maar er was niemand die hielp.
Ik was geschokt dat niemand steun bood.
6 Ik vertrapte volken in mijn woede,
ik maakte ze dronken met mijn boosheid+
en hun bloed liet ik op de grond stromen.’
7 Ik zal spreken over Jehovah’s daden van loyale liefde,
de daden van Jehovah, die lof verdienen,
vanwege alles wat Jehovah voor ons heeft gedaan,+
alle goede dingen die hij voor het huis van Israël heeft gedaan,
uit zijn barmhartigheid en grote loyale liefde.
8 Want hij zei: ‘Ze zijn echt mijn volk, zonen die niet ontrouw zullen zijn.’+
Hij werd dus hun Redder.+
9 In al hun ellende was het ellendig voor hem.+
En zijn eigen persoonlijke boodschapper* redde hen.+
In zijn liefde en in zijn medegevoel heeft hij ze teruggekocht.+
Hij tilde ze op en droeg ze, alle dagen van vroeger.+
10 Maar ze kwamen in opstand+ en bedroefden zijn heilige geest.+
11 En ze dachten aan de dagen van vroeger,
aan de tijd van zijn dienaar Mozes:
‘Waar is degene die ze uit de zee leidde+ met de herders van zijn kudde?+
Waar is degene die Zijn heilige geest in hem legde,+
12 die Zijn indrukwekkende arm met de rechterhand van Mozes liet meegaan,+
die het water voor hun ogen in tweeën spleet+
om zich een eeuwige naam te maken,+
13 die ze door het kolkende* water liet gaan
zonder dat ze struikelden,
als een paard in het open veld?*
14 Net als wanneer vee afdaalt naar het dal,
zo liet de geest van Jehovah hen rusten.’+
15 Kijk vanuit de hemel,
kijk vanuit uw verheven woning van heiligheid en pracht.
Ze worden me onthouden.
16 Want u bent onze Vader.+
Ook al kent Abraham ons niet
en herkent Israël ons misschien niet,
u, Jehovah, bent onze Vader.
Onze Terugkoper van lang geleden is uw naam.+
17 Waarom, Jehovah, laat u ons* van uw wegen afdwalen?
Waarom laat u* ons hart ongevoelig worden, zodat we geen ontzag voor u hebben?+
Kom terug ter wille van uw dienaren,
de stammen van uw erfdeel.+
18 Uw heilige volk heeft het een korte tijd in bezit gehad.
Onze tegenstanders hebben uw heiligdom vertrapt.+
19 We zijn al te lang als personen over wie u nooit regeerde,
als personen die uw naam nooit droegen.
64 Had u de hemel maar uit elkaar gescheurd en was u maar naar beneden gekomen,
zodat de bergen vanwege u zouden schudden,
2 zoals wanneer een vuur sprokkelhout in brand zet
en het vuur water laat koken,
dan zou uw naam bij uw tegenstanders bekend zijn
en zouden de volken voor u beven!
3 Toen u ontzagwekkende dingen deed waarop we niet durfden te hopen,+
daalde u neer en de bergen schudden voor u.+
4 Geen oor heeft ooit gehoord of vernomen,
geen oog heeft ooit een God gezien buiten u,
die optreedt ter wille van degenen die naar hem blijven uitkijken.*+
5 U komt degenen tegemoet die graag doen wat goed is,+
degenen die aan u blijven denken en uw wegen volgen.
Maar u werd kwaad toen we bleven zondigen,+
en dat deden we heel lang.
Zouden we dan nu gered moeten worden?
6 We zijn allemaal geworden als iemand die onrein is,
en al onze rechtvaardige daden zijn als een menstruatiedoek.+
We zullen allemaal verdorren als een blad
en onze fouten zullen ons meevoeren als de wind.
7 Er is niemand die uw naam aanroept,
niemand die zich inspant om u vast te pakken,
want u hebt uw gezicht voor ons verborgen+
8 Maar u bent onze Vader, o Jehovah.+
Wij zijn de klei en u bent onze Pottenbakker.*+
We zijn allemaal het werk van uw handen.
9 Wees niet al te boos, o Jehovah,+
en blijf niet voor altijd aan onze overtredingen denken.
Zie ons toch, zijn we niet allemaal uw volk?
10 Uw heilige steden zijn een woestijn geworden.
Sion is een woestijn geworden,
Jeruzalem een verlaten woestenij.+
En alles waar we aan gehecht waren ligt in puin.
12 Als u dat ziet, zult u zich dan nog steeds inhouden, o Jehovah?
Zult u blijven zwijgen en ons zo zwaar laten lijden?+
65 ‘Ik heb me laten zoeken door hen die niet naar me vroegen.
Ik heb me laten vinden door hen die me niet zochten.+
Ik zei: “Hier ben ik, hier ben ik!” tegen een volk dat mijn naam niet aanriep.+
2 De hele dag heb ik mijn handen uitgestrekt naar een koppig volk,+
naar degenen die op de verkeerde weg zijn+
en hun eigen gedachten volgen,+
3 een volk dat me constant recht in mijn gezicht beledigt,+
dat in tuinen slachtoffers brengt+ en op bakstenen offerrook maakt.
Het vleesnat van bedorven* dingen is in hun potten en pannen.+
5 Ze zeggen: “Blijf waar je bent. Kom niet dichterbij,
want ik ben heiliger dan jij.”*
Ze zijn rook in mijn neusgaten, een vuur dat de hele dag brandt.
6 Kijk! Vóór mij staat het geschreven.
Ik zal niet werkeloos toezien,
maar ik zal ze hun verdiende loon geven,+
ik zal ze volledig* laten boeten
7 voor hun overtredingen en voor de overtredingen van hun voorvaders’,+ zegt Jehovah.
‘Omdat ze op de bergen offerrook hebben gemaakt
en me op de heuvels hebben bespot,+
zal ik ze allereerst hun verdiende loon geven.’*
8 Dit zegt Jehovah:
‘Het is als met een druiventros waar nieuwe wijn in wordt gevonden
en waarover iemand zegt: “Vernietig hem niet, want er zit iets goeds* in.”
Zo zal ik ook met mijn dienaren omgaan:
ik zal ze niet allemaal vernietigen.+
Mijn uitverkorenen zullen het in bezit nemen
en mijn dienaren zullen er wonen.+
10 Sa̱ron+ moet een weide voor schapen worden
en het A̱chordal*+ een rustplaats voor vee,
ter wille van mijn volk, dat mij zoekt.
11 Maar jullie horen bij degenen die Jehovah verlaten,+
die mijn heilige berg vergeten,+
die een tafel dekken voor de god van het Geluk
en die bekers gemengde wijn inschenken voor de god van het Lot.
12 Daarom bestem ik jullie voor het zwaard+
en jullie zullen je allemaal neerbuigen om afgeslacht te worden.+
Want ik riep, maar je antwoordde niet,
ik sprak, maar je luisterde niet.+
Jullie bleven doen wat slecht was in mijn ogen
en kozen voor wat ik afkeurde.’+
13 Daarom zegt de Soevereine Heer Jehovah:
‘Luister! Mijn dienaren zullen eten, maar jullie zullen honger lijden.+
Mijn dienaren zullen drinken,+ maar jullie zullen dorst lijden.
Mijn dienaren zullen blij zijn,+ maar jullie zullen schande ondergaan.+
14 Mijn dienaren zullen juichen vanwege de vreugde* in hun hart,
maar jullie zullen het uitschreeuwen vanwege jullie hartenpijn
en jullie zullen jammeren vanwege een gebroken geest.
15 Jullie zullen een naam nalaten die mijn uitverkorenen als een vloek zullen gebruiken
en de Soevereine Heer Jehovah zal jullie allemaal ter dood brengen,
maar zijn eigen dienaren zal hij een andere naam geven,+
16 zodat iemand die een zegen voor zichzelf zoekt op aarde,
gezegend zal worden door de God van waarheid*
en iemand die een eed zweert op aarde,
zal zweren bij de God van waarheid.+
17 Want kijk, ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde+
en aan de dingen van vroeger zal niet meer worden gedacht,*
ze zullen niet meer in het hart opkomen.+
18 Juich dus en wees blij voor eeuwig over wat ik schep.
Want kijk, ik maak van Jeruzalem een reden voor blijdschap
en van haar volk een reden voor gejuich.+
19 Ik zal blij zijn over Jeruzalem en juichen over mijn volk.+
Er zal geen gehuil of gejammer meer in haar worden gehoord.’+
20 ‘Er zal in die plaats geen baby meer zijn die maar een paar dagen leeft
en ook geen oude man die zijn dagen niet volmaakt.
Want een honderdjarige die sterft zal bezien worden als nog maar een jongen
en de zondaar zal vervloekt worden, ook al is hij honderd jaar oud.*
22 Wat ze bouwen zal niet door iemand anders worden bewoond.
Wat ze planten zal niet door anderen worden gegeten.
Want de dagen van mijn volk zullen zijn als de dagen van een boom+
en mijn uitverkorenen zullen volop genieten van het werk van hun handen.
23 Ze zullen niet voor niets* zwoegen*+
en ze zullen geen kinderen baren voor ellende,
want ze zijn het nageslacht* dat bestaat uit de gezegenden van Jehovah,+
samen met hun nakomelingen.+
24 Nog voordat ze roepen, zal ik antwoorden,
terwijl ze nog praten, zal ik ze verhoren.
25 Een wolf en een lam zullen samen grazen,
een leeuw zal stro eten net als een stier+
en een slang zal zich voeden met stof.
Ze zullen geen kwaad doen en geen schade aanrichten op heel mijn heilige berg’,+ zegt Jehovah.
66 Dit zegt Jehovah:
‘De hemel is mijn troon en de aarde mijn voetenbank.+
2 ‘Mijn eigen hand heeft al deze dingen gemaakt,
en zo zijn ze allemaal ontstaan’, verklaart Jehovah.+
‘Maar ik zal oog hebben voor deze persoon:
degene die nederig en gebroken van geest is en die voor mijn woord beeft.*+
3 Wie een stier slacht is als iemand die een man doodt.+
Wie een schaap offert is als iemand die de nek van een hond breekt.+
Wie een gave offert — als het bloed van een varken!+
Wie een gedenkoffer van geurige hars+ aanbiedt, is als iemand die een zegen uitspreekt met magische woorden.*+
Ze hebben hun eigen weg gekozen
en ze* genieten van wat walgelijk is.
4 Ik zal dus manieren kiezen om ze te straffen+
en juist de dingen waar ze bang voor zijn zal ik over ze brengen.
Want toen ik riep, antwoordde niemand,
toen ik sprak, luisterde niemand.+
Ze bleven doen wat slecht was in mijn ogen
en ze kozen ervoor te doen wat ik afkeurde.’+
5 Hoor het woord van Jehovah, jullie die beven* voor zijn woord:
‘Jullie broeders die jullie haten en jullie buitensluiten vanwege mijn naam, zeiden: “Laat Jehovah geëerd worden!”+
Maar Hij zal verschijnen en jullie vreugde geven,
terwijl zij het zijn die te schande gemaakt zullen worden.’+
6 Er komt een geluid van opschudding uit de stad, een geluid uit de tempel!
Het is het geluid van Jehovah die zijn vijanden hun verdiende loon geeft.
7 Voordat ze weeën kreeg, is ze bevallen.+
Voordat de pijn haar overviel, bracht ze een zoon ter wereld.
8 Wie heeft ooit zoiets gehoord?
Wie heeft zulke dingen gezien?
Komt een land op één dag ter wereld?
Of wordt een volk in één keer geboren?
Maar Sion baarde haar zonen zodra de weeën begonnen.
9 ‘Zal ik de bevalling laten beginnen en het kind dan niet voortbrengen?’, zegt Jehovah.
‘Of zou ik de geboorte veroorzaken en dan de baarmoeder sluiten?’, zegt je God.
10 Wees vrolijk samen met Jeruzalem en wees blij met haar,+ iedereen die van haar houdt.+
Juich van vreugde met haar, iedereen die over haar treurt,
11 want je zult gevoed worden aan haar troostende borst en helemaal verzadigd worden
en je zult met volle teugen drinken en genieten van de overvloed van haar glorie.
12 Want dit zegt Jehovah:
‘Ik laat vrede als een rivier naar haar toe stromen+
en de pracht van de volken als een overlopende stroom.+
Je zult gevoed worden en op de heup gedragen worden
en je zult op schoot gewiegd worden.
13 Zoals een moeder haar zoon troost,
zo zal ik jullie steeds troosten.+
Jullie zullen getroost worden vanwege Jeruzalem.+
14 Jullie zullen het zien en je hart zal blij zijn,
je botten zullen gedijen als jong gras.
En de hand* van Jehovah zal bij zijn dienaren bekend worden,
maar hij zal zijn vijanden veroordelen.’+
15 ‘Want Jehovah komt als een vuur+
en zijn wagens zijn als een stormwind+
om in grote woede te vergelden,
om met vuurvlammen te straffen.+
16 Want Jehovah zal het oordeel voltrekken met vuur,
met zijn zwaard, tegen alle mensen.*
Velen zullen door Jehovah sneuvelen.
17 Degenen die zich heiligen en reinigen om de tuinen*+ binnen te gaan achter de middelste aan, die varkensvlees,+ walgelijke dingen en muizen+ eten — die zullen allemaal samen aan hun eind komen’, verklaart Jehovah. 18 ‘Omdat ik hun daden en gedachten ken, kom ik om mensen van alle volken en talen te verzamelen, en ze zullen komen en mijn pracht zien.’
19 ‘Ik zal bij hen een teken plaatsen en sommigen die ontsnapt zijn zal ik naar de volken sturen — naar Ta̱rsis,+ Pul en Lud,+ waar ze de boog spannen, naar Tu̱bal en Ja̱van,+ en naar de afgelegen eilanden — die geen bericht over me hebben gehoord en mijn glorie niet hebben gezien; en ze zullen mijn glorie onder de volken verkondigen.+ 20 Ze zullen al jullie broeders uit alle volken+ als een geschenk naar Jehovah brengen, op paarden, op wagens, op overdekte wagens, op muildieren en op snelle kamelen, naar mijn heilige berg, Jeruzalem,’ zegt Jehovah, ‘net zoals wanneer het volk Israël hun geschenken in reine voorwerpen in het huis van Jehovah brengt.’
21 ‘Ik zal er ook een aantal uitkiezen als priesters en als Levieten’, zegt Jehovah.
22 ‘Want net zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde+ die ik maak vóór mij zullen blijven bestaan,’ verklaart Jehovah, ‘zo zal jullie nageslacht* en jullie naam blijven bestaan.’+
23 ‘En van nieuwemaan tot nieuwemaan en van sabbat tot sabbat
zullen alle mensen* komen om zich voor mij neer te buigen’,*+ zegt Jehovah.
24 ‘En ze zullen naar buiten gaan en kijken naar de lijken van de mannen die tegen me in opstand kwamen:
de wormen op hen zullen niet doodgaan,
het vuur dat hen verteert zal niet uitgedoofd worden+
en ze zullen iets weerzinwekkends voor alle mensen* worden.’
Bet.: ‘redding van Jehovah’.
Of ‘zijn meester’.
Lett.: ‘niet uitgedrukt’.
Of ‘leiders’.
Of ‘het onderwijs’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘de wees’.
Of ‘tarwebier’.
Of ‘wezen’.
Lett.: ‘mijn hand’.
Blijkbaar bomen en tuinen die verband hielden met afgodenaanbidding.
Licht ontvlambare vlasvezels.
Of ‘in de laatste dagen’.
Of ‘het onderwijs’.
Of ‘vernederd worden’.
Vraatzuchtige kleine zoogdieren.
Of ‘wiens adem in zijn neusgaten is’.
Of ‘onstabiele personen’.
Of ‘ik ben jullie genezer niet’.
Lett.: ‘in de ogen van zijn heerlijkheid’.
Of ‘hun ziel’.
Lett.: ‘ze zullen de vruchten van hun daden eten’.
Lett.: ‘ze verwarren de weg van je paden’.
Of ‘hangertjes’.
Of ‘sjerpen’.
Lett.: ‘huizen van de ziel’.
Of ‘decoratieve zoemende schelpen’.
Of ‘de onderkleding’.
D.w.z. de vernedering om ongetrouwd en kinderloos te zijn.
Lett.: ‘uitwerpselen’.
Of ‘zuivering’.
Een juk is de hoeveelheid land die een span ossen in één dag kan ploegen en komt waarschijnlijk overeen met ongeveer 0,4 ha.
Zie App. B14.
Zie App. B14.
Zie App. B14.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘zijn ziel’.
Of ‘vooraanstaande personen’.
Of ‘het recht’.
Of ‘het besluit’, ‘de raad’.
Of ‘het onderwijs’.
Of ‘signaalmast’.
Of ‘schietklaar’.
Of ‘jonge leeuwen met manen’.
Lett.: ‘hij’.
Of ‘tappen in de dorpels’.
Lett.: ‘de stem van degene die riep’.
Lett.: ‘ik ben tot zwijgen gebracht’.
Of ‘nageslacht’.
Of mogelijk ‘zij konden’.
Bet.: ‘slechts een overblijfsel zal terugkeren’.
Of ‘het waterkanaal’.
Of ‘laat je hart niet de moed verliezen’.
Of mogelijk ‘terroriseren’.
Of ‘een bres in de muren slaan’. Lett.: ‘opensplijten’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘het meisje’.
Bet.: ‘met ons is God’.
Of ‘wadi’s’.
D.w.z. de Eufraat.
Lett.: ‘met de griffel van een sterfelijk mens’.
Bet. mogelijk: ‘zich haastend naar de roof, zich snellend naar de buit’.
Of ‘voor mij wordt bewezen’.
Lett.: ‘naderde ik tot’.
D.w.z. de vrouw van Jesaja.
De Siloah was een waterleiding.
D.w.z. de Eufraat.
Zie Jes 7:14.
Of ‘omgord je’.
In Jes 7:14 en 8:8 is de uitdrukking ‘God is met ons’ weergegeven met Immanuël.
Of ‘het formele getuigenis’.
Of ‘het onderwijs’.
Of ‘vol verwachting uitzien’.
Lett.: ‘zijn gezicht’.
Of ‘piepen’.
Of ‘het formele getuigenis’.
Lett.: ‘dageraad’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘het bestuur’.
Of ‘Buitengewone’, ‘Wijze’.
Lett.: ‘schaamteloos van hart’.
Of ‘sycomoren’.
Lett.: ‘van achteren’.
Of mogelijk ‘palmtak en riet’.
Of ‘niet barmhartig zijn voor’.
Of ‘wezen’.
Of ‘wezen’.
Of ‘straf’.
Of ‘heerlijkheid’.
Lett.: ‘zijn hart’.
Lett.: ‘ik’.
Lett.: ‘schaamteloze hart’.
Of ‘van ziel tot vlees’.
Of ‘straf’.
Of ‘een bijl’.
Of ‘scheut’, ‘telg’.
Of ‘rechtvaardig’.
Of ‘terechtwijzen’.
Of ‘geest’.
Of ‘een poosje bij elkaar verblijven’.
Of ‘een jonge leeuw met manen’.
Of mogelijk ‘een kalf en een leeuw zullen samen grazen’.
Of ‘signaalmast’.
Of ‘de volken zullen hem zoeken’.
D.w.z. Babylonië.
Lett.: ‘schouder’.
Of ‘hun macht uitbreiden naar’.
Lett.: ‘tong’.
Of mogelijk ‘laten opdrogen’.
D.w.z. de Eufraat.
Of ‘geest’.
Of mogelijk ‘in zeven beken verdelen’.
‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘maak muziek’.
Lett.: ‘inwoonster’. De bevolking als groep wordt door een vrouw afgebeeld.
Of ‘signaalmast’.
Lett.: ‘mijn geheiligden’.
Lett.: ‘en zijn Kesils’, misschien Orion en de sterrenbeelden eromheen.
Of ‘gelouterd’.
Lett.: ‘de vrucht van de schoot’.
Of mogelijk ‘demonen in bokkengedaante’.
Of ‘rust geven in hun land’.
Of ‘hun opzichters waren’.
Of ‘dit spotdicht’.
Of ‘met de opzichter’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘bokken’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘in je hart’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘huis’.
Of ‘tak’, ‘scheut’.
Lett.: ‘het besluit dat besloten is’.
Of ‘klaar is om alle volken te slaan’.
Of ‘een giftige slang in de aanval’.
Of ‘de eerstgeborenen van de zwakken weiden’.
Of ‘de Tempel’.
Of ‘zijn ziel’.
Of ‘de wadi’.
Of ‘takken vol rode druiven’.
Of mogelijk ‘want de strijdkreet is op (...) neergekomen’.
Of ‘zo nauwkeurig gerekend als een loonarbeider doet’, d.w.z. over precies drie jaar.
Lett.: ‘zonen van Israël’.
Lett.: ‘het vet van zijn vlees’.
Of ‘de Laagvlakte van Refaïm’.
Of ‘een nalezing’. Zie Woordenlijst.
Zie Woordenlijst.
Of ‘aangename’.
Of ‘vreemde god’.
Of ‘als tuimelkruid’.
Lett.: ‘langgerekt en glanzend’.
Of ‘een veerkrachtig volk dat vertrapt’.
Of ‘signaalmast’.
Of mogelijk ‘vanuit’.
Lett.: ‘de geest van Egypte’.
Of ‘in aantal afnemen’.
Of ‘bedroefd van ziel zijn’.
Of ‘Memphis’.
Of mogelijk ‘palmtak of riet’.
Of ‘legeraanvoerder’.
Of ‘in zijn onderkleed’.
Of ‘tot schaamte van’.
Of ‘waarvan ze de schoonheid bewonderden’.
Blijkbaar het gebied van het oude Babylonië.
Lett.: ‘zijn mijn heupen vol pijn’.
Of ‘vet het schild in’.
Lett.: ‘gedorst’.
Lett.: ‘de zoon’.
Bet.: ‘stilte’.
Of ‘zo nauwkeurig gerekend als een loonarbeider doet’, d.w.z. over precies één jaar.
Kennelijk Jeruzalem.
Een poëtische personificatie, misschien om medelijden uit te drukken.
Of ‘en ruiters’.
Of ‘maakt het schild klaar’.
Of ‘laagvlakten’.
Of ‘ruiters’.
Of ‘afscherming’.
Lett.: ‘onthulde zich in mijn oren’.
Of ‘paleis’.
Lett.: ‘woning’.
Lett.: ‘gewicht’.
Of ‘en de uitlopers’.
Lett.: ‘zaad’.
D.w.z. een aftakking van de Nijl.
Lett.: ‘maagden’.
Of mogelijk ‘havens’.
Lett.: ‘dagen’.
Of ‘de aarde’.
Of mogelijk ‘droogt op’.
Of ‘productieve land’.
Of ‘oude’.
Zie Woordenlijst.
Of mogelijk ‘droogt op’.
Of ‘de nalezing’. Zie Woordenlijst.
Of ‘vanuit het westen’.
Of ‘in het oosten’.
Of ‘sieraad voor’.
Lett.: ‘voor zijn oudsten’.
Of ‘besluiten uit oude tijden’.
Of ‘met wijn bewaard op de droesem’.
Lett.: ‘verslinden’.
Of ‘sluier’.
Of ‘vernietigen’.
D.w.z. in Moab.
Lett.: ‘je’.
D.w.z. God.
Of mogelijk ‘die een standvastige instelling hebben’.
‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘effen’.
Of ‘met onze ziel verlangen we’.
D.w.z. dat er aan God en zijn naam gedacht wordt, dat die bekendgemaakt worden.
Lett.: ‘een dood lichaam van mij’.
Of mogelijk ‘de dauw van kruiden (malve)’.
Of ‘geboren laten worden’.
Of ‘openlijke veroordeling’.
Zie Woordenlijst.
Blijkbaar Israël, hier gepersonifieerd als een vrouw en vergeleken met een wijngaard.
Of ‘de volledige vrucht’.
D.w.z. de Eufraat.
Zie Woordenlijst.
Of ‘hoogmoedige’, ‘trotse’.
Blijkbaar de hoofdstad, Samaria.
Of ‘meetsnoer op meetsnoer, meetsnoer op meetsnoer’.
Of ‘met stamelende lippen’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of mogelijk ‘hebben we een visioen tot stand gebracht’.
Of ‘waterpas’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of mogelijk ‘als ze het begrijpen zullen ze alleen maar angst voelen’.
Of ‘de laagvlakte’.
Of ‘de hele aarde’.
Of ‘corrigeert (straft) hem op de juiste manier’.
Of ‘voornemen’.
Of ‘zijn praktische wijsheid is groot’.
Bet. mogelijk: ‘de vuurhaard van Gods altaar’. Blijkbaar gaat het om Jeruzalem.
Of ‘piepend’.
Lett.: ‘vreemden’.
Of ‘met een lege ziel’.
Of ‘en met een uitgedroogde ziel’.
Of ‘raad’.
Of ‘wat verkeerd van jullie!’
Lett.: ‘degene die terechtwijst’.
D.w.z. van schaamte en teleurstelling.
Lett.: ‘een plengoffer uitgieten’, kennelijk om een overeenkomst te sluiten.
Of ‘mijn mond’.
Lett.: ‘in de vesting van de farao’.
Of ‘de giftige slang in de aanval’.
Of ‘het onderwijs’.
Lett.: ‘gladde dingen’.
Of mogelijk ‘waterput’.
Of ‘blijft vol verwachting uitzien’.
Of ‘verlangend naar hem uitzien’.
Of ‘gegoten’.
Of mogelijk ‘en ze vuil noemen’.
Lett.: ‘vet en vol olie’.
Of ‘adem’.
Lett.: ‘van waardeloosheid’.
Of ‘heiligt’.
Of ‘die onder het lopen fluitspeelt’.
Met ‘Tofeth’ wordt hier een figuurlijke verbrandingsplaats bedoeld die vernietiging voorstelt.
Of ‘ruiters’.
Of ‘een jonge leeuw met manen’.
Of ‘vuur’.
Of ‘wijkplaats’.
Of ‘toevlucht’.
Of ‘oneerbiedig gedrag’.
Of ‘de ziel van de hongerige’.
Of ‘ruimhartige’, ‘vrijgevige’.
Of ‘loslaten’.
Of ‘kracht’.
D.w.z. de vijand.
Of mogelijk ‘verdroogt’.
Of ‘veilige hoogte’.
Of ‘in je hart zul je mediteren over de angst’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘te diep om te begrijpen’.
Of ‘druipen van’.
Kennelijk van Bozra, de hoofdstad van Edom.
Lett.: ‘de stenen’.
Of mogelijk ‘demonen in bokkengedaante’.
Lett.: ‘het voor hen verdeeld met een meetlint’.
Of ‘krokus’.
Of ‘de opperschenker’.
Of ‘Syrisch’.
Lett.: ‘Maak een zegen met mij en kom uit tot mij.’
Of ‘waterreservoir’.
Of ‘belediging’.
Lett.: ‘zijn aan de opening van de baarmoeder gekomen’.
Lett.: ‘een geest in hem’.
Of ‘ze voor de vernietiging bestemd’.
Lett.: ‘hem’.
Of mogelijk ‘tussen’.
Lett.: ‘neig uw oor’.
Of ‘Nijlkanalen’.
Lett.: ‘gedaan’.
Of ‘vormgegeven’.
D.w.z. Hizkia.
Of ‘wat uit gevallen korrels graan opschiet’.
Of ‘de tempel’.
Lett.: ‘huis’.
Lett.: ‘vóór u heb gewandeld’.
Of ‘ik voeg 15 jaar aan je dagen toe’.
Mogelijk werd deze trap gebruikt om de tijd te meten, zoals met een zonnewijzer.
Of ‘het midden’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘de scheringdraden’.
Of mogelijk ‘kraanvogel’.
Lett.: ‘Wees mijn borg.’
Of ‘plechtig wandelen’.
Of ‘de bitterheid van mijn ziel’.
D.w.z. Gods woorden en daden.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘verwijderd zodat u ze niet ziet’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘verheugde zich over’.
Of ‘paleis’.
Lett.: ‘dagen’.
Of ‘en waarheid’.
Of ‘spreek vertroostend tot’.
Of ‘het dubbele’.
Lett.: ‘vlees’.
Lett.: ‘vlees’.
Of ‘geest’.
De grootste afstand tussen de top van de duim en de pink. Zie App. B14.
Of mogelijk ‘kan (...) bevatten’.
Of ‘kan niet genoeg brandhout leveren’.
Of ‘aardbol’.
Of ‘leiders’.
Of ‘verstand’.
Of ‘zonder dynamische energie’.
Of ‘zweven’.
Of ‘wees stil vóór mij’.
Of ‘vanuit het oosten’.
D.w.z. om Hem te dienen.
Lett.: ‘zaad’.
D.w.z. hulpeloos en onbeduidend.
Lett.: ‘eerst’.
Of ‘ons hart erop richten’.
Of ‘vanuit het oosten’.
Of ‘iets wat niet bestaat’.
Of ‘gegoten’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘onderwijs’.
Of ‘deel mijn eer met’.
Of ‘kuststreken’.
Of ‘gegoten’.
Of ‘het onderwijs’.
Of ‘onderwijs’.
Of ‘ziel’.
Lett.: ‘zaad’.
Blijkbaar valse goden.
Mogelijk de eerste dingen die in de toekomst gaan gebeuren.
Of ‘en mij vertrouwen’.
Een aromatische rietsoort.
Of ‘opstandige daden’.
Mogelijk leraren van de wet.
Of ‘geboorte’.
Bet.: ‘oprechte’, een eretitel voor Israël.
Of ‘het dorstige land’.
Lett.: ‘zaad’.
D.w.z. de beelden.
Of ‘gegoten’.
Of ‘heiligdom’.
Lett.: ‘hun hart’.
Of ‘bedenkt in zijn hart’.
Of ‘droog stuk’.
Of ‘zijn ziel’.
Of ‘valse profeten’.
Lett.: ‘de heupen van koningen te ontgorden’.
Lett.: ‘stevig omgorden’.
Of ‘van oost tot west’.
Of ‘ruziemaakt’.
Of ‘degene die hem heeft gevormd’.
Of ‘degene die het heeft gevormd’.
Of mogelijk ‘moet de klei zeggen: “Je werk heeft geen handgrepen”?’
Of ‘waarvan heb jij nu weeën?’
Of mogelijk ‘arbeiders’.
Of mogelijk ‘kooplieden’.
Of mogelijk ‘niet om leeg te zijn’.
Lett.: ‘zaad’.
Of ‘tevergeefs’.
Lett.: ‘zaad’.
D.w.z. de afgoden op de dieren.
Of ‘hun zielen’.
Lett.: ‘buigen zich ervoor neer’.
Lett.: ‘eerst’.
Of ‘de Goddelijke’.
Of ‘mijn raad’, ‘mijn voornemen’.
Of ‘uit het oosten’.
Of ‘mijn raad’, ‘mijn voornemen’.
Lett.: ‘sterk van hart’.
Of mogelijk ‘ik zal niemand vriendelijk behandelen’.
Of ‘Koningin’.
Of ‘barmhartigheid voor’.
Of ‘Koningin’.
Lett.: ‘in haar hart’.
Of mogelijk ‘ondanks’.
Lett.: ‘in je hart’.
Of ‘je zult niet weten hoe je het moet bezweren’.
Of mogelijk ‘degenen die de hemel verdelen’, ‘de astrologen’.
Of ‘hun ziel’.
Lett.: ‘naar zijn eigen streek’.
Of mogelijk ‘die afstammen van Juda’.
Lett.: ‘eerst’.
Of ‘gegoten’.
Of ‘onderzocht’. Of mogelijk ‘gekozen’.
Of ‘deel mijn eer met’.
Of ‘met’.
Of ‘onderwijst voor je eigen bestwil’.
Lett.: ‘bewandelen’.
Lett.: ‘zaad’.
Lett.: ‘vanaf de moederschoot’.
Of ‘Jehovah zal me recht doen’.
Of ‘beloning’.
Of ‘in de ziel veracht wordt’.
Of ‘goede wil’.
Of mogelijk ‘kale heuvels’.
Lett.: ‘in je hart’.
Of ‘signaalmast’.
Lett.: ‘aan de boezem brengen’.
Lett.: ‘vlees’.
Of ‘een goedopgeleide tong’.
Lett.: ‘een woord’.
Of mogelijk ‘de vermoeiden kan sterken met de juiste woorden’.
Of ‘vuursteen’.
Of ‘tegen me strijden’.
Of ‘tegen elkaar’.
Of ‘met weeën heeft voortgebracht’.
Of ‘kracht’.
Of ‘niet verbrijzeld worden’.
Of ‘onderwijs’.
Of mogelijk ‘worm’.
Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘met op hun hoofd’.
Of ‘degene die je insloot’.
Of ‘zijn’.
Lett.: ‘aan het hoofd van alle straten’.
Of ‘je ziel’.
Lett.: ‘oog in oog’.
Of ‘overwinning’.
Of ‘hun mond sluiten’.
Of mogelijk ‘in wat we hebben gehoord’.
Mogelijk een toeschouwer in het algemeen of God.
Of ‘heeft hij geen bijzonder uiterlijk dat we hem zouden begeren’.
Of ‘die lijden begreep’.
Of mogelijk ‘hij was als iemand van wie de mensen hun gezicht afkeerden’.
Lett.: ‘onderdrukking en oordeel’.
Of ‘afkomst’, ‘manier van leven’.
Of ‘doodgeslagen’.
Of ‘iemand zal zijn graf geven’.
Lett.: ‘een rijke man’.
Of ‘geen geweld had gepleegd’.
Of ‘het behaagde Jehovah’.
Of ‘ziel’.
Lett.: ‘zaad’.
Of ‘wat Jehovah behaagt’.
Of ‘de ellende van zijn ziel’.
Of ‘ziel’.
Of ‘kinderen’.
Of ‘meester’.
Of ‘meester’.
Lett.: ‘bedroefd van geest’.
Of ‘stenen van vuur’.
Of ‘kinderen’.
Of ‘kinderen’.
Of ‘het erfgoed’, ‘de erfenis’.
Of ‘zuurverdiende geld’.
Of ‘je ziel’.
Lett.: ‘het vet’.
Lett.: ‘neig je oor’.
Of ‘je ziel’.
Of ‘trouw’.
Of ‘van harte’.
Of ‘blijken te zijn’.
Of ‘alles doen wat mij behaagt’.
Of ‘Jehovah’s naam bekendheid geven’.
Of ‘een sterke ziel’.
D.w.z. in de dood.
Of mogelijk ‘van’.
D.w.z. in het graf.
Lett.: ‘wandelt’.
Of ‘wadi’s’.
Of ‘me troosten’.
Verwijst mogelijk naar afgodenaanbidding.
Of mogelijk ‘de koning’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘ben je het niet moe geworden’.
Of ‘en hield toch geen zaken verborgen’.
Of ‘verblijft’.
Of ‘terneergeslagen’.
Of ‘terneergeslagen’.
Lett.: ‘wandelen’.
Lett.: ‘wegen’.
Of ‘het vergoeden met troost’.
Of ‘onze ziel’.
Of ‘plezier’.
Of ‘zijn ziel’.
Of ‘je eigen ziel’.
Of ‘de zielen’.
Of ‘je ziel’.
Lett.: ‘de bres’.
Lett.: ‘je voet omkeert’.
Of ‘plezier’.
Of ‘genieten’.
Lett.: ‘zwaar’.
Of ‘op leegte’.
Of ‘bedenken’.
Of ‘werden zwanger van’.
Of ‘eerlijkheid’.
Of ‘eerlijkheid’.
Lett.: ‘en het was slecht in zijn ogen’.
Of ‘overwinning voor hem’.
Of ‘maliënkolder’, ‘wapenrok’.
Of ‘mouwloze mantel’.
Lett.: ‘zaad’.
Lett.: ‘het zaad van je zaad’.
Of ‘naar de glans van je dageraad’.
Lett.: ‘jou’.
Of ‘prachtige’.
Of ‘naar de openingen van de duiventil’.
Of ‘zoals eerst’.
Of ‘pracht’.
Of ‘in mijn gunst’.
Of ‘scheut’.
Of ‘gunst’.
Of ‘pracht’.
Of ‘rijkdom’.
Lett.: ‘zaad’.
Lett.: ‘zaad’.
Of ‘de mouwloze mantel’.
Of ‘signaalmast’.
Of mogelijk ‘helderrode’.
Of ‘overwinning’.
Of ‘de engel van zijn aanwezigheid’.
Of ‘diepe’.
Of ‘de woestijn’.
Of ‘prachtige’.
Lett.: ‘de beroering van uw inwendige delen’.
Of ‘zorgt u ervoor dat we’.
Lett.: ‘maakt u’.
Of ‘geduldig op hem wachten’.
Lett.: ‘smelten’.
Lett.: ‘door de hand van’.
Of ‘degene die ons gevormd heeft’.
Of ‘tempel’.
Of mogelijk ‘in wachthutten’.
Of ‘onreine’.
Of mogelijk ‘ik zal mijn heiligheid op je overdragen’.
Lett.: ‘in hun boezem’.
Lett.: ‘hun loon in hun boezem toemeten’.
Lett.: ‘een zegen’.
Lett.: ‘zaad’.
Of ‘de Laagvlakte van Achor’.
Of ‘goede toestand’.
Of ‘trouw’. Lett.: ‘amen’.
Of ‘ellende’.
Of ‘de dingen van vroeger zullen niet meer herinnerd worden’.
Of mogelijk ‘en iemand die geen honderd wordt, geldt als vervloekt’.
Of ‘niet tevergeefs’.
Of ‘hard werken’.
Lett.: ‘zaad’.
Of ‘ontzag heeft voor mijn woord’.
Of mogelijk ‘iemand die een afgod looft’.
Of ‘hun zielen’.
Of ‘ontzag hebben’.
Of ‘kracht’.
Lett.: ‘vlees’.
D.w.z. tuinen speciaal voor afgodenaanbidding.
Lett.: ‘zaad’.
Lett.: ‘vlees’.
Of ‘mij te aanbidden’.
Lett.: ‘vlees’.