PSALMEN
EERSTE BOEK
(Psalm 1-41)
1 Gelukkig de mens die niet volgens het advies van slechte mensen wandelt,*
die niet op het pad van zondaars staat+
en die niet bij spotters zit.+
3 Hij zal zijn als een boom geplant aan waterstromen,
een boom die op de juiste tijd vrucht draagt,
waarvan de bladeren niet verdorren.
Hij zal slagen in alles wat hij doet.+
4 Slechte mensen zijn niet zo.
Zij zijn als kaf dat wegwaait in de wind.
5 Slechte mensen zullen niet standhouden in het oordeel+
en zondaars niet in de gemeenschap van de rechtvaardigen.+
3 Ze zeggen: ‘Laten we ons bevrijden van hun ketens
en hun touwen van ons afschudden!’
4 Degene die in de hemel op de troon zit, zal lachen.
Jehovah zal hen bespotten.
5 In die tijd zal hij in zijn woede tot hen spreken
en hun angst aanjagen met zijn brandende woede.
7 Laat mij het besluit van Jehovah bekendmaken.
8 Vraag het mij en ik geef je volken als erfdeel
en de einden van de aarde als bezit.+
10 Toon dus inzicht, koningen,
laat je corrigeren,* rechters van de aarde.
11 Dien Jehovah met eerbied*
en toon vol vreugde ontzag voor hem.
12 Eer* de zoon,+ anders wordt God* verontwaardigd
en word je verwijderd van de weg,+
want zijn woede ontvlamt snel.
Gelukkig wie bescherming bij Hem zoekt.
Een psalm van David toen hij op de vlucht was voor zijn zoon Absalom.+
3 O Jehovah, waarom heb ik zo veel tegenstanders?+
Waarom keren zovelen zich tegen mij?+
2 Velen zeggen over mij:*
‘God zal hem niet redden.’+ (sela)*
4 Luid roep ik tot Jehovah
en hij antwoordt mij vanaf zijn heilige berg.+ (sela)
5 Ik ga liggen en ik slaap.
In veiligheid word ik weer wakker,
want Jehovah blijft mij steunen.+
6 Ik ben niet bang voor de tienduizenden
die zich aan alle kanten tegen mij opstellen.+
7 Sta op, o Jehovah! Red mij,+ o mijn God!
U zult al mijn vijanden op de kaak slaan.
De tanden van slechte mensen zult u breken.+
8 Redding behoort Jehovah toe.+
Uw zegen rust op uw volk. (sela)
Voor de koorleider: begeleiding door snaarinstrumenten. Een psalm van David.
4 Antwoord mij als ik roep, o mijn rechtvaardige God.+
Zorg voor een uitweg* als ik in nood zit.
Heb medelijden en luister naar mijn gebed.
2 Mensenzonen, hoelang nog zullen jullie mij vernederen in plaats van eren?
Hoelang nog zullen jullie liefhebben wat waardeloos is en zoeken naar wat vals is? (sela)
3 Weet dat Jehovah zijn loyale op een uitzonderlijke manier behandelt.*
Jehovah luistert als ik tot hem roep.
4 Ben je geërgerd, zondig dan niet.+
Zeg wat je te zeggen hebt, in je hart, op je bed, en zwijg. (sela)
5 Breng slachtoffers van rechtvaardigheid
en vertrouw op Jehovah.+
6 Velen zeggen: ‘Wie zal ons iets goeds laten zien?’
Jehovah, laat het licht van uw gelaat over ons schijnen.+
7 U vervult mijn hart met meer vreugde
dan een rijke oogst van graan en nieuwe wijn kan geven.
Voor de koorleider: voor nechiloth.* Een psalm van David.
5 Luister naar mijn woorden, Jehovah.+
Let op mijn gezucht.
2 Heb aandacht voor mijn hulpgeroep,
want tot u bid ik, mijn Koning en mijn God.
3 Jehovah, in de morgen hoort u mijn stem,+
in de morgen vertel ik u mijn zorgen+ en wacht ik hoopvol af.
4 Want u bent geen God die vreugde put uit slechtheid.+
Niemand die slecht is, mag bij u zijn.+
5 Arrogante mensen mogen niet in uw nabijheid komen.
Jehovah, u walgt van gewelddadige mensen en bedriegers.*+
7 Maar ik ga uw huis+ binnen vanwege uw grote loyale liefde.+
Vol eerbiedig ontzag voor u buig ik me neer richting uw heilige tempel.*+
8 O Jehovah, leid me in uw rechtvaardigheid omwille van mijn vijanden,
effen uw weg voor mij.+
9 Want niets wat ze zeggen is betrouwbaar,
vanbinnen zijn ze door en door kwaadaardig.
Hun keel is een open graf.
10 God zal ze schuldig verklaren,
hun eigen complotten zullen hun ondergang worden.+
Laten ze verdreven worden vanwege al hun overtredingen,
want ze zijn in opstand gekomen tegen u.
11 Maar iedereen die zijn toevlucht bij u zoekt, zal gelukkig zijn+
en altijd vol vreugde juichen.
U zult hen beschermen,*
en wie uw naam liefhebben, zullen in u hun vreugde vinden.
12 U zult de rechtvaardigen zegenen, o Jehovah,
met goedkeuring zult u hen omringen als met een groot schild.+
Voor de koorleider: begeleiding door snaarinstrumenten gestemd op sjeminith.* Een psalm van David.
6 Jehovah, wijs me niet terecht in uw boosheid
en corrigeer me niet in uw woede.+
2 Heb medelijden met mij,* Jehovah, want ik verlies mijn kracht.
Genees me, Jehovah,+ want ik sta te trillen op mijn benen.
5 Want in de dood praat niemand over u.*
Wie zal u loven in het Graf?*+
Mijn rustbank is doorweekt van mijn gehuil.+
8 Ga weg van mij, jullie die het slechte doen,
want Jehovah zal mijn gehuil horen.+
9 Jehovah zal mijn verzoek om gunst horen,+
Jehovah zal mijn gebed aanvaarden.
10 Al mijn vijanden zullen beschaamd en verbijsterd zijn.
Ineens zullen ze vol schaamte afdruipen.+
Een klaaglied* van David dat hij voor Jehovah zong over de woorden van de Benjaminiet Kusch.
7 Jehovah, mijn God, bij u heb ik bescherming gezocht.+
Red me van al mijn vervolgers en bevrijd me.+
3 Jehovah, mijn God, als de fout bij mij ligt,
als ik verkeerd handel,
4 als ik iemand onrecht doe die goed voor mij is+
of als ik mijn vijand zonder reden beroof,*
5 laat een vijand mij* dan achtervolgen en inhalen,
laat hem mijn leven tot in de grond vertrappen,
zodat mijn eer in het stof vergaat. (sela)
6 Sta op in uw woede, o Jehovah,
keer u tegen de razernij van mijn vijanden.+
Kom mij te hulp* en eis dat er recht wordt gedaan.+
7 Laat de volken u omringen.
U zult tegen hen optreden vanuit de hemel.
8 Jehovah zal het vonnis uitspreken over de volken.+
9 Maak alstublieft een eind aan de wandaden van slechte mensen,
maar ondersteun de rechtvaardigen,+
want u bent de rechtvaardige God+ die het hart en de diepste gevoelens onderzoekt.*+
10 God is mijn schild,+ de Redder van wie oprecht van hart zijn.+
13 Hij maakt zijn dodelijke wapens klaar
en richt zijn brandende pijlen.+
14 Let op degene die zwanger is van slechtheid.
Hij is in verwachting van ellende en baart leugens.+
15 Hij graaft een kuil en maakt die diep,
maar hij valt zelf in het gat dat hij gegraven heeft.+
16 De ellende die hij veroorzaakt, komt terug op zijn eigen hoofd,+
zijn geweld komt terecht op zijn eigen schedel.
Voor de koorleider: op de gittith.* Een psalm van David.
8 Jehovah, onze Heer, hoe groot is uw naam op de hele aarde,
2 Door de mond van kinderen en zuigelingen+ hebt u uw kracht bevestigd
omwille van uw tegenstanders,
om de vijand en de wreker tot zwijgen te brengen.
3 Als ik uw hemel zie, het werk van uw vingers,
de maan en de sterren die u hebt gemaakt,+
4 wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt,
en de mensenzoon dat u voor hem zorgt?+
5 U maakte hem iets lager dan goddelijke wezens,*
u kroonde hem met eer en pracht.
6 U gaf hem het gezag over het werk van uw handen.+
U legde alles aan zijn voeten:
7 alle schapen en runderen
8 de vogels van de hemel en de vissen van de zee,
alles wat over de paden van de zeeën trekt.
9 Jehovah, onze Heer, hoe groot is uw naam op de hele aarde!
Voor de koorleider: op Moeth-La̱bben.* Een psalm van David.
א [alef]
9 Ik loof u, Jehovah, met heel mijn hart.
Ik vertel over al uw wonderen.+
ב [beth]
3 Wanneer mijn vijanden zich terugtrekken,+
zullen ze struikelen en voor uw ogen vergaan.
4 Want u verdedigt mijn zaak en doet mij recht,
u zit op uw troon en oordeelt rechtvaardig.+
ג [gimel]
5 U hebt volken bestraft+ en slechte mensen vernietigd
en hun naam voor altijd en eeuwig uitgewist.
ה [he]
8 Hij zal de bewoonde aarde* oordelen met rechtvaardigheid,+
hij zal een eerlijk vonnis vellen over de volken.+
ו [waw]
9 Jehovah wordt een veilige schuilplaats* voor de onderdrukten,+
een veilige toevlucht in tijden van nood.+
10 Wie uw naam kent, vertrouwt op u.+
Wie u zoeken, laat u nooit in de steek, o Jehovah.+
ז [zajin]
11 Zing lofzangen voor Jehovah, die in Sion woont,
maak zijn daden bekend onder de volken.+
ח [cheth]
13 Heb medelijden met mij, Jehovah, zie wat mijn haters me aandoen,
u die me weghaalt bij de poorten van de dood,+
14 zodat ik uw roemrijke daden kan bekendmaken in de poorten van de dochter Sion+
en kan juichen over uw reddingsdaden.+
ט [teth]
15 De volken zijn weggezakt in de kuil die ze groeven,
hun eigen voet is gevangen in het net dat ze spanden.+
16 Jehovah maakt zich bekend door zijn oordelen.+
Wie slecht is, raakt verstrikt in het werk van zijn eigen handen.+
Higgajon.* (sela)
י [jodh]
17 Slechte mensen gaan naar het Graf,*
alle volken die God vergeten.
18 Maar de armen zullen niet voor altijd vergeten worden,+
de hoop van de zachtmoedigen zal niet voor eeuwig vergaan.+
כ [kaf]
19 Sta op, o Jehovah! Laat de sterfelijke mens niet overwinnen.
Mogen de volken in uw aanwezigheid geoordeeld worden.+
20 Jaag hun angst aan, Jehovah.+
Laat de volken weten dat ze slechts stervelingen zijn. (sela)
ל [lamedh]
10 Waarom bent u zo ver weg, Jehovah?
Waarom verbergt u zich in tijden van nood?+
2 In zijn hoogmoed vervolgt een slecht mens de hulpeloze,+
maar hij wordt gevangen in zijn eigen listige plannen.+
3 Want iemand die slecht is, schept op over zijn zelfzuchtige verlangens*+
en zegent de hebzuchtige.*
נ [noen]
Hij minacht Jehovah.
4 De goddeloze stelt in zijn verwaandheid geen onderzoek in.
Hij denkt alleen maar: ‘Er is geen God.’+
Hij bespot* al zijn tegenstanders.
6 Hij zegt bij zichzelf:* ‘Ik zal nooit wankelen.
Van generatie op generatie
zal geen onheil mij treffen.’+
פ [pe]
7 Zijn mond is vol vervloekingen, leugens en dreigementen,+
onder zijn tong zijn ellende en onrecht.+
8 Hij ligt in hinderlaag bij de dorpen,
vanuit zijn schuilplaats doodt hij een onschuldige.+
ע [ajin]
Zijn ogen loeren op een slachtoffer.+
9 Hij wacht af in zijn schuilplaats als een leeuw in zijn hol.*+
Hij ligt op de loer om de hulpeloze te grijpen.
Hij trekt zijn net dicht en vangt hem.+
10 Het slachtoffer wordt verdrukt en valt.
De ongelukkige valt in zijn handen.*
11 Hij zegt bij zichzelf:* ‘God is het vergeten.+
Hij wendt zijn blik af.
Hij ziet het nooit.’+
ק [qof]
12 Sta op, o Jehovah.+ O God, hef uw hand op.+
Vergeet de hulpelozen niet.+
13 Waarom heeft de goddeloze minachting voor God?
Hij zegt bij zichzelf:* ‘U roept me toch niet ter verantwoording.’
ר [resj]
14 Maar u ziet problemen en ellende wel degelijk.
U kijkt toe en grijpt in.+
Slachtoffers wenden zich tot u.+
U komt vaderloze kinderen* te hulp.+
ש [sjin]
15 Breek de arm van de slechte en goddeloze man,+
zodat u zijn slechtheid niet meer vindt
als u ernaar zoekt.
16 Jehovah is Koning voor altijd en eeuwig.+
De naties zijn van de aarde vergaan.+
ת [taw]
17 Maar naar het verzoek van de zachtmoedigen luistert u, Jehovah.+
U maakt hun hart standvastig+ en let goed op hen.+
18 U doet recht aan de vaderloze kinderen en de onderdrukten,+
zodat de aardse sterveling hun geen angst meer aanjaagt.+
Voor de koorleider. Van David.
11 Bij Jehovah heb ik bescherming gezocht.+
Hoe kunnen jullie dan tegen mij* zeggen:
‘Vlucht naar de bergen als een vogel!
2 Kijk hoe slechte mensen de boog spannen.
Ze leggen hun pijl op de pees
om vanuit het duister te schieten op wie oprecht van hart zijn.
3 Als de fundamenten* worden gesloopt,
wat kan de rechtvaardige dan doen?’
4 Jehovah is in zijn heilige tempel.+
Jehovah’s troon is in de hemel.+
Zijn eigen ogen zien, zijn oplettende* ogen onderzoeken de mensen.*+
5 Jehovah onderzoekt zowel de rechtvaardige als de slechte,+
6 Op slechte mensen zal hij valstrikken* laten neerregenen,
vuur en zwavel+ en een verschroeiende wind zijn de beker die ze moeten drinken.
7 Want Jehovah is rechtvaardig,+ hij houdt van rechtvaardige daden.+
De oprechten zullen zijn gezicht zien.*+
Voor de koorleider: gestemd op sjeminith.* Een psalm van David.
12 Red mij, Jehovah, want de loyale is verdwenen,
onder de mensen zijn geen getrouwen meer.
3 Jehovah zal alle vleiende lippen afsnijden
en de tongen vol grootspraak,+
4 degenen die zeggen: ‘Met onze tong zullen we overwinnen.
We gebruiken onze lippen zoals we willen. Wie is ons de baas?’+
5 ‘Omdat de hulpelozen worden onderdrukt
en de armen zuchten,+
zal ik opstaan en ingrijpen’, zegt Jehovah.
‘Ik red hen van wie hen minachten.’*
6 De woorden van Jehovah zijn zuiver,+
als zilver, gelouterd in een aarden smeltoven,* zeven keer gezuiverd.
7 U bewaakt hen, o Jehovah,+
u beschermt elk van hen voor eeuwig tegen deze generatie.
8 Overal gaan de slechten hun gang
omdat de mensen het kwaad bevorderen.+
Voor de koorleider. Een psalm van David.
13 Jehovah, hoelang zult u mij vergeten? Voor eeuwig?
Hoelang nog zult u uw gezicht voor mij verbergen?+
2 Hoelang nog zal ik* gekweld worden door zorgen,
met elke dag verdriet in mijn hart?
Hoelang nog zal mijn vijand de overhand hebben?+
3 Zie mij en antwoord mij, Jehovah, mijn God.
Geef mijn ogen licht, zodat ik niet de doodsslaap inga,
4 zodat mijn vijand niet zegt: ‘Ik heb hem verslagen!’
Laat mijn tegenstanders niet juichen over mijn val.+
5 Ik vertrouw op uw loyale liefde.+
Mijn hart zal juichen over uw reddingsdaden.+
6 Ik zal zingen voor Jehovah, want hij heeft me rijk beloond.+
Voor de koorleider. Van David.
14 De dwazen* zeggen bij zichzelf:*
‘Er is geen Jehovah.’+
Hun daden zijn verdorven, wat ze doen is walgelijk.
Niemand doet het goede.+
2 Maar Jehovah kijkt vanuit de hemel naar de mensen
om te zien of er iemand is met inzicht, iemand die Jehovah zoekt.+
3 Ze hebben zich allemaal afgekeerd,+
ze zijn allemaal verdorven.
Niemand doet het goede,
helemaal niemand!
4 Begrijpt geen van de boosdoeners het dan?
Ze verslinden mijn volk alsof het brood is.
Ze roepen Jehovah niet aan.
5 Maar hevige angst zal ze overvallen,+
want Jehovah is met de rechtvaardige generatie.
6 Boosdoeners, jullie proberen de plannen van de zwakke te dwarsbomen,
maar Jehovah is zijn toevlucht.+
7 Laat er toch redding voor Israël komen uit Sion!+
Als Jehovah zijn volk terugbrengt uit gevangenschap,
laat Jakob dan blij zijn, laat Israël juichen.
Een psalm van David.
15 Jehovah, wie mag gast zijn in uw tent?
Wie mag verblijven op uw heilige berg?+
4 Hij wijst af wie minachting verdient,+
maar hij eert wie ontzag heeft voor Jehovah.
Hij komt niet terug op zijn belofte,* al is het in zijn nadeel.+
5 Hij leent zijn geld niet uit tegen rente,+
hij laat zich niet omkopen ten koste van de onschuldige.+
Zo iemand zal nooit wankelen.+
Een miktam* van David.
16 Bescherm mij, God, want bij u heb ik mijn toevlucht gezocht.+
2 Ik zeg tegen Jehovah: ‘U bent Jehovah, mijn Bron van goedheid.
3 De heiligen op aarde,
de machtigen, geven me veel vreugde.’+
4 Wie andere goden achternalopen, wacht veel verdriet.+
Nooit zal ik hun drankoffers van bloed uitgieten,
hun naam zal niet over mijn lippen komen.+
5 Jehovah is mijn deel, mijn toegewezen bezit+ en mijn beker.+
U beschermt mijn erfdeel.
6 Aangename plaatsen zijn voor mij uitgemeten.
Ik ben heel tevreden met mijn erfdeel.+
7 Ik loof Jehovah, die mij advies heeft gegeven.+
Zelfs ’s nachts word ik gecorrigeerd door mijn diepste gedachten.*+
8 Ik houd Jehovah steeds voor ogen.+
Omdat hij aan mijn rechterhand is, zal ik nooit wankelen.+
9 Daarom is mijn hart vrolijk, juicht mijn hele wezen.*
Ik* woon in veiligheid.
10 Want u zult me niet achterlaten in* het Graf.*+
U zult niet toelaten dat wie loyaal is aan u, de kuil ziet.*+
11 U wijst me de weg naar het leven.+
Een gebed van David.
17 Hoor mijn verzoek om recht, Jehovah.
Heb aandacht voor mijn hulpgeroep,
luister naar mijn gebed, uitgesproken zonder bedrog.+
2 Oordeel mij alstublieft rechtvaardig.+
Laten uw ogen zien wat juist is.
3 U onderzoekt mijn hart, ’s nachts inspecteert u mij.+
U loutert mij,+
u zult ontdekken dat ik geen listige plannen heb gesmeed,
dat mijn mond niet heeft gezondigd.
4 Wat mensen ook doen,
ik houd mij aan het woord van uw lippen en vermijd de weg van de rover.+
5 Mag ik altijd uw spoor volgen,
zodat mijn voeten niet struikelen.+
6 Ik roep u aan, want u zult mij antwoorden,+ God.
Open uw oor voor mij.* Hoor mijn woorden.+
7 Toon uw loyale liefde op een wonderbare manier,+
o Redder van hen die bij uw rechterhand bescherming zoeken
tegen degenen die tegen u in opstand komen.
9 Bescherm me tegen de slechte mensen die me aanvallen,
10 Ze zijn ongevoelig geworden,*
met hun mond spreken ze hoogmoedig.
12 Elk is als een leeuw die zijn prooi wil verscheuren,
als een jonge leeuw die in hinderlaag ligt.
13 Sta op, o Jehovah, ga op hem af+ en haal hem neer.
Red mij* met uw zwaard van de slechte mensen.
14 Red mij met uw hand, Jehovah,
van de mensen van deze wereld,* die hun deel hebben in dit leven,+
die u verzadigt met al het goeds waarin u voorziet+
en die een erfdeel nalaten aan hun vele zonen.
15 Maar ik, in rechtvaardigheid zal ik uw gezicht zien.
Wakker worden in uw aanwezigheid* stemt mij tevreden.+
Voor de koorleider. Van Jehovah’s dienaar David, die de woorden van dit lied tot Jehovah richtte op de dag dat Jehovah hem bevrijdde uit de handen van al zijn vijanden en van Saul. Hij zei:+
18 Ik heb u lief, Jehovah, mijn sterkte.+
2 Jehovah is mijn sterke rots en mijn vesting, hij is mijn Bevrijder.+
Mijn God is mijn rots,+ bij wie ik bescherming vind,
mijn schild en mijn hoorn* van redding,* mijn veilige schuilplaats.*+
3 Ik roep Jehovah aan, die alle eer verdient,
en ik word gered van mijn vijanden.+
6 In mijn angst riep ik Jehovah aan,
ik bleef tot God roepen om hulp.
7 De aarde begon te schudden en te beven.+
De bergen trilden op hun grondvesten
en schokten hevig vanwege zijn woede.+
8 Rook steeg op uit zijn neusgaten,
uit zijn mond kwam een verwoestend vuur.+
Gloeiende kolen gingen van hem uit.
11 Toen bedekte hij zich met duisternis+
als beschutting rondom,
met donkere wateren en dichte wolken.+
12 Uit de heldere gloed vóór hem
braken hagel en vurige kolen door de wolken.
13 Jehovah liet het in de hemel donderen.+
De Allerhoogste liet zijn stem horen+
met hagelstenen en vurige kolen.
15 De stroombeddingen* werden zichtbaar,+
de fundamenten van het land kwamen bloot te liggen
door uw bestraffing, Jehovah,
door de briesende adem uit uw neusgaten.+
16 Van boven reikte hij mij de hand toe,
hij pakte me vast en trok me uit het diepe water.+
18 Ze bedreigden mij op de dag van mijn ellende,+
maar Jehovah steunde mij.
20 Jehovah beloont mij voor mijn rechtvaardigheid,+
21 Want ik heb Jehovah’s wegen gevolgd,
ik heb mijn God niet boosaardig verlaten.
22 Al zijn bepalingen staan mij voor ogen.
Ik zal zijn voorschriften niet negeren.
24 Mag Jehovah mijn rechtvaardigheid belonen+
omdat mijn handen onschuldig zijn gebleven voor zijn ogen.+
25 U bent loyaal voor de loyale,+
onberispelijk voor de onberispelijke,+
26 zuiver voor de zuivere,+
maar wie sluw is, bent u te slim af.+
28 U bent het die mijn lamp ontsteekt, Jehovah,
mijn God die licht brengt in mijn duisternis.+
Hij is een schild voor iedereen die bescherming bij hem zoekt.+
31 Want wie is een God buiten Jehovah?+
En wie is een rots behalve onze God?+
33 Hij geeft me voeten als van een hert,
hij zorgt dat ik op hoge plaatsen stevig sta.+
34 Hij oefent mijn handen voor de oorlog.
Mijn armen kunnen een koperen boog spannen.
35 U geeft me uw schild van redding,+
uw rechterhand ondersteunt mij
en uw nederigheid maakt mij groot.+
37 Ik zal mijn vijanden achtervolgen en inhalen.
Ik kom pas terug als ze zijn vernietigd.
38 Ik zal ze verpletteren zodat ze niet meer opstaan,+
onder mijn voeten zal ik ze vermorzelen.
39 U zult me kracht geven voor de strijd,
u laat mijn vijanden voor me neervallen.+
41 Ze schreeuwen om hulp, maar er is niemand die ze redt.
Ze roepen zelfs tot Jehovah, maar hij antwoordt niet.
42 Ik zal ze verpulveren als stof in de wind,
ik zal ze eruit gooien als modder van de straat.
43 U zult me bevrijden van de kritiek van het volk.+
U zult me aanstellen als het hoofd van naties.+
Een volk dat ik niet heb gekend zal me dienen.+
44 Zodra ze over me horen, zullen ze me gehoorzamen.
Vreemdelingen zullen voor me kruipen.+
45 Ze zullen de moed verliezen,*
bevend zullen ze uit hun vestingen komen.
46 Jehovah leeft! Laat mijn Rots geëerd worden!+
Prijs de God van mijn redding.+
47 De ware God neemt wraak voor mij.+
Hij onderwerpt volken aan mij.
48 Hij bevrijdt me van mijn boze tegenstanders.
U verheft me hoog boven al mijn vijanden,+
u redt me van de man van geweld.
50 Hij verricht grote reddingsdaden* voor zijn koning.+
Voor de koorleider. Een psalm van David.
2 Dag na dag vloeien hun woorden,*
nacht na nacht onthullen ze kennis.
3 Er is geen spraak, er zijn geen woorden.
Hun stem is niet te horen.
In de hemel heeft hij een tent opgezet voor de zon,
5 die verschijnt als een bruidegom uit het bruidsvertrek,
stralend als een held die zijn ronde loopt.
6 Hij komt op aan het ene einde van de hemel
en gaat rond tot het andere einde.+
Niets blijft voor zijn hitte verborgen.
7 De wet van Jehovah is volmaakt+ en herstelt kracht.*+
De richtlijn* van Jehovah is betrouwbaar+ en maakt de onervarene wijs.+
8 De bevelen van Jehovah zijn rechtvaardig en maken het hart blij.+
Het gebod van Jehovah is rein en laat de ogen stralen.+
9 Het ontzag voor Jehovah+ is zuiver en blijft eeuwig bestaan.
De oordelen van Jehovah zijn betrouwbaar, volkomen rechtvaardig.+
10 Ze zijn begeerlijker dan goud,
en zoeter dan honing,+ honing die uit raten druipt.
11 Uw dienaar is erdoor gewaarschuwd.+
Wie ze opvolgt wordt rijk beloond.+
12 Wie is zich bewust van zijn eigen fouten?+
Spreek me vrij van onbewuste zonden.
13 Weerhoud uw dienaar van hoogmoedige* daden.+
Laten die niet over mij heersen.+
14 Laten de woorden van mijn mond en de meditatie van mijn hart
aangenaam zijn voor u,+ o Jehovah, mijn Rots+ en mijn Verlosser.+
Voor de koorleider. Een psalm van David.
20 Mag Jehovah je antwoorden in moeilijke tijd.
Mag de naam van Jakobs God je beschermen.+
3 Mag hij aan al je offers denken
en je brandoffer welwillend aanvaarden.* (sela)
5 Wij zullen juichen over je overwinningen,*+
wij zullen onze vaandels heffen in de naam van onze God.+
Mag Jehovah je alles geven waar je om vraagt.
6 Nu weet ik zeker dat Jehovah zijn gezalfde redt.+
7 Sommigen vertrouwen op strijdwagens, anderen op paarden,+
maar wij op de naam van Jehovah, onze God.+
8 Zij zijn bezweken en gevallen,
maar wij zijn opgestaan en hersteld.+
9 O Jehovah, red de koning!+
Hij zal ons antwoorden op de dag dat we om hulp roepen.+
Voor de koorleider. Een psalm van David.
21 O Jehovah, de koning vindt vreugde in uw kracht.+
Luid juicht hij over uw reddingsdaden!+
2 U gaf hem wat zijn hart verlangde,+
het verzoek van zijn lippen weigerde u niet. (sela)
5 Uw reddingsdaden geven hem grote eer.+
U verleent hem waardigheid en pracht.
7 Want de koning vertrouwt op Jehovah.+
Door de loyale liefde van de Allerhoogste zal hij nooit wankelen.+
8 Uw hand zal al uw vijanden vinden,
uw rechterhand zal hen vinden die u haten.
9 Wanneer u verschijnt,* zult u hen maken als een vuuroven.
Jehovah zal hen in zijn woede verslinden, vuur zal hen verteren.+
10 Hun nakomelingen* zult u wegvagen van de aarde,
hun nageslacht uitroeien onder de mensen.
11 Zij wilden tegen u doen wat slecht is.+
Ze hebben listige plannen gesmeed die zullen mislukken.+
13 Sta op in uw kracht, o Jehovah.
Wij zullen uw macht bezingen.*
Voor de koorleider: op de wijs van ‘De hinde van de dageraad’.* Een psalm van David.
22 Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?+
Waarom blijft u ver weg en redt u mij niet,
ook al schreeuw ik het uit?+
2 Mijn God, ik roep overdag maar u antwoordt niet.+
Ik roep ’s nachts — zwijgen kan ik niet.
5 Ze riepen tot u en werden bevrijd.
Ze vertrouwden op u en werden niet teleurgesteld.*+
8 ‘Hij heeft zich toevertrouwd aan Jehovah. Laat die hem bevrijden!
Laat die hem redden, want hij is Hem toch zo dierbaar?’+
9 U hebt mij uit de buik gehaald,+
u gaf me een veilig gevoel aan de borsten van mijn moeder.
10 Sinds mijn geboorte ben ik aan uw zorg toevertrouwd.*
Van de moederschoot af bent u mijn God geweest.
14 Ik ben uitgegoten als water,
heel mijn gebeente is ontwricht.
U haalt mij neer naar het stof van de dood.+
16 Honden staan om mij heen.+
Als een meute boosdoeners sluiten ze mij in.+
Als een leeuw vallen ze mijn handen en voeten aan.+
17 Ik kan al mijn botten tellen.+
Ze kijken toe, ze staren me aan.
18 Ze verdelen mijn kleren onder elkaar,
ze verloten mijn kleding.+
19 O Jehovah, houd u niet op een afstand.+
U bent mijn sterkte, kom mij snel te hulp.+
21 Red mij uit de muil van de leeuw+ en van de hoorns van wilde stieren.
Antwoord mij en red mij.
22 Ik zal uw naam aan mijn broeders bekendmaken.+
In het midden van de gemeente zal ik u loven.+
23 Loof Jehovah, al wie ontzag voor hem heeft.
Eer hem,+ nageslacht* van Jakob.
Bewonder hem, nageslacht* van Israël.
24 Hij heeft het lijden van de onderdrukte niet veracht of genegeerd.+
Hij heeft zijn gezicht niet voor hem verborgen.+
Hij hoorde zijn hulpgeroep.+
25 In de grote gemeente zal ik u loven,+
onder hen die ontzag voor u hebben, los ik mijn geloften in.
26 De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd raken.+
Zij die Jehovah zoeken, zullen hem loven.+
Mag jullie leven eeuwig duren!*
27 Alle uiteinden van de aarde zullen aan Jehovah denken en zich tot hem wenden.
De families van alle volken zullen zich voor hem buigen.+
28 Want het koningschap is van Jehovah,+
hij heerst over de volken.
29 De welgestelden* van de aarde zullen eten en zich buigen.
Wie tot het stof neerdalen zullen voor hem knielen,
geen van hen kan zijn leven* behouden.
30 Hun nageslacht* zal hem dienen,
de volgende generatie zal over Jehovah horen.
31 Ze zullen komen en over zijn rechtvaardigheid vertellen.
Wat hij heeft gedaan zullen ze vertellen aan het volk dat nog geboren moet worden.
Een psalm van David.
23 Jehovah is mijn Herder.+
Het ontbreekt mij aan niets.+
2 Hij laat mij rusten in groene weiden.
Hij leidt mij naar waterrijke rustplaatsen.*+
3 Hij geeft mij* nieuwe kracht.+
Hij leidt mij op de paden* van rechtvaardigheid omwille van zijn naam.+
Uw stok en uw staf stellen mij gerust.*
5 Voor het oog van mijn vijanden dekt u een tafel voor mij.+
6 Goedheid en loyale liefde volgen mij alle dagen van mijn leven.+
Al mijn dagen blijf ik in het huis van Jehovah wonen.+
Van David. Een psalm.
2 Want hij heeft haar goed gefundeerd op de zeeën+
en stevig gevestigd op de rivieren.
3 Wie mag de berg van Jehovah beklimmen?+
Wie mag opstaan in zijn heilige plaats?
4 Iedereen met onschuldige handen en een zuiver hart,+
die niet vals heeft gezworen bij Mijn leven*
en geen bedrieglijke eed heeft afgelegd.+
6 Dat is de generatie die u zoekt,
die uw gunst* zoekt, God van Jakob. (sela)
7 Hef jullie hoofden omhoog, poorten.+
8 Wie is die glorieuze Koning?
9 Hef jullie hoofden omhoog, poorten.+
Ga open, eeuwenoude ingangen,
zodat de glorieuze Koning kan binnengaan!
10 Wie is hij, die glorieuze Koning?
Jehovah van de legermachten — hij is de glorieuze Koning.+ (sela)
Van David.
א [alef]
25 O Jehovah, ik wend mij* tot u.
ב [beth]
2 Mijn God, ik vertrouw op u.+
Maak mij niet te schande.+
Gun mijn vijanden geen leedvermaak over mij.+
ג [gimel]
ד [daleth]
ה [he]
5 Laat mij in uw waarheid wandelen en leer mij,+
want u bent mijn God van redding.
ו [waw]
De hele dag hoop ik op u.
ז [zajin]
ח [cheth]
7 Denk niet terug aan de zonden van mijn jeugd en mijn overtredingen.
ט [teth]
8 Jehovah is goed en oprecht.+
Daarom leert hij zondaars welke weg ze moeten volgen.+
י [jodh]
כ [kaf]
10 Alle paden van Jehovah zijn loyale liefde en trouw
ל [lamedh]
11 Vergeef mij, Jehovah, mijn grote zonde,
omwille van uw naam.+
מ [mem]
12 Wie is de man met ontzag voor Jehovah?+
Hij leert hem welke weg hij moet kiezen.+
נ [noen]
ס [samekh]
14 Wie ontzag hebben voor Jehovah krijgen een hechte vriendschap met hem+
en hij maakt ze vertrouwd met zijn verbond.+
ע [ajin]
פ [pe]
16 Wend u* naar mij en toon medelijden,
want ik ben alleen en hulpeloos.
צ [tsadhe]
17 De angst in mijn hart groeit.+
Bevrijd me van mijn zorgen.
ר [resj]
19 Zie hoeveel vijanden ik heb
en hoe ze mij dodelijk haten.
ש [sjin]
20 Bescherm mij* en bevrijd mij.+
Maak mij niet te schande, want bij u heb ik mijn toevlucht gezocht.
ת [taw]
22 O God, red* Israël uit al zijn ellende.
Van David.
26 Spreek recht over mij, Jehovah, want ik heb in oprechtheid* gewandeld.+
Op Jehovah heb ik vertrouwd zonder te wankelen.+
2 Onderzoek mij, Jehovah, en stel me op de proef.
Zuiver mijn hart en mijn diepste gedachten.*+
3 Want ik houd uw loyale liefde altijd voor ogen
en ik wandel in uw waarheid.+
6 Ik was mijn handen in onschuld
en ga rond uw altaar, Jehovah,
7 om luid dank te zeggen+
en te vertellen over al uw wonderen.
10 Hun handen laten zich in met schaamteloos gedrag,
hun rechterhand is vol steekpenningen.
11 Maar ik zal in oprechtheid* wandelen.
Bevrijd* mij en toon mij gunst.
Van David.
27 Jehovah is mijn licht+ en mijn redding.
Wie zou ik vrezen?+
Jehovah is de vesting van mijn leven.+
Voor wie zou ik bang zijn?
2 Slechte mensen vielen me aan om mijn vlees te verslinden,+
maar mijn tegenstanders en mijn vijanden waren het die struikelden en vielen.
3 Al slaat een leger zijn kamp rond me op,
mijn hart kent geen angst.+
Al breekt er oorlog tegen me uit,
dan nog blijf ik vol vertrouwen.
4 Eén ding vraag ik van Jehovah,
iets wat ik heel graag wil:
dat ik alle dagen van mijn leven in Jehovah’s huis mag wonen+
om de goedheid* van Jehovah te zien
5 Op de dag van onheil verbergt hij me in zijn schuilplaats,+
hij laat me schuilen in zijn tent,*+
hij tilt me hoog op een rots.+
6 Nu is mijn hoofd hoog verheven boven de vijanden die me omringen.
Ik zal juichend slachtoffers brengen in zijn tent,
ik zal lofzangen zingen* voor Jehovah.
7 Luister naar mij, Jehovah, als ik roep.+
Toon me gunst en antwoord mij.+
8 Mijn hart heeft namens u gezegd:
‘Zoek mijn gunst.’*
Uw gunst, Jehovah, zal ik zoeken.+
9 Verberg uw gezicht niet voor mij.+
Wijs uw dienaar niet af in uw woede.
U bent mijn helper.+
Laat me niet in de steek en verlaat me niet, mijn God van redding.
11 Leer me uw weg, Jehovah,+
leid me op het pad van oprechtheid omwille van mijn vijanden.
12 Laat me niet in handen vallen van mijn tegenstanders,*+
want valse getuigen zijn tegen me opgestaan+
en bedreigen me met geweld.
13 Waar zou ik zijn zonder het vertrouwen
dat ik Jehovah’s goedheid zou zien in het land der levenden?*+
14 Hoop op Jehovah.+
Wees moedig en sterk van hart.+
Ja, hoop op Jehovah.
Van David.
28 Tot u blijf ik roepen, Jehovah, mijn Rots,+
houd u niet doof voor mij.
2 Luister naar mij als ik tot u roep en om hulp smeek,
als ik mijn handen ophef naar het binnenste van uw heiligdom.+
3 Sleur me niet mee met de goddelozen, degenen die doen wat slecht is,+
die woorden van vrede spreken tegen hun naaste terwijl hun hart vol kwaad is.+
4 Laat ze boeten voor hun daden,+
voor hun slechte praktijken.
Vergeld het werk van hun handen,
alles wat ze hebben gedaan.+
Hij zal hen afbreken en niet opbouwen.
6 Laat Jehovah geprezen worden,
want hij heeft geluisterd naar mijn hulpgeroep.
Hij heeft mij geholpen en mijn hart juicht,
met mijn lied zal ik hem loven.
9 Red uw volk en zegen uw erfdeel.+
Wees hun herder en draag ze in uw armen, voor altijd.+
Een psalm van David.
29 Geef Jehovah erkenning, zonen van machtigen,
geef Jehovah erkenning voor zijn glorie en kracht.+
2 Geef Jehovah de eer die zijn naam verdient.
Buig voor* Jehovah in heilige kleding.*
3 De stem van Jehovah klinkt over de wateren,
de glorieuze God dondert.+
Over vele wateren is Jehovah.+
4 De stem van Jehovah is vol kracht,+
de stem van Jehovah is vol glorie.
5 De stem van Jehovah breekt de ceders,
ja, Jehovah versplintert de ceders van de Libanon.+
7 De stem van Jehovah slaat in met vuurvlammen.+
8 De stem van Jehovah laat de woestijn schudden.+
Jehovah laat de woestijn van Ka̱des+ beven.
9 De stem van Jehovah laat de hinden bevend hun jongen werpen
en maakt de wouden kaal.+
‘Eer God!’, zegt iedereen in zijn tempel.
11 Jehovah zal zijn volk sterken.+
Jehovah zal zijn volk zegenen met vrede.+
Een psalm. Een lied bij de inwijding van het huis. Van David.
30 Ik zal u prijzen, Jehovah, want u hebt mij omhooggehaald.
U gunde mijn vijanden geen plezier om mij.+
2 O Jehovah, mijn God, ik riep tot u om hulp en u genas mij.+
3 Jehovah, u hebt mij* omhooggehaald uit het Graf.*+
U hield me in leven, voorkwam dat ik wegzonk in de kuil.*+
4 Zing lofzangen* voor Jehovah, al zijn loyalen,+
5 want zijn woede duurt maar een ogenblik,+
maar in zijn gunst zijn, is voor het leven.+
’s Avonds kunnen er tranen komen, maar ’s morgens is er gejuich.+
6 Toen ik nog onbezorgd was, zei ik:
‘Mij zal niets overkomen.’*
7 Jehovah, toen ik uw gunst nog had, maakte u me zo sterk als een berg.+
Maar toen u uw gezicht verborg, werd ik radeloos.+
8 Ik bleef tot u roepen, Jehovah,+
en ik bleef u om gunst smeken, Jehovah.
9 Wat voor zin heeft het als ik sterf,* als ik afdaal in de kuil?*+
Zal het stof u loven?+ Zal dat vertellen over uw trouw?+
10 Luister, Jehovah, en toon mij gunst.+
O Jehovah, kom mij te hulp.+
11 U hebt mijn rouw in dans veranderd,
u hebt mijn rouwkleding weggenomen en bekleedt mij met vreugde,
12 zodat ik* niet zou zwijgen maar uw lof zou bezingen.
O Jehovah, mijn God, ik loof u voor eeuwig.
Voor de koorleider. Een psalm van David.
31 Bij u, Jehovah, heb ik bescherming gezocht.+
Maak me nooit te schande.+
Bevrijd me omwille van uw rechtvaardigheid.+
2 Open uw oor voor mij.*
Kom me snel te hulp.+
Word voor mij een vesting in de bergen,
een burcht om me te redden.+
3 U bent mijn rots en mijn vesting.+
Omwille van uw naam+ zult u mij leiden en gidsen.+
5 Aan uw hand vertrouw ik mijn geest toe.+
Jehovah, God van waarheid,* u hebt me verlost.+
6 Ik haat mensen die waardeloze afgoden vereren.
Maar ik, ik vertrouw op Jehovah.
7 Ik juich van vreugde over uw loyale liefde,
want u hebt mijn problemen gezien,+
u weet hoe ellendig ik me voel.*
8 U hebt me niet in handen van de vijand laten vallen,
maar u laat me op een veilige* plaats staan.
9 Toon medelijden, Jehovah, want ik zit in nood.
Mijn ogen zijn zwak van verdriet,+ mijn hele lichaam* zelfs.+
Mijn krachten slinken vanwege mijn zonde,
mijn botten verzwakken.+
11 Al mijn tegenstanders bespotten mij,+
vooral mijn buren.
Bekenden schrikken van mij,
als ze me op straat zien, gaan ze me uit de weg.+
12 Ik ben vergeten, uit het hart,* alsof ik dood ben.
Ik ben als een gebroken kruik.
13 Ik hoor veel boosaardige geruchten,
van alle kanten word ik bedreigd.+
14 Maar ik vertrouw op u, Jehovah.+
Ik zeg: ‘U bent mijn God.’+
15 Mijn dagen* zijn in uw hand.
Bevrijd mij uit de hand van mijn vijanden en mijn vervolgers.+
16 Laat het licht van uw gelaat over uw dienaar schijnen.+
Red mij door uw loyale liefde.
17 Jehovah, maak me niet te schande als ik u aanroep.+
18 Laat de leugenlippen verstommen,+
lippen die trots spreken tegen de rechtvaardigen, met hoogmoed en minachting.
19 Hoe overvloedig is uw goedheid!+
U hebt die weggelegd voor wie ontzag voor u heeft,+
die getoond aan wie bij u bescherming zoeken, voor de ogen van iedereen.+
21 Laat Jehovah geprezen worden,
want hij heeft op een wonderbare manier loyale liefde voor mij getoond+ in een belegerde stad.+
22 Ik raakte in paniek en zei:
‘Ik zal voor uw ogen vergaan.’+
Maar u luisterde toen ik tot u riep en om hulp smeekte.+
23 Heb Jehovah lief, al zijn loyalen!+
Van David. Een maskil.*
32 Gelukkig de mens van wie de overtreding wordt vergeven, van wie de zonde wordt bedekt.*+
2 Gelukkig de mens van wie Jehovah de schuld niet telt,+
die in zijn geest geen bedrog heeft.
3 Toen ik bleef zwijgen, teerden mijn botten weg en kreunde ik de hele dag.+
4 Want dag en nacht drukte uw hand* zwaar op mij.+
Mijn kracht verdampte* als water in de droge zomerhitte. (sela)
5 Uiteindelijk bekende ik mijn zonde aan u,
ik bedekte mijn fout niet.+
Ik zei: ‘Ik zal mijn overtredingen aan Jehovah bekennen.’+
En u vergaf mijn fouten en zonden.+ (sela)
Dan zal zelfs de watervloed hem niet bereiken.
7 U bent een schuilplaats voor mij,
u beschermt me tegen ellende.+
U omringt me met gejuich van bevrijding.+ (sela)
8 ‘Ik geef je inzicht en leer je welke weg je moet gaan.+
Ik geef je advies, mijn oog rust op jou.+
9 Wees niet koppig als een redeloos paard of muildier+
dat bedwongen moet worden met toom of halster
voordat het bij je komt.’
10 Een slecht mens heeft veel problemen,
maar wie op Jehovah vertrouwt, wordt omringd met Zijn loyale liefde.+
11 Vind vreugde in Jehovah en wees vrolijk, rechtvaardigen.
Juich van vreugde, al wie oprecht van hart is.
33 Juich, rechtvaardigen, vanwege Jehovah.+
Het is passend dat de oprechten hem loven.
2 Loof Jehovah met de harp,
zing lofzangen* voor hem met een tiensnarig instrument.
3 Zing een nieuw lied voor hem,+
speel vaardig op de snaren en juich.
4 Het woord van Jehovah is oprecht,+
alles wat hij doet is betrouwbaar.
5 Rechtvaardigheid en recht heeft hij lief.+
De aarde is vervuld van Jehovah’s loyale liefde.+
6 Door het woord van Jehovah werd de hemel gemaakt,+
7 Hij verzamelt het zeewater als een dam,+
bergt het kolkende water op in opslagplaatsen.
8 Laat de hele aarde ontzag hebben voor Jehovah.+
Laten de bewoners van het land* eerbied voor hem hebben.
11 Maar de besluiten* van Jehovah houden eeuwig stand,+
de gedachten van zijn hart zijn van generatie op generatie.
12 Gelukkig is de natie die Jehovah als God heeft,+
het volk dat hij heeft gekozen als zijn eigen bezit.+
13 Jehovah kijkt omlaag vanuit de hemel,
hij ziet alle mensen.+
14 Vanuit de plaats waar hij woont,
rust zijn blik op de bewoners van de aarde.
15 Hij is het die het hart van allen vormt,
hij onderzoekt al hun daden.+
16 Geen koning wordt gered door een groot leger,+
een sterke man wordt niet bevrijd door zijn grote kracht.+
18 Het oog van Jehovah waakt over wie ontzag voor hem hebben,+
wie wachten op zijn loyale liefde,
19 om hen* te redden van de dood
en hen tijdens hongersnood in leven te houden.+
20 We* kijken vol verwachting uit naar Jehovah.
Hij is onze hulp en ons schild.+
21 Ons hart is vol vreugde over hem,
want we vertrouwen op zijn heilige naam.+
Van David, toen hij zich als een krankzinnige voordeed+ tegenover Abime̱lech en die hem wegjoeg.
א [alef]
34 Ik zal Jehovah altijd prijzen,
zijn lof zal steeds op mijn lippen zijn.
ב [beth]
2 Ik* zal trots over Jehovah vertellen.+
De zachtmoedigen zullen het horen en blij zijn.
ג [gimel]
3 Eer Jehovah samen met mij,+
laten we zijn naam samen loven.
ד [daleth]
4 Ik wendde me tot Jehovah en hij antwoordde mij.+
Hij bevrijdde me van al mijn angsten.+
ה [he]
5 Wie op hem vertrouwden, gingen stralen.
Hun gezicht werd niet rood van schaamte.
ז [zajin]
6 Deze onbeduidende riep en Jehovah luisterde.
Hij bevrijdde hem van alles wat hem kwelde.+
ח [cheth]
ט [teth]
8 Proef en zie dat Jehovah goed is.+
Gelukkig is de mens die bescherming bij hem zoekt.
י [jodh]
9 Al zijn heiligen, heb ontzag voor Jehovah,
want wie ontzag voor hem hebben, ontbreekt het aan niets.+
כ [kaf]
10 Zelfs sterke jonge leeuwen* hebben honger geleden,
maar wie Jehovah zoeken, zal het aan niets goeds ontbreken.+
ל [lamedh]
11 Kom, mijn zonen, luister naar mij.
Ik zal jullie ontzag voor Jehovah leren.+
מ [mem]
12 Wie van jullie geniet van het leven
en wil veel gelukkige dagen meemaken?+
נ [noen]
ס [samekh]
14 Vermijd wat slecht is en doe wat goed is.+
Zoek vrede en streef die na.+
ע [ajin]
15 De ogen van Jehovah zijn gericht op de rechtvaardigen+
en zijn oren luisteren naar hun hulpgeroep.+
פ [pe]
16 Maar Jehovah* keert zich tegen degenen die slechte dingen doen,
hij vaagt elke herinnering aan hen van de aarde weg.+
צ [tsadhe]
ק [qof]
18 Jehovah is dicht bij mensen met een gebroken hart,+
ר [resj]
ש [sjin]
20 Hij beschermt al zijn botten,
niet één ervan is gebroken.+
ת [taw]
21 Wie slecht is, zal omkomen door onheil.
Wie de rechtvaardige haat, wordt schuldig bevonden.
22 Jehovah redt het leven* van zijn dienaren,
niemand die bescherming bij hem zoekt, wordt schuldig bevonden.+
Van David.
35 O Jehovah, verdedig mijn zaak tegenover mijn tegenstanders,+
strijd tegen degenen die tegen mij strijden.+
3 Hef uw speer en strijdbijl* op tegen mijn achtervolgers.+
Zeg tegen mij:* ‘Ik ben je redding.’+
4 Laten beschaamd en vernederd worden wie me naar het leven staan.*+
Laten vol schaamte terugdeinzen wie uit zijn op mijn ondergang.
5 Mogen ze als kaf in de wind worden,
laat Jehovah’s engel hen verjagen.+
6 Laat hun pad donker en glibberig zijn
terwijl Jehovah’s engel hen achtervolgt.
7 Want zonder reden hebben ze een net verborgen om me te vangen.
Zonder reden hebben ze een kuil voor me* gegraven.
8 Mag onheil hen overvallen,
mag hun eigen net hen vangen,
mogen ze erin vallen en vernietigd worden.+
9 Maar ik* zal juichen over Jehovah,
ik zal blij zijn over zijn reddingsdaden.
10 Al mijn botten zullen zeggen:
‘Jehovah, wie is als u?
11 Kwaadwillende getuigen staan op+
en vragen naar dingen waar ik niets van weet.
13 Maar als zij ziek waren, trok ik rouwkleding aan,
ik kwelde mezelf* door te vasten.
Als mijn gebed onverhoord bleef,*
14 liep ik rond alsof ik om een vriend of een broer rouwde.
Ik ging gebukt onder verdriet als iemand die rouwt om zijn moeder.
15 Maar als ik struikelde, kwamen ze lachend bij elkaar,
ze legden een hinderlaag om me aan te vallen,
ze scheurden me aan stukken en zwegen niet.
17 O Jehovah, hoelang blijft u toekijken?+
18 Dan zal ik u prijzen in de grote gemeente,+
ik zal u loven in de mensenmenigte.
19 Gun wie zonder reden mijn vijanden zijn geen leedvermaak.
Laat wie mij zonder reden haten+ niet met hun ogen knipperen.*+
20 Want ze spreken geen woorden van vrede
maar smeden bedrieglijke plannen tegen de vreedzame mensen in het land.+
21 Ze sperren hun mond wijd open om mij te beschuldigen
en zeggen: ‘Haha, onze ogen hebben het gezien.’
22 U hebt het gezien, Jehovah. Houd u niet stil.+
O Jehovah, blijf niet op een afstand.+
23 Word toch wakker en neem het voor mij op.
Jehovah, mijn God, verdedig mijn zaak.
24 Oordeel mij naar uw rechtvaardigheid,+ o Jehovah, mijn God,
gun ze geen leedvermaak over mij.
25 Laat ze nooit bij zichzelf* zeggen: ‘Haha, we hebben onze zin!’*
Laat ze nooit zeggen: ‘We hebben hem verslonden.’+
26 Laat beschaamd en vernederd worden iedereen
die lacht om mijn ellende.
Laten met schaamte en schande bekleed worden wie zich boven mij verheffen.
27 Maar laat iedereen die zich verheugt in mijn rechtvaardigheid, juichen van vreugde,
laten ze steeds zeggen:
‘Mag Jehovah geprezen worden. Hij wil graag dat zijn dienaar vrede heeft.’+
Voor de koorleider. Van Jehovah’s dienaar, David.
36 De overtreding spreekt tot wie slecht is, diep in zijn hart.
Ontzag voor God heeft hij niet voor ogen.+
2 Hij heeft zo’n vleiend beeld van zichzelf
dat hij zijn zonde niet ontdekt en haat.+
3 De woorden van zijn mond zijn schadelijk en bedrieglijk,
hij heeft niet het inzicht om te doen wat goed is.
4 Zelfs op zijn bed smeedt hij schadelijke plannen.
Hij volgt een pad dat niet goed is.
Het slechte wijst hij niet af.
5 Uw loyale liefde reikt tot de hemel, Jehovah,+
uw trouw tot de wolken.
O Jehovah, u redt* mens en dier.+
7 Hoe kostbaar is uw loyale liefde, God!+
In de schaduw van uw vleugels zoeken de mensen bescherming.+
8 Ze drinken volop van de rijke overvloed* van uw huis,+
u laat hen drinken van de stroom van uw goede gaven.+
10 Blijf uw loyale liefde tonen aan wie u kennen+
en uw rechtvaardigheid aan wie oprecht van hart zijn.+
11 Laat de voet van de hoogmoedige mij niet vertrappen,
laat de hand van de slechte mij niet verjagen.
12 Daar zijn de boosdoeners gevallen,
ze zijn neergeslagen en kunnen niet meer opstaan.+
Van David.
א [alef]
2 Ze zullen snel verdorren als gras+
en verwelken als groen jong gras.
ב [beth]
4 Zoek je grootste vreugde bij* Jehovah,
dan zal hij je geven wat je hart verlangt.
ג [gimel]
5 Vertrouw je weg toe aan* Jehovah.+
Verlaat je op hem, en hij zal het voor je opnemen.+
6 Hij laat je rechtvaardigheid stralen als het morgenlicht,
je gerechtigheid als de middagzon.
ד [daleth]
Wind je niet op over iemand
die zijn listige plannen laat slagen.+
ה [he]
8 Laat boosheid los en laat woede varen.+
Wind je niet op en richt je niet op slechte dingen.*
9 Want slechte mensen zullen vernietigd worden,+
maar wie op Jehovah hopen, zullen de aarde bezitten.+
ו [waw]
10 Nog even en er zijn geen slechte mensen meer.+
Je zult kijken op de plek waar ze waren,
maar ze zijn er niet meer.+
ז [zajin]
12 De slechte smeedt plannen tegen de rechtvaardige,+
hij knarst met zijn tanden tegen hem.
13 Maar Jehovah lacht hem uit,
want Hij weet dat zijn dag zal komen.+
ח [cheth]
14 Slechte mensen trekken hun zwaard en spannen hun boog
om de onderdrukten en armen neer te halen,
om af te slachten wie oprecht wandelen.
15 Maar hun zwaard zal hun eigen hart doorsteken,+
hun bogen zullen gebroken worden.
ט [teth]
16 Beter het weinige van de rechtvaardige
dan de overvloed van vele slechten.+
17 Want de armen van de slechten worden gebroken,
maar Jehovah zal de rechtvaardigen steunen.
י [jodh]
19 Ze zullen niet beschaamd worden in moeilijke tijden.
In een tijd van hongersnood hebben ze overvloed.
כ [kaf]
20 Maar slechte mensen zullen vergaan.+
De vijanden van Jehovah zullen verdwijnen als prachtige weiden,
ze zullen verdwijnen als rook.
ל [lamedh]
22 Wie Hij zegent, zullen de aarde bezitten,
maar wie Hij vervloekt, zullen vernietigd worden.+
מ [mem]
נ [noen]
25 Eens was ik jong en nu ben ik oud,
maar nooit zag ik een rechtvaardige verlaten worden,+
26 Uit goedheid leent hij steeds weer uit+
en zijn kinderen wacht een zegen.
ס [samekh]
27 Vermijd het slechte en doe wat goed is,+
dan zul je eeuwig op aarde wonen.
28 Want Jehovah heeft gerechtigheid lief,
hij laat zijn loyalen niet in de steek.+
ע [ajin]
פ [pe]
31 De wet van zijn God is in zijn hart.+
Zijn stappen zijn niet wankel.+
צ [tsadhe]
32 De slechte loert op de rechtvaardige
en zoekt een kans om hem te doden.
33 Maar Jehovah zal hem niet aan zo iemand overleveren,+
hij zal hem niet schuldig verklaren als hij wordt geoordeeld.+
ק [qof]
34 Hoop op Jehovah en volg zijn weg,
dan zal hij je verheffen om de aarde in bezit te nemen.
Als de slechte mensen worden vernietigd,+ zul jij het zien.+
ר [resj]
35 Ik heb gezien hoe de wrede, slechte man
zich uitbreidde als een bladerrijke boom op zijn eigen bodem.+
36 Maar plotseling verdween hij en was hij weg.+
Ik bleef hem zoeken, maar hij was niet te vinden.+
ש [sjin]
37 Let op de onberispelijke*
en houd de oprechte+ in het oog,
want de toekomst van zo iemand is vredig.+
38 Maar alle overtreders zullen vernietigd worden.
Voor slechte mensen is er geen toekomst.+
ת [taw]
39 De redding van de rechtvaardigen komt van Jehovah.+
Hij is hun vesting in moeilijke tijden.+
40 Jehovah zal ze helpen en redden.+
Hij zal ze bevrijden van slechte mensen en ze redden,
omdat ze bij hem bescherming zoeken.+
Een psalm van David, als herinnering.
38 Jehovah, wijs me niet terecht in uw boosheid
en corrigeer me niet in uw woede.+
2 Diep zijn uw pijlen in mij doorgedrongen,
zwaar drukt uw hand op mij.+
3 Door uw verontwaardiging is mijn hele lichaam ziek.*
Door mijn zonde is er geen vrede in mijn botten.+
4 Mijn zonden stijgen me boven het hoofd.+
Ze zijn als een zware last die ik niet kan dragen.
5 Mijn wonden stinken en zweren
vanwege mijn dwaasheid.
6 Ik ben van streek en erg terneergeslagen,
de hele dag loop ik bedroefd rond.
8 Ik voel niets meer en ben totaal gebroken.
Ik kerm luid,* zo angstig is mijn hart.
9 Al mijn verlangens liggen voor u, Jehovah,
mijn gezucht is voor u niet verborgen.
10 Mijn hart bonst, ik heb geen kracht meer
en het licht verdwijnt uit mijn ogen.+
11 Door mijn leed blijven vrienden en bekenden weg,
goede kennissen blijven op afstand.
12 Wie mij naar het leven staan,* spannen strikken,
wie me iets willen aandoen, spreken over onheil,+
de hele dag door mompelen ze bedrieglijke dingen.
14 Ik werd als een man die niet kan horen,
uit wiens mond geen verweer komt.
16 Ik zei: ‘Gun ze geen leedvermaak over mij,
laat ze zich niet boven mij verheffen als mijn voet uitglijdt.’
17 Want ik dreigde te bezwijken
en altijd was daar mijn pijn.+
19 Maar mijn vijanden zijn gezond* en sterk.*
Wie mij zonder reden haten, zijn talrijk geworden.
20 Ze vergolden mij goed met kwaad,
ze waren tegen me omdat ik het goede probeerde te doen.
21 Laat me niet in de steek, Jehovah.
O God, blijf niet op een afstand.+
22 Kom mij snel te hulp,
o Jehovah, mijn redding.+
Voor de koorleider: voor jeduthun.*+ Een psalm van David.
39 Ik zei: ‘Ik zal voorzichtig zijn
zodat ik niet zondig met mijn tong.+
Met een muilband zal ik mijn mond bedwingen+
zolang er een goddeloze bij me is.’
3 Mijn hart smeulde* in mijn binnenste.
Terwijl ik piekerde,* bleef het vuur branden.
Toen sprak mijn tong:
4 ‘O Jehovah, laat me weten wat mijn einde zal zijn
en de maat van mijn dagen,+
zodat ik te weten kom hoe kort mijn leven is.*
Een mens is niet meer dan een ademtocht, al lijkt hij nog zo zeker.+ (sela)
6 Elk mens loopt rond als een schaduw,
voor niets rent hij rond.*
Hij verzamelt rijkdom maar weet niet wie ervan genieten zal.+
7 Waar kan ik nog op hopen, Jehovah?
U bent mijn enige hoop.
8 Bevrijd me van al mijn overtredingen.+
Laat de dwaas me niet tot een mikpunt van spot maken.
10 Houd op mij te kwellen.
Ik bezwijk onder de slagen van uw hand.
11 Met straf voor zijn zonde corrigeert u de mens,+
u tast zijn schatten aan zoals een mot.
Een mens is niet meer dan een ademtocht.+ (sela)
12 Hoor mijn gebed, Jehovah,
luister naar mijn hulpgeroep.+
Negeer mijn tranen niet.
13 Wend uw harde blik van mij af, zodat ik nog opvrolijk
voordat ik doodga en er niet meer ben.’
Voor de koorleider. Van David. Een psalm.
2 Hij trok me omhoog uit een kuil met kolkend water,
uit het modderige slijk.
Hij zette mijn voeten op een rots,
gaf mijn stappen stevigheid.
3 Toen gaf hij mij een nieuw lied in de mond,+
een lofzang voor onze God.
Velen zullen vol ontzag toekijken
en op Jehovah vertrouwen.
4 Gelukkig is de mens die op Jehovah vertrouwt
en zich niet wendt tot opstandige mensen of bedriegers.*
Niemand is met u te vergelijken.+
Als ik zou proberen erover te vertellen en te praten,
zou het te veel zijn om op te sommen!+
U hebt niet gevraagd om brandoffers en zondeoffers.+
7 Toen zei ik: ‘Zie, ik ben gekomen.
In de boekrol staat over mij geschreven.+
9 Ik verkondig het goede nieuws van rechtvaardigheid in de grote gemeente.+
Mijn lippen houd ik niet gesloten,+
Jehovah, zoals u heel goed weet.
10 Uw rechtvaardigheid verberg ik niet in mijn hart.
Ik maak uw getrouwheid en redding bekend.
In de grote gemeente verberg ik uw loyale liefde en uw waarheid niet.’+
11 O Jehovah, onthoud mij uw medeleven niet.
Laten uw loyale liefde en uw waarheid mij steeds beschermen.+
12 De rampen die mij omringen zijn te veel om te tellen.+
Ik word overweldigd door zo veel zonden dat ik geen uitweg zie,+
ze zijn talrijker dan de haren op mijn hoofd.
Ik heb alle moed* verloren.
13 Wilt u mij alstublieft redden, Jehovah?+
O Jehovah, kom mij toch snel te hulp.+
14 Laat iedereen die me naar het leven staat*
beschaamd en vernederd worden.
Laat iedereen die geniet van mijn ellende
zich in schande terugtrekken.
15 Laat iedereen die ‘Haha!’ tegen me zegt
ontzet zijn over zijn eigen schaamte.
Laat iedereen die uw reddingsdaden liefheeft altijd zeggen:
‘Mag Jehovah geprezen worden.’+
17 Ik ben hulpeloos en arm.
Jehovah, heb toch aandacht voor mij.
U bent mijn helper en mijn redder.+
Wacht niet langer, mijn God.+
Voor de koorleider. Een psalm van David.
41 Gelukkig wie aandacht heeft voor de zwakke.+
Op de dag van onheil zal Jehovah hem redden.
2 Jehovah zal hem beschermen en in leven houden.
3 Jehovah zal hem steunen op zijn ziekbed,+
heel zijn bed zal hij anders maken tijdens zijn ziekte.
4 Ik zei: ‘Jehovah, heb medelijden.+
Genees mij,*+ want ik heb tegen u gezondigd.’+
5 Mijn vijanden spreken kwaad over me en zeggen:
‘Wanneer sterft hij en verdwijnt zijn naam?’
6 Als een van hen me opzoekt, spreekt zijn hart bedrog.
Hij zoekt iets nadeligs om te vertellen,
hij gaat naar buiten en strooit het rond.
7 Al mijn haters fluisteren onder elkaar,
ze bedenken iets slechts tegen mij:
8 ‘Iets vreselijks heeft hem geveld.
Nu hij ligt, staat hij vast niet meer op.’+
9 Zelfs de man met wie ik in vrede leefde, die ik vertrouwde,+
10 O Jehovah, heb medelijden en help me overeind,
zodat ik het ze kan vergelden.
11 Hieraan zal ik weten dat u ingenomen met me bent:
als mijn vijand niet triomfantelijk over me kan juichen.+
Amen, amen.
TWEEDE BOEK
(Psalm 42-72)
Voor de koorleider. Een maskil* van de zonen van Korach.+
42 Zoals een hert verlangt naar stromend water,
zo verlang ik* naar u, o God.
2 Mijn ziel* dorst naar God, naar de levende God.+
Wanneer mag ik komen en voor God verschijnen?+
3 Mijn tranen zijn mijn voedsel, dag en nacht.
De hele dag zeggen mensen: ‘Waar is die God van je?’+
4 Ik stort mijn ziel* uit en denk hieraan terug:
hoe ik ooit meeliep in de grote stoet.
Ik schreed* voor hen uit naar het huis van God
met het geluid van gejuich en dankzegging
van een feestvierende menigte.+
5 Waarom ben ik* zo wanhopig?+
Waarom ben ik onrustig vanbinnen?
6 Mijn God, ik* ben wanhopig.+
7 Waterdiepte roept naar waterdiepte
bij het geluid van uw watervallen.
Al uw woeste golven slaan over me heen.+
8 Overdag bewijst Jehovah me zijn loyale liefde.
’s Nachts zing ik een lied over hem, een gebed tot de God van mijn leven.+
9 Ik zeg tegen God, mijn rots:
‘Waarom bent u mij vergeten?+
Waarom loop ik bedroefd rond, onderdrukt door mijn vijand?’+
10 Met dodelijke haat* bespotten mijn vijanden me.
De hele dag zeggen ze: ‘Waar is die God van je?’+
11 Waarom ben ik* zo wanhopig?
Waarom ben ik onrustig vanbinnen?
Bevrijd mij van de bedrieger en de onrechtvaardige.
2 U bent toch mijn God, mijn vesting?+
Waarom hebt u me dan verstoten?
Waarom loop ik bedroefd rond, onderdrukt door mijn vijand?+
3 Zend uw licht en uw waarheid.+
4 Dan zal ik naderen tot het altaar van God,+
tot God, mijn grootste vreugde.
Ik zal u loven met de harp,+ o God, mijn God.
5 Waarom ben ik* zo wanhopig?
Waarom ben ik onrustig vanbinnen?
Voor de koorleider. Van de zonen van Korach.+ Een maskil.*
44 O God, met onze eigen oren hebben we het gehoord,
onze voorouders hebben het ons verteld:+
wat u hebt gedaan in hun dagen,
de dagen van vroeger.
U verbrijzelde volken en verdreef ze.+
3 Niet hun eigen zwaard nam het land in,+
niet hun eigen arm bracht hun de overwinning,+
maar uw rechterhand, uw arm+ en het licht van uw gelaat,
omdat u ingenomen met hen was.+
4 U bent mijn Koning, o God.+
Beveel* een volledige overwinning* voor Jakob.
6 Op mijn boog vertrouw ik niet
en mijn zwaard kan me niet redden.+
7 U hebt ons gered van onze tegenstanders,+
u hebt degenen vernederd die ons haten.
8 O God, we zullen u de hele dag loven,
uw naam voor altijd prijzen. (sela)
9 Maar nu hebt u ons verstoten en vernederd,
u trekt niet uit met onze legers.
10 U laat ons steeds vluchten voor onze tegenstander.+
Onze haters plunderen erop los.
11 U levert ons uit om als schapen verslonden te worden,
u verstrooit ons onder de volken.+
13 U maakt ons tot een mikpunt van spot voor onze buren,
iedereen om ons heen jouwt en lacht ons uit.
15 De hele dag voel ik me vernederd,
mijn schaamte overweldigt mij
16 als ik hun spot en beledigingen hoor,
als onze vijand wraak op ons neemt.
17 Dat alles is ons overkomen, maar we zijn u niet vergeten,
we hebben uw verbond+ niet geschonden.
18 Ons hart is niet afgeweken,
onze voetstappen hebben uw pad niet verlaten.
19 Maar u hebt ons verbrijzeld waar de jakhalzen zijn
en ons met diepe schaduw bedekt.
20 Als we de naam van onze God vergeten
of onze handen uitstrekken om tot een vreemde god te bidden,
21 zou God het dan niet ontdekken?
Hij kent de geheimen van het hart.+
22 Om u worden we de hele dag gedood,
we worden bezien als schapen voor de slacht.+
23 Word wakker. Waarom blijft u slapen, o Jehovah?+
Ontwaak! Verstoot ons niet voor eeuwig.+
24 Waarom verbergt u uw gezicht?
Waarom vergeet u onze ellende en onderdrukking?
Voor de koorleider: op de wijs van ‘De lelies’. Van de zonen van Korach.+ Een maskil.* Een liefdeslied.
45 Mijn hart is geroerd door iets goeds.
Ik zeg: ‘Mijn lied* gaat over een koning.’+
Mag mijn tong de stift*+ zijn van een vaardig kopiist.*+
2 Je bent de mooiste van alle mensen.
Aangename woorden vloeien van je lippen.+
Daarom heeft God je voor altijd gezegend.+
4 Ruk in je pracht op naar de overwinning,*+
rijd voor de zaak van waarheid, nederigheid en rechtvaardigheid.+
Je rechterhand zal ontzagwekkende dingen tot stand brengen.*
5 Je pijlen zijn scherp en brengen volken ten val,+
ze doorboren het hart van de vijanden van de koning.+
7 Je hebt rechtvaardigheid liefgehad+ en slechtheid gehaat.+
Daarom heeft God, jouw God, je gezalfd+ met de olie van vreugde,+ meer dan je metgezellen.
8 Al je kleding geurt naar mirre, aloëhout en kassie.
Vanuit het prachtige ivoren paleis klinken snaarinstrumenten die je vrolijk maken.
9 Koningsdochters zijn onder je eredames.
Aan je rechterhand staat de koningin, versierd met goud uit O̱fir.+
10 Luister, dochter, let op en open je oor,
vergeet je volk en het huis van je vader.
11 De koning zal naar je schoonheid verlangen,
want hij is je heer.
Buig dus voor hem.
12 De dochter Tyrus zal komen met een geschenk,
de rijkste mensen zullen je gunst zoeken.
14 In rijk geweven kleding* wordt ze voor de koning geleid.
De maagden* in haar gevolg worden bij hem* gebracht.
15 Ze worden gebracht met gejuich en vreugde,
ze gaan het paleis van de koning binnen.
16 Je zonen zullen de plaats innemen van je voorvaders.
Je zult ze als vorsten aanstellen op de hele aarde.+
17 Ik zal je naam bekendmaken in alle toekomstige generaties.+
Daarom zullen volken je loven, voor altijd en eeuwig.
Voor de koorleider. Van de zonen van Korach.+ In alamothstijl.* Een lied.
2 Daarom zullen we niet bang zijn, ook al verandert de aarde,
ook al tuimelen de bergen in de diepte van de zee,+
3 ook al buldert en schuimt het water,+
ook al schudden de bergen door de woestheid ervan. (sela)
4 Er is een rivier waarvan de stromen de stad van God verheugen,+
de heilige en grootse tabernakel van de Allerhoogste.
5 God is in de stad,+ ze kan niet overwonnen worden.
God zal haar te hulp komen bij het aanbreken van de dag.+
6 De volken waren in opschudding, de koninkrijken werden overwonnen.
Hij verhief zijn stem en de aarde smolt.+
8 Kom en zie de werken van Jehovah,
hoe hij verbazingwekkende dingen op aarde doet.
9 Hij maakt overal op aarde een eind aan oorlogen.+
Hij breekt de boog en versplintert de speer,
de strijdwagens* verbrandt hij met vuur.
10 ‘Geef je gewonnen en weet dat ik God ben.
11 Jehovah van de legermachten is met ons,+
de God van Jakob is voor ons een veilige schuilplaats.+ (sela)
Voor de koorleider. Van de zonen van Korach.+ Een psalm.
47 Klap in de handen, alle volken.
Juich God in triomf toe met vreugdekreten.
2 Want Jehovah, de Allerhoogste, is ontzagwekkend.+
Hij is de grote Koning over de hele aarde.+
3 Hij onderwerpt volken aan ons,
legt naties aan onze voeten.+
5 Onder gejuich steeg God op,
bij hoorngeschal* steeg Jehovah op.
6 Zing God lof toe,* zing lofzangen.
Zing onze Koning lof toe, zing lofzangen.
7 Want God is Koning over de hele aarde,+
zing lofzangen en toon inzicht.
8 God is Koning geworden over de volken.+
God zit op zijn heilige troon.
9 De leiders van de volken zijn bijeengekomen
met het volk van de God van Abraham.
Want de leiders* van de aarde behoren aan God toe.
Hij is hoog verheven.+
Een lied. Een psalm van de zonen van Korach.+
48 Jehovah is groot en hem komt alle lof toe
in de stad van onze God, op zijn heilige berg.
2 Prachtig in zijn verhevenheid en de vreugde van de hele aarde+
is de berg Sion in het verre noorden,
de stad van de grote Koning.+
4 Want kijk, koningen hebben zich verzameld,*
samen zijn ze opgerukt.
5 Toen ze het zagen, stonden ze verbaasd.
Ze raakten in paniek en vluchtten in doodsangst.
6 Een siddering greep hen daar aan,
pijn als van een barende vrouw.
7 Met een oostenwind laat u de schepen van Ta̱rsis vergaan.
8 Wat we hadden gehoord, hebben we nu zelf gezien
in de stad van Jehovah van de legermachten, in de stad van onze God.
God zal haar voor eeuwig in stand houden.+ (sela)
9 We overdenken uw loyale liefde, God,+
in uw tempel.
10 Zoals uw naam, o God, zo reikt ook uw lof
tot aan de einden van de aarde.+
Uw rechterhand is gevuld met rechtvaardigheid.+
12 Ga rond Sion, trek eromheen,
tel zijn torens.+
13 Richt je hart op zijn vestingmuren.+
Inspecteer zijn versterkte torens,
zodat je erover kunt vertellen aan toekomstige generaties.
14 Want deze God is onze God,+ voor altijd en eeuwig.
Hij zal ons leiden tot in alle eeuwigheid.*+
Voor de koorleider. Van de zonen van Korach.+ Een psalm.
49 Hoor dit, alle volken.
3 Mijn eigen mond zal wijsheid spreken,
uit de meditatie van mijn hart+ zal verstand blijken.
4 Ik heb een open oor voor een spreuk,
mijn raadsel licht ik toe met de harp.
5 Waarom zou ik bang zijn in moeilijke tijden,+
als ik omringd word door het kwaad* van wie mij ten val willen brengen?
7 Maar niemand van hen kan ooit een broeder loskopen
of God een losprijs voor hem geven+
8 (de losprijs* voor hun leven* is zo hoog
dat die altijd buiten hun bereik is)
9 waardoor hij eeuwig zou leven en de kuil* niet zou zien.+
10 Hij ziet dat zelfs wijze mensen sterven.
11 Hun innerlijke wens is dat hun huizen altijd blijven bestaan,
hun tenten van generatie op generatie.
Ze hebben hun landgoederen naar zichzelf vernoemd.
12 Maar een mens blijft niet leven, ook al heeft hij aanzien,+
hij is niet beter af dan dieren die vergaan.+
13 Dit is de weg van de dwazen+
en van wie hen volgen en genieten van hun lege woorden. (sela)
14 Als schapen zijn ze bestemd voor het Graf,*
de dood zal hun herder zijn.
De oprechten zullen in de morgen over hen heersen.+
16 Wees niet bang als een man rijk wordt
en de pracht van zijn huis toeneemt.
18 Tijdens zijn leven prijst hij zichzelf* gelukkig.+
(Mensen prijzen je als het je goed gaat.)+
19 Maar uiteindelijk voegt hij zich bij de generatie van zijn voorouders.
Nooit meer zullen ze het licht zien.
20 De mens die dat niet begrijpt, ook al heeft hij aanzien,+
is niet beter af dan dieren die vergaan.
Een psalm van Asaf.+
50 De God der goden, Jehovah,*+ heeft gesproken.
Hij roept de aarde op
van waar de zon opkomt tot waar hij ondergaat.*
2 Uit Sion, de volmaakte schoonheid,+ straalt God.
3 Onze God komt en kan niet zwijgen.+
5 ‘Breng mijn loyalen bij mij,
degenen die door slachtoffer een verbond met mij sluiten.’+
6 De hemel maakt zijn rechtvaardigheid bekend,
want God zelf is Rechter.+ (sela)
7 ‘Luister, mijn volk, ik zal spreken.
Israël, ik zal tegen je getuigen.+
Ik ben God, jouw God.+
8 Ik wijs je niet terecht vanwege je slachtoffers
en ook niet vanwege je volledige brandoffers, die steeds vóór mij zijn.+
9 Ik hoef geen stier uit je huis te nemen
en ook geen bokken uit je kooien.+
10 Want alle wilde dieren van het woud zijn van mij,+
ook de beesten op duizend bergen.
11 Ik ken alle vogels van de bergen,+
de talloze dieren in het veld zijn van mij.
13 Zal ik het vlees van stieren eten
en het bloed van bokken drinken?+
15 Roep mij aan in tijd van nood.+
Ik zal je redden en jij zult mij eren.’+
16 Maar tegen slechte mensen zal God zeggen:
19 Met je mond verbreid je het slechte
en aan je tong is bedrog verbonden.+
20 Je zit daar en spreekt kwaad over je eigen broer,+
de zoon van je eigen moeder maak je te schande.*
21 Toen je dat deed, bleef ik zwijgen
en je dacht dat ik net zo zou zijn als jij.
Maar nu zal ik je terechtwijzen,
ik zal mijn zaak tegen je bepleiten.+
22 Sta hier eens bij stil, jullie die God vergeten,+
anders scheur ik je aan stukken zonder dat iemand je redt.
23 Wie dankzegging als slachtoffer brengt, eert mij+
en wie een vastgestelde weg volgt,
zal ik de redding door God laten zien.’+
Voor de koorleider. Een psalm van David, toen de profeet Nathan bij hem was gekomen nadat David gemeenschap met Bathse̱ba+ had gehad.
51 God, heb medelijden met mij naar uw loyale liefde.+
Wis mijn overtredingen uit naar uw grote barmhartigheid.+
4 Tegen u heb ik gezondigd — tegen u vooral!*+
Wat slecht is in uw ogen heb ik gedaan.+
U bent rechtvaardig wanneer u spreekt,
uw oordeel is juist.+
6 Waarheid in iemands binnenste geeft u vreugde.+
Leer mij diep vanbinnen* ware wijsheid.
8 Laat me vreugdekreten en gejuich horen,
zodat de botten die u verbrijzeld hebt gaan juichen.+
11 Verstoot me niet uit uw aanwezigheid
en neem uw heilige geest niet van me weg.
13 Ik zal overtreders uw wegen leren,+
zodat zondaars bij u terugkomen.
14 Bevrijd me van bloedschuld,+ o God, God van mijn redding.+
Dan kan mijn tong vol vreugde over uw rechtvaardigheid vertellen.+
15 Jehovah, open mijn lippen
zodat mijn mond uw lof kan verkondigen.+
16 Want u wilt geen slachtoffer — anders zou ik het geven.+
Een volledig brandoffer geeft u geen vreugde.+
17 Het slachtoffer dat God graag heeft, is een gebroken geest.
Een gebroken en verbrijzeld hart, o God, zult u niet afwijzen.*+
18 Doe in uw goedheid het goede voor Sion,
bouw de muren van Jeruzalem op.
19 Dan zult u blij zijn met de slachtoffers van rechtvaardigheid,
de brandoffers en de volledige offers.
Dan worden er stieren geofferd op uw altaar.+
Voor de koorleider. Een maskil.* Van David, toen de Edomiet Do̱ëg bij Saul kwam om te vertellen dat David in het huis van Achime̱lech was geweest.+
52 Waarom schep je op over je slechte daden, machtige man?+
De loyale liefde van God duurt de hele dag.+
3 Je houdt meer van het slechte dan van het goede,
meer van liegen dan van waarheid spreken. (sela)
4 Je houdt van elk kwetsend woord,
jij bedrieglijke tong!
5 Daarom zal God je eens en voor altijd afbreken,+
hij zal je grijpen en wegsleuren uit je tent,+
hij zal je wegrukken uit het land der levenden.+ (sela)
8 Maar ik ben als een bladerrijke olijfboom in Gods huis,
ik vertrouw op Gods loyale liefde,+ voor altijd en eeuwig.
9 Ik zal u eeuwig loven omdat u krachtig bent opgetreden.+
In aanwezigheid van uw loyalen
zal ik op uw naam hopen,+ want die is goed.
Voor de koorleider: in mahalathstijl.* Een maskil.* Van David.
53 De dwazen* zeggen bij zichzelf:*
‘Er is geen Jehovah.’+
Hun onrechtvaardige daden zijn verdorven en walgelijk.
Niemand doet het goede.+
2 Maar God kijkt vanuit de hemel naar de mensen+
om te zien of er iemand is met inzicht, iemand die Jehovah zoekt.+
3 Ze hebben zich allemaal afgekeerd,
ze zijn allemaal verdorven.
Niemand doet het goede,
helemaal niemand!+
4 Begrijpt geen van de boosdoeners het dan?
Ze verslinden mijn volk alsof het brood is.
Ze roepen Jehovah niet aan.+
5 Maar hevige angst zal ze overvallen,
een angst die ze nog nooit hebben gevoeld,*
want God zal de botten verstrooien van wie je aanvallen.*
Je zult ze te schande maken, want Jehovah heeft ze verworpen.
6 Laat er toch redding voor Israël komen uit Sion!+
Als Jehovah zijn volk terugbrengt uit gevangenschap,
laat Jakob dan blij zijn, laat Israël juichen.
Voor de koorleider: begeleiding door snaarinstrumenten. Een maskil.* Van David, toen de Zifieten kwamen en tegen Saul zeiden: ‘David verbergt zich bij ons.’+
2 God, hoor mijn gebed,+
luister naar de woorden van mijn mond.
Ze hebben geen respect voor God.*+ (sela)
4 God is mijn helper.+
Jehovah is met hen die mij* steunen.
5 Vergeld het kwaad van mijn vijanden+ met hun eigen kwaad.
U bent trouw, leg hun het zwijgen op.+
6 Bereidwillig zal ik u slachtoffers brengen.+
Ik zal uw naam prijzen, Jehovah, want die is goed.+
Voor de koorleider: begeleiding door snaarinstrumenten. Een maskil.* Van David.
2 Heb aandacht voor mij en antwoord mij.+
Mijn bezorgdheid maakt me rusteloos+
en ik ben wanhopig
3 door wat de vijand zegt,
door de druk van de slechte.
Want ze storten ellende over me uit,
hun woede en haat richten zich tegen mij.+
5 Vrees en beven bevangen mij,
een huivering gaat door me heen.
6 Ik zeg steeds: ‘Had ik maar vleugels als een duif!
Ik zou wegvliegen naar een veilige plek.
7 Ik zou ver weg vluchten.+
Ik zou in de woestijn overnachten.+ (sela)
8 Ik zou snel een schuilplaats zoeken,
weg van de razende wind, van de storm.’
9 Breng ze in verwarring, Jehovah, doorkruis hun plannen,*+
want ik heb geweld en strijd gezien in de stad.
10 Dag en nacht lopen ze rond op haar muren,
erbinnen heerst slechtheid en ellende.+
11 Onheil heerst daarbinnen,
onderdrukking en bedrog wijken nooit van haar plein.+
12 Het is niet een vijand die me bespot,+
anders zou ik het kunnen verdragen.
Het is niet een tegenstander die zich tegen me keert,
anders kon ik me voor hem verbergen.
14 We gingen met elkaar om als hechte vrienden.
We liepen altijd naar het huis van God, met de menigte mee.
15 Laat verwoesting over hen komen!+
Laat ze levend neerdalen in het Graf,*
want slechtheid huist onder hen en in hen.
16 Maar ik, ik zal tot God roepen
en Jehovah zal mij redden.+
18 Hij zal me redden* van hen die tegen me strijden en zal me* vrede geven,
want ze zijn met velen tegen mij.+
Ze zullen weigeren te veranderen,
zij die geen ontzag voor God hebben.+
21 Zijn woorden zijn gladder dan boter,+
maar in zijn hart is strijd.
Zijn woorden zijn zachter dan olie,
maar het zijn getrokken zwaarden.+
Nooit zal hij toelaten dat de rechtvaardige ten val komt.*+
23 Maar u, God, laat ze afdalen naar de diepste kuil.+
Die mannen van bloedschuld en bedrog halen nog niet de helft van hun levensdagen.+
Maar ik, ik vertrouw op u.
Voor de koorleider: op de wijs van ‘De stille duif in de verte’. Van David. Een miktam.* Toen de Filistijnen hem in Gath gevangennamen.+
56 Heb medelijden, God, want de sterfelijke mens valt me aan.*
De hele dag bestrijden en onderdrukken ze me.
2 De hele dag vallen mijn vijanden me aan,
arrogant strijden ze met velen tegen me.
3 Als ik bang ben,+ vertrouw ik op u.+
4 Op God — ik loof zijn woord —
op God vertrouw ik, ik ben niet bang.
Wat kan een sterveling* mij aandoen?+
5 De hele dag door schaden ze mijn belangen,
hun enige gedachte is mij kwaad te doen.+
7 Verwerp ze om hun slechtheid.
Sla de volken neer in uw woede, o God.+
8 U houdt mijn omzwervingen bij.+
Vang mijn tranen toch op in uw waterzak.+
Staan ze niet in uw boek?+
9 Mijn vijanden trekken zich terug op de dag dat ik om hulp roep.+
Dit weet ik zeker: God staat aan mijn kant.+
10 Op God — ik loof zijn woord —
op Jehovah — ik loof zijn woord —
11 op God vertrouw ik, ik ben niet bang.+
Wat kan een mens mij aandoen?+
12 Mijn geloften aan u binden mij, o God.+
Ik zal u uitingen van dank offeren.+
13 Want u hebt me* van de dood bevrijd+
en mijn voeten voor struikelen behoed,+
zodat ik in Gods zicht kan wandelen in het licht van de levenden.+
Voor de koorleider: op de wijs van ‘Vernietig niet’. Van David. Een miktam.* Toen hij voor Saul was gevlucht in een grot.+
In de schaduw van uw vleugels schuil ik tot het gevaar voorbij is.+
2 Ik roep tot God, de Allerhoogste,
tot de ware God, die voor mij een eind aan hen maakt.
3 Hij zal hulp sturen uit de hemel en me redden.+
Hij zal dwarsbomen wie me aanvalt.* (sela)
God zal zijn loyale liefde en zijn getrouwheid sturen.+
Hun tanden zijn speren en pijlen,
hun tong is een scherp zwaard.+
5 Verhef u boven de hemel, o God.
Laat uw glorie over de hele aarde zijn.+
6 Ze hebben een net gespannen om mijn voeten te verstrikken.+
Ze hebben een kuil voor me gegraven
maar zijn er zelf in gevallen.+ (sela)
7 Mijn hart is standvastig, o God,+
mijn hart is standvastig.
Ik zal zingen en muziek maken.
8 Ontwaak, mijn glorie.
Ontwaak, snaarinstrument, en jij ook, harp.
Ik zal de dageraad wekken.+
9 Ik zal u loven onder de volken, o Jehovah.+
Voor u zal ik lofzangen zingen* onder de naties.+
10 Want uw loyale liefde is groot, zo hoog als de hemel,+
en uw trouw reikt tot aan de wolken.
11 Verhef u boven de hemel, o God.
Laat uw glorie over de hele aarde zijn.+
Voor de koorleider: op de wijs van ‘Vernietig niet’. Van David. Een miktam.*
58 Kunnen jullie over rechtvaardigheid spreken als jullie zwijgen?+
Kunnen jullie eerlijk oordelen, mensenzonen?+
3 De slechten dwalen af* vanaf hun geboorte.*
Onhandelbaar zijn ze, leugenaars vanaf de dag dat ze zijn geboren.
4 Hun gif is als het gif van slangen,+
ze zijn doof als de cobra die zijn oren sluit.
5 Hij luistert niet naar de stem van bezweerders,
hoe bedreven ze ook zijn met hun bezweringen.
6 O God, sla de tanden uit hun mond!
Breek de kaken van die leeuwen,* o Jehovah!
7 Mogen ze verdwijnen als water dat wegvloeit.
Laat God* zijn boog spannen en ze met zijn pijlen ten val brengen.
8 Mogen ze zijn als een slak die al kruipend oplost,
als een doodgeboren kind dat de zon nooit ziet.
9 Voordat jullie kookpotten de hitte van de doornstruik voelen,
zal God* de vochtige en de brandende twijg wegvagen als door een storm.+
10 De rechtvaardige zal juichen omdat hij de wraak ziet,+
zijn voeten zullen baden in het bloed van de slechten.+
11 Dan zullen de mensen zeggen: ‘Er is toch een beloning voor de rechtvaardige.+
Er is inderdaad een God die op aarde oordeelt.’+
Voor de koorleider: op de wijs van ‘Vernietig niet’. Van David. Een miktam.* Toen Saul mannen stuurde om Davids* huis te bewaken en hem te doden.+
2 Bevrijd me van mensen die het slechte doen,
red me van gewelddadige* mensen.
3 Kijk! Ze liggen in hinderlaag tegen mij.*+
Sterke mannen vallen me aan,
maar niet omdat ik opstandig was of zondigde,+ Jehovah.
4 Ik ben onschuldig en toch staan ze klaar om me aan te vallen.
Sta op als ik roep, en kijk.
5 Want u, Jehovah, God van de legermachten, bent de God van Israël.+
Ontwaak om alle volken te inspecteren.
Heb geen medelijden met boosaardige verraders.+ (sela)
7 Kijk waar hun mond van overloopt.*
10 De God die loyale liefde voor me toont, zal me te hulp komen.+
God zal me de ondergang van mijn vijanden laten zien.+
11 Dood ze nog niet, zodat mijn volk het niet vergeet.
Laat ze rondzwerven door uw kracht
en breng ze dan ten val, o Jehovah, ons schild.+
12 Ze zondigen met hun mond, met het woord van hun lippen.
Mogen ze gevangen worden in hun trots+
omdat ze vloeken en liegen.
13 Reken met hen af in uw woede,+
reken met hen af zodat ze er niet meer zijn.
Laat ze weten dat God heerst in Jakob en tot aan de einden van de aarde.+ (sela)
15 Laat ze ronddolen op zoek naar voedsel,+
laat ze niet verzadigd worden of een slaapplaats vinden.
16 Maar ik, ik zal zingen over uw sterkte,+
’s morgens zal ik vol vreugde over uw loyale liefde vertellen.
17 O mijn Sterkte, voor u zal ik lofzangen zingen,*+
want u, God, bent mijn veilige schuilplaats, de God die loyale liefde voor me toont.+
Voor de koorleider: op de wijs van ‘De lelie van de getuigenis’.* Een miktam.* Van David. Ter lering. Toen hij oorlog voerde tegen A̱ram-Nahara̱ïm en A̱ram-Zo̱ba, en Joab terugkwam en in het Zoutdal 12.000 Edomieten versloeg.+
60 O God, u hebt ons verstoten, u bent door onze verdediging heen gebroken.+
U was boos op ons, maar neem ons nu alstublieft terug!
2 U liet de aarde schudden, u spleet haar open.
Herstel haar scheuren, want ze stort ineen.
3 U liet uw volk zwaar lijden.
U liet ons wijn drinken die ons deed wankelen.+
4 Geef* aan wie ontzag voor u hebben een teken
om te vluchten en de boog te ontwijken. (sela)
5 Red ons met uw rechterhand en antwoord ons,+
zodat degenen van wie u houdt worden bevrijd.
6 God heeft in zijn heiligheid* gezegd:
7 Gilead is van mij, net als Manasse.+
8 Moab is mijn wasbekken.+
Op Edom zal ik mijn sandaal werpen.+
Over Filiste̱a zal ik triomfantelijk juichen.’+
9 Wie zal me naar de belegerde stad* brengen?
Wie zal me tot aan Edom leiden?+
10 Bent u het niet, God, ook al hebt u ons verstoten,
onze God, die niet langer met onze legers uittrekt?+
11 Help ons toch in onze ellende,
want redding door mensen heeft geen nut.+
Voor de koorleider: begeleiding door snaarinstrumenten. Van David.
61 Hoor, o God, mijn hulpgeroep.
Luister naar mijn gebed.+
Breng mij op een rots hoog boven mij.+
3 Want u bent mijn schuilplaats,
een sterke toren die me tegen de vijand beschermt.+
4 Ik zal voor altijd gast zijn in uw tent,+
ik zal bescherming zoeken onder uw veilige vleugels.+ (sela)
5 Want u, o God, hebt mijn geloften gehoord.
U hebt mij het erfdeel gegeven bestemd voor wie ontzag hebben voor uw naam.+
7 Hij zal eeuwig op de troon zitten* voor de ogen van God.+
Laat uw loyale liefde en trouw hem beschermen.+
8 Dan zal ik eeuwig uw naam bezingen.*+
Ik zal mijn geloften inlossen, dag na dag.+
Voor de koorleider: voor jeduthun.* Een psalm van David.
62 Rustig wacht ik* op God.
Mijn redding komt van hem.+
2 Hij is mijn rots en mijn redding, mijn veilige schuilplaats.*+
Ik zal nooit zo wankelen dat ik val.+
3 Hoelang zullen jullie een man aanvallen om hem te vermoorden?+
Jullie zijn allemaal zo gevaarlijk als een hellende muur, als een stenen muur die op instorten staat.*
4 Ze overleggen hoe ze hem uit zijn hoge positie* kunnen stoten,
ze genieten ervan te liegen.
Uit hun mond klinkt een zegen, maar in hun hart een vloek.+ (sela)
6 Hij is mijn rots en mijn redding, mijn veilige schuilplaats.
Ik zal nooit wankelen.+
7 Van God hangt mijn redding en mijn eer af.
Mijn sterke rots, mijn schuilplaats, is God.+
8 Vertrouw altijd op hem, o volk.
Stort je hart voor hem uit.+
God is voor ons een schuilplaats.+ (sela)
9 De zonen van de mens zijn een ademtocht,
de mensenzonen een waanidee.+
Leg ze samen op de weegschaal en ze zijn lichter dan een zucht.+
10 Vertrouw niet op afpersing,
verwacht niets van roof.
Als je vermogen toeneemt, zet je hart er dan niet op.+
11 Eenmaal heeft God gesproken, tweemaal heb ik dit gehoord:
de kracht is van God.+
Een psalm van David, toen hij in de woestijn van Juda was.+
63 O God, u bent mijn God, ik blijf u zoeken.+
2 In de heilige plaats heb ik u gezien,
ik zag uw kracht en uw glorie.+
4 Ik zal u mijn leven lang loven.
In uw naam zal ik mijn handen opheffen.
5 Ik* word verzadigd met het beste en mooiste deel,*
zodat mijn mond u looft en mijn lippen juichen.+
6 Ik denk aan u als ik op mijn bed lig,
tijdens de nachtwaken mediteer ik over u.+
9 Maar wie me naar het leven staan,*
zullen afdalen naar de diepten van de aarde.
10 Ze worden overgeleverd aan het zwaard
en vallen ten prooi aan de jakhalzen.*
11 Maar de koning zal vreugde vinden in God.
Iedereen die bij Hem zweert, zal juichen,*
want de leugenaars wordt de mond gesnoerd.
Voor de koorleider. Een psalm van David.
64 Hoor mijn stem, o God, als ik smeek.+
Bescherm mijn leven tegen de dreiging van de vijand.
2 Verberg me voor de complotten van slechte mensen,+
voor de meute van boosdoeners.
3 Ze scherpen hun tong als een zwaard,
hun wrede woorden richten ze als pijlen
4 om vanuit hun schuilplaats op de onschuldige te schieten.
Plotseling schieten ze op hem, zonder angst.
5 Ze houden vast aan hun slechte bedoelingen,*
ze overleggen hoe ze hun strikken zullen zetten.
Ze zeggen: ‘Wie kan ze zien?’+
6 Ze bedenken nieuwe manieren om kwaad te doen,
in het geheim verzinnen ze een listig plan,+
de gedachten in hun hart zijn onpeilbaar.
7 Maar God zal op hen schieten,+
plotseling zullen ze door een pijl verwond worden.
8 Hun eigen tong betekent hun ondergang.+
Iedereen die toekijkt, zal het hoofd schudden.
9 Dan zullen alle mensen bang worden
en bekendmaken wat God gedaan heeft,
ze zullen inzicht hebben in zijn daden.+
10 De rechtvaardige zal vreugde vinden in Jehovah en bescherming bij hem zoeken,+
wie oprecht van hart is zal juichen.*
Voor de koorleider. Een psalm van David. Een lied.
2 Hoorder van gebeden, tot u zullen alle soorten mensen* komen.+
4 Gelukkig wie door u wordt uitgekozen om dichtbij te komen
en in uw voorhoven te wonen.+
5 U antwoordt ons met ontzagwekkende daden+ van rechtvaardigheid,
o God van onze redding.
U bent het Vertrouwen van alle uiteinden van de aarde+
en van de verste zeeën.
8 Uw daden* vervullen de bewoners van afgelegen streken met ontzag.+
Van waar de zon opgaat tot waar hij ondergaat laat u mensen juichen.
De rivier van God is vol water.
U voorziet in graan,+
want zo hebt u de aarde bereid.
10 U drenkt de voren en effent de omgeploegde grond,*
u maakt de aarde zacht met regenbuien en zegent haar gewas.+
Ze juichen in triomf en ze zingen.+
Voor de koorleider. Een lied. Een psalm.
66 Juich in triomf God toe, heel de aarde.+
2 Bezing* zijn glorieuze naam.
Zing tot lof van hem.+
3 Zeg tegen God: ‘Hoe ontzagwekkend zijn uw werken!+
U bent zo machtig dat
uw vijanden voor u zullen kruipen.+
4 Heel de aarde zal voor u buigen.+
Ze zullen lofzangen voor u zingen,
ze zullen uw naam bezingen.’+ (sela)
5 Kom en zie de werken van God.
Zijn daden voor de mensen zijn ontzagwekkend.+
6 Hij veranderde de zee in droog land.+
Ze staken te voet de rivier over.+
Daar verheugden we ons in hem.+
7 Hij heerst eeuwig+ door zijn macht.
Zijn ogen waken over de volken.+
Laten zij die koppig zijn zich niet verheffen.+ (sela)
8 Volken, loof onze God.+
Laat hij luid geprezen worden.
10 Want u hebt ons onderzocht, o God.+
U hebt ons gelouterd als zilver.
11 U hebt ons in een net gevangen,
een zware last op ons* gelegd.
12 U liet de sterfelijke mens over ons* heen rijden.
We zijn door vuur en door water gegaan,
en toen bracht u ons naar een plaats van rust.
13 Ik zal uw huis binnengaan met volledige brandoffers.+
Ik zal mijn geloften aan u inlossen+
14 die mijn lippen beloofden,+
die mijn mond sprak toen ik in nood zat.
15 Ik zal u brandoffers van vetgemeste dieren brengen
met de rook van geofferde rammen.
Ik zal stieren offeren samen met bokken. (sela)
16 Kom en luister, allen die ontzag hebben voor God,
dan zal ik jullie vertellen wat hij voor mij* heeft gedaan.+
17 Ik riep tot hem met mijn mond
en prees hem met mijn tong.
18 Had ik iets schadelijks in mijn hart gekoesterd,
dan zou Jehovah niet naar me hebben geluisterd.+
20 God komt eer toe! Hij heeft mijn gebed niet afgewezen
en mij zijn loyale liefde niet geweigerd.
Voor de koorleider: begeleiding door snaarinstrumenten. Een psalm. Een lied.
67 God zal ons gunst tonen en ons zegenen.
Hij zal het licht van zijn gelaat over ons laten schijnen.+ (sela)
3 Laten de volken u loven, o God.
Laten alle volken u loven.
U zult de naties op aarde leiden. (sela)
5 Laten de volken u loven, o God.
Laten alle volken u loven.
6 De aarde zal haar opbrengst geven.+
God, onze God, zal ons zegenen.+
Voor de koorleider. Van David. Een psalm. Een lied.
68 Laat God opstaan, laten zijn vijanden uiteengedreven worden
en zijn haters voor hem op de vlucht slaan.+
2 Verdrijf ze zoals rook wordt verdreven.
Zoals was smelt bij het vuur,
zo moeten slechte mensen voor Gods ogen vergaan.+
3 Maar laten de rechtvaardigen zich verheugen,+
laten ze blij zijn voor de ogen van God,
uitgelaten van vreugde.
4 Zing voor God, bezing* zijn naam.+
Zing voor degene die door de woestijnvlakten* rijdt.
Jah* is zijn naam!+ Juich voor hem!
6 God geeft eenzame mensen een thuis.+
Hij bevrijdt gevangenen en geeft ze voorspoed.+
Maar opstandige* mensen moeten in een dor land wonen.+
8 beefde de aarde.+
Door God stortte* er regen uit de hemel.
Deze Sinaï beefde door God, de God van Israël.+
9 U liet het overvloedig regenen, God.
U gaf uw uitgeputte volk* nieuwe energie.
10 Ze woonden in uw tentenkamp.+
In uw goedheid hebt u gezorgd voor de armen, o God.
11 Jehovah geeft het bevel.
De vrouwen die het goede nieuws verkondigen, zijn een groot leger.+
12 De koningen en hun legers vluchten,+ ze vluchten!
Zij die thuisblijft deelt in de buit.+
13 Ook al lagen jullie tussen de kampvuren,* mannen,
er zullen vleugels van een duif zijn, overtrokken met zilver,
met wieken van zuiver* goud.
15 De berg van Ba̱san+ is een berg van God.*
De berg van Ba̱san is een berg met veel toppen.
16 Waarom kijk je jaloers,* veeltoppig gebergte,
Jehovah zal daar voor eeuwig verblijven.+
17 God heeft tienduizenden strijdwagens, duizenden en nog eens duizenden.+
Jehovah is van de Sinaï naar de heilige plaats gekomen.+
18 U bent naar boven opgestegen,+
u hebt gevangenen meegevoerd,
u hebt gaven in de vorm van mensen genomen,+
ja, zelfs koppige,+ om onder hen te wonen, o Jah, God.
19 Laat Jehovah geprezen worden, die dagelijks onze vracht draagt,+
de ware God van onze redding. (sela)
20 De ware God is voor ons een reddende God.+
Jehovah, de Soevereine Heer, zorgt voor bevrijding uit de dood.+
21 God zal het hoofd van zijn vijanden verpletteren,
22 Jehovah heeft gezegd: ‘Ik zal ze terughalen uit Ba̱san,+
ik zal ze terughalen uit de diepten van de zee,
23 zodat jullie voeten waden door het bloed van de vijanden+
en jullie honden het oplikken met hun tong.’
24 Ze zien uw triomftochten, God,
de triomftochten van mijn God, mijn Koning, naar de heilige plaats.+
25 De zangers lopen voorop, daarachter de snarenspelers,+
met in het midden de jonge vrouwen die tamboerijn spelen.+
26 Loof God in de bijeengekomen menigte.
Loof Jehovah, jullie die uit de Bron van Israël zijn.+
27 Daar is Benjamin,+ de jongste, die hen onderwerpt,
en daar zijn de leiders van Juda met hun uitbundige menigte,
de leiders van Ze̱bulon, de leiders van Na̱ftali.
28 Jullie God heeft geboden dat jullie kracht ontvangen.
Toon toch uw kracht, God, zoals u eerder voor ons hebt gedaan.+
30 Bestraf de wilde dieren in het riet,
de horde stieren+ en hun kalveren,
tot de volken zich neerbuigen en stukken zilver brengen.*
Drijf de volken uiteen die genieten van oorlog.
31 Uit Egypte worden bronzen voorwerpen gebracht.*+
Kusch zal zich haasten om God geschenken te brengen.
32 Koninkrijken van de aarde, zing voor God,+
zing lofzangen voor Jehovah, (sela)
33 die door de aloude hemel der hemelen rijdt.+
Hoor! Hij dondert met zijn stem, zijn machtige stem.
34 Erken Gods kracht.+
Zijn majesteit heerst over Israël
en zijn kracht reikt tot boven de wolken.
35 God wekt ontzag vanuit zijn* grootse heiligdom.+
Hij is de God van Israël,
die het volk sterkte en macht geeft.+
God komt eer toe.
Voor de koorleider: op de wijs van ‘De lelies’. Van David.
69 Red mij, o God, want het water komt tot aan mijn lippen.*+
2 Ik zak weg in diepe modder en heb geen vaste grond onder mijn voeten.+
Ik ben in diep water beland,
de krachtige stroom sleurt me mee.+
3 Ik ben uitgeput van het roepen,+
mijn keel is er schor van.
Mijn ogen zijn verzwakt van het uitzien naar mijn God.+
4 Wie mij zonder reden haten+
zijn talrijker dan de haren op mijn hoofd.
Zij die me naar het leven staan,
mijn verraderlijke vijanden,* zijn met velen.
Ik moest inleveren wat ik niet had gestolen.
5 O God, u weet van mijn dwaasheid
en mijn schuld is voor u niet verborgen.
6 Laat wie op u hopen niet beschaamd worden vanwege mij,
o Soevereine Heer, Jehovah van de legermachten.
Laat wie u zoeken niet vernederd worden vanwege mij,
o God van Israël.
8 Ik ben voor mijn broers een onbekende geworden,
een vreemdeling voor de zonen van mijn moeder.+
9 IJver voor uw huis heeft mij verteerd+
en de beledigingen van hen die u beledigen, zijn op mij neergekomen.+
11 Toen ik rouwkleding aantrok,
werd ik door hen belachelijk* gemaakt.
12 In de stadspoort wordt over mij gepraat
en dronkaards zingen liedjes over mij.
13 Maar mag mijn gebed u bereiken,
o Jehovah, in een tijd van aanvaarding.+
Uw loyale liefde is groot, o God,
antwoord mij met de zekerheid van uw reddingsdaden.+
14 Bevrijd me uit het slijk,
laat me niet wegzakken.
Bevrijd me van hen die me haten,
red me uit het diepe water.+
15 Laat de watervloed me niet meesleuren,+
de diepte me niet opslokken,
16 Antwoord mij, Jehovah, want uw loyale liefde is goed.+
Wend u naar mij overeenkomstig uw grote barmhartigheid+
17 en verberg uw gezicht niet voor uw dienaar.+
Antwoord mij snel, want ik zit in nood.+
18 Kom naar me toe en red mij,*
verlos me van mijn vijanden.
19 U kent mijn smaad, mijn schaamte, mijn schande.+
U ziet al mijn vijanden.
20 Smaad heeft mijn hart gebroken en de wond is ongeneeslijk.*
22 Laat hun tafel een val voor hen worden,
hun voorspoed een strik.+
23 Laat hun ogen blind worden, zodat ze niet kunnen zien,
en laat hun heupen voortdurend beven.
26 Want ze vervolgen wie u hebt geslagen,
ze blijven praten over de pijn van wie u hebt verwond.
27 Voeg schuld toe aan hun schuld,
laat ze niet in uw rechtvaardigheid delen.
28 Schrap ze uit het boek van de levenden,*+
laat ze niet worden ingeschreven bij de rechtvaardigen.+
29 Maar ik voel me ellendig en lijd pijn.+
Mag uw reddende macht mij beschermen, o God.
30 Ik zal de naam van God bezingen,
ik zal hem loven met dankzegging.
31 Dat stelt Jehovah meer op prijs dan een stier,
meer dan een jonge stier met hoorns en hoeven.+
32 De zachtmoedigen zullen het zien en blij zijn.
Laat je hart opleven, jullie die God zoeken.
34 Laat hemel en aarde hem loven,+
de zeeën en alles wat daarin beweegt.
35 Want God zal Sion redden+
en de steden van Juda herbouwen.
Ze zullen daar wonen en het* bezitten.
36 De afstammelingen van zijn dienaren zullen het erven,+
degenen die zijn naam liefhebben,+ zullen er wonen.
Voor de koorleider. Van David, als herinnering.
70 O God, red mij.
O Jehovah, kom mij toch snel te hulp.+
2 Laat iedereen die me naar het leven staat*
beschaamd en vernederd worden.
Laat iedereen die geniet van mijn ellende
zich in schande terugtrekken.
3 Laat iedereen die ‘Haha!’ zegt
beschaamd afdruipen.
4 Maar laat allen die u zoeken,
juichen en vreugde vinden in u.+
Laat iedereen die uw reddingsdaden liefheeft altijd zeggen:
‘Mag God geprezen worden!’
5 Ik ben hulpeloos en arm.+
O God, kom mij snel te hulp.+
U bent mijn helper en mijn redder.+
Wacht niet langer, o Jehovah.+
71 Bij u, o Jehovah, zoek ik bescherming.
Maak me nooit te schande.+
2 Bevrijd mij en red mij, want u bent rechtvaardig.
Open uw oor voor* mij en red mij.+
3 Wees voor mij een rotsvesting
waar ik altijd kan binnengaan.
Geef het bevel mij te redden,
want u bent mijn sterke rots en mijn vesting.+
4 O mijn God, red mij uit de hand van wie slecht is,+
uit de greep van de onrechtvaardige onderdrukker.
6 Al vanaf mijn geboorte steun ik op u.
U was het die mij uit de buik van mijn moeder nam.+
Ik loof u voortdurend.
7 Voor velen ben ik als een wonder,
maar u bent mijn sterke toevlucht.
8 Mijn mond is vervuld van lof voor u,+
de hele dag spreek ik over uw pracht.
9 Verstoot me niet op mijn oude dag.+
Laat me niet in de steek nu* mijn kracht het begeeft.+
11 Ze zeggen: ‘God heeft hem verlaten.
Jaag hem op en grijp hem, want niemand zal hem redden.’+
12 O God, blijf niet ver van mij.
O mijn God, kom mij snel te hulp.+
Mogen zij die op mijn ellende uit zijn
bedekt worden met schaamte en schande.+
14 Maar ik, ik blijf wachten,
ik zal u steeds weer loven.
15 Mijn mond zal vertellen over uw rechtvaardigheid,+
over uw reddingsdaden, de hele dag,
16 Ik zal over uw machtige daden vertellen,
o Soevereine Heer Jehovah.
Ik zal uw rechtvaardigheid noemen, die van u alleen.
18 Verlaat mij niet, God, ook al ben ik oud en grijs.+
19 Uw rechtvaardigheid, o God, reikt tot de hoogten.+
U hebt grote dingen gedaan.
O God, wie is als u?+
20 Veel tegenspoed en ellende hebt u mij laten meemaken,+
maar laat me herleven.
Haal me omhoog uit de diepten* van de aarde.+
21 Verhoog mijn waardigheid,
omring me met uw troost.
22 Dan zal ik u met een snaarinstrument loven
om uw trouw, mijn God.+
Ik zal lofzangen voor u zingen* met de harp,
o Heilige van Israël.
24 Mijn tong zal de hele dag over uw rechtvaardigheid spreken,*+
want wie uit zijn op mijn ondergang zullen beschaamd en vernederd worden.+
Over Salomo.
72 Leer de koning uw bepalingen, o God,
en de zoon van de koning uw rechtvaardigheid.+
3 Mogen de bergen vrede brengen aan het volk
en de heuvels rechtvaardigheid.
4 Laat hij de zwakken van het volk verdedigen,*
laat hij de zonen van de arme redden
en de bedrieger verpletteren.+
5 Ze zullen ontzag voor u hebben zolang er een zon is,
zolang de maan bestaat,
van generatie op generatie.+
6 Hij zal zijn als de regen die valt op het gemaaide gras,
als regenbuien die de aarde doordrenken.+
7 In zijn dagen zal de rechtvaardige bloeien,*+
er zal volop vrede zijn+ tot de maan er niet meer is.
9 De woestijnbewoners zullen voor hem buigen,
zijn vijanden zullen het stof likken.+
10 De koningen van Ta̱rsis en van de eilanden zullen schatting* betalen.+
De koningen van Scheba en van Se̱ba zullen geschenken aanbieden.+
11 Alle koningen zullen voor hem buigen,
alle volken zullen hem dienen.
12 Want wie arm zijn en om hulp roepen zal hij bevrijden,
ook wie zwak is en wie geen helper heeft.
13 Hij zal medelijden hebben met de zwakke en de arme
en het leven* van arme mensen zal hij redden.
14 Van onderdrukking en geweld zal hij hen bevrijden*
en hun bloed zal kostbaar zijn in zijn ogen.
15 Mag hij leven en het goud van Scheba ontvangen.+
Mag er voortdurend voor hem gebeden worden,
mag hij de hele dag gezegend worden.
16 Er zal volop graan zijn op aarde,+
zelfs op de toppen van de bergen.
Zijn opbrengst zal zo groot zijn als op de Libanon+
en in de steden zullen mensen bloeien als de plantengroei op aarde.+
17 Mag zijn naam eeuwig blijven bestaan,+
mag die net zo lang voortleven als de zon.
Mogen mensen door hem een zegen voor zichzelf verkrijgen.+
Mogen alle volken hem gelukkig prijzen.
18 Alle eer komt toe aan Jehovah God, de God van Israël.+
Hij alleen doet wonderbare daden.+
Amen, amen.
20 Hier eindigen de gebeden van David, de zoon van I̱saï.+
DERDE BOEK
(Psalm 73-89)
Een psalm van Asaf.+
73 God is beslist goed voor Israël, voor wie zuiver zijn van hart.+
2 Maar ik, ik was bijna afgedwaald,
bijna waren mijn voeten uitgegleden.+
6 Daarom is hoogmoed hun halsketting.+
Geweld bedekt hen als een gewaad.
8 Ze spotten en zeggen boosaardige dingen.+
Arrogant dreigen ze met onderdrukking.+
9 Ze zetten een mond op tot aan de hemel,
hun tong gaat pochend rond op aarde.
10 Daarom loopt zijn volk achter hen aan.
Ze drinken van hun overvloedige water.
11 Ze zeggen: ‘Hoe kan God het weten?+
Heeft de Allerhoogste echt kennis?’
12 Zo zijn de slechten, ze hebben het altijd makkelijk.+
Ze blijven zichzelf verrijken.+
13 Tevergeefs heb ik mijn hart zuiver gehouden
en mijn handen in onschuld gewassen!+
15 Maar als ik daarover had gesproken,
zou ik uw volk* hebben verraden.
16 Ik probeerde het te begrijpen,
maar ik had er moeite mee,
17 tot ik in het grootse heiligdom van God kwam
en inzag wat hun toekomst was.
18 Ja, u plaatst ze op een glibberige bodem.+
U brengt ze ten val.+
19 Plotseling gaan ze ten onder.+
Ineens is het met ze gedaan, hun einde is verschrikkelijk!
20 Ze zijn als een droom bij het wakker worden, o Jehovah.
Als u opstaat, verjaagt* u hun beeld.
22 Ik was dwaas en miste verstand,
ik was als een redeloos dier in uw ogen.
23 Maar nu ben ik voortdurend bij u.
U hebt mijn rechterhand vastgepakt.+
25 Wie heb ik in de hemel?
Buiten u wens ik verder niets op aarde.+
26 Al bezwijken mijn lichaam en mijn hart,
God is de rots van mijn hart en mijn deel voor eeuwig.+
27 Wie zich ver van u houden, zullen omkomen.
Iedereen die u ontrouw is en u verlaat,* legt u het zwijgen op.+
28 Maar voor mij is het goed dichter tot God te komen.+
Ik zoek bescherming bij de Soevereine Heer Jehovah.
Al uw werken maak ik bekend.+
74 Waarom hebt u ons voor eeuwig afgewezen, o God?+
Waarom brandt* uw woede tegen de schapen van uw weide?+
Denk aan de berg Sion, waar u woonde.+
3 Richt uw aandacht* op wat eeuwig in puin ligt.+
De vijand heeft alles in de heilige plaats verwoest.+
4 Uw vijanden brulden in uw plaats van samenkomst.+
Ze hebben daar hun eigen vaandels opgesteld als tekens.
5 Ze waren als mannen die met bijlen zwaaiden in een dicht bos.
6 Met bijlen en ijzeren staven sloegen ze alle graveringen+ stuk.
7 Ze staken uw heiligdom in brand.+
Ze ontwijdden de tabernakel die uw naam draagt en braken die tot de grond toe af.
8 Zij en hun nageslacht zeiden bij zichzelf:*
‘Alle plaatsen in het land waar God wordt aanbeden,* moeten worden verbrand.’
9 Er zijn geen tekens die we kunnen zien.
Er is geen profeet meer
en niemand van ons weet hoelang dat zo blijft.
10 Hoelang blijft de tegenstander nog lasteren, o God?+
Zal de vijand uw naam voor eeuwig met minachting behandelen?+
11 Waarom weerhoudt u uw hand, uw rechterhand?+
Haal hem uit uw boezem* en maak een eind aan hen.
12 Toch is God mijn Koning van oudsher,
hij die reddingsdaden doet op aarde.+
13 Met uw kracht zweepte u de zee op.+
U verpletterde de koppen van de zeemonsters in het water.
14 U verbrijzelde de koppen van de Levi̱athan.*
U gaf hem als voedsel aan het volk, aan de woestijnbewoners.
15 U maakte openingen voor de bronnen en de stromen.+
Altijd stromende rivieren liet u opdrogen.+
16 Van u is de dag en ook de nacht.
U hebt het licht* en de zon gemaakt.+
17 U hebt alle grenzen van de aarde bepaald.+
Zomer en winter hebt u gemaakt.+
18 Denk aan de lasteringen van de vijand, o Jehovah,
aan de minachting waarmee een dwaas volk uw naam behandelt.+
19 Lever uw tortelduif* niet over aan de wilde dieren.
Vergeet niet voor eeuwig het leven van uw vernederde volk.
20 Denk aan het verbond,
want de duistere oorden van de aarde zijn vol holen van geweld.
21 Laat de onderdrukten niet teleurgesteld weggaan.+
Mogen de zwakken en armen uw naam loven.+
22 Sta op, o God, bepleit uw rechtszaak.
Bedenk hoe de dwazen u de hele dag lasteren.+
23 Vergeet niet wat uw vijanden zeggen.
Constant stijgt het tumult op van hen die u trotseren.
Voor de koorleider: op de wijs van ‘Vernietig niet’. Een psalm van Asaf.+ Een lied.
75 We danken u, God, we danken u.
Uw naam is dichtbij+
en mensen maken uw wonderen bekend.
2 U zegt: ‘Als ik een tijd vaststel,
oordeel ik eerlijk.
3 Als de aarde en al haar bewoners beefden,*
was ik het die haar zuilen stutte.’ (sela)
4 Ik zeg tegen de opscheppers: ‘Schep niet op’
en tegen de slechten: ‘Prijs je kracht* niet.
5 Prijs je kracht* niet de hemel in
en spreek niet zo arrogant.
6 Verheffing komt niet
uit het oosten, het westen of het zuiden.
7 Want God is Rechter.+
Hij vernedert de een en verheft de ander.+
8 Er is een beker in Jehovah’s hand.+
De wijn schuimt en is vermengd met kruiden.
Hij zal die zeker uitgieten
en alle slechten op aarde moeten ervan drinken, tot de laatste druppel.’*+
9 Maar ik zal het voor eeuwig verkondigen,
ik zal lofzangen zingen* voor de God van Jakob.
10 Want hij zegt: ‘Ik zal de kracht van de slechte breken,*
maar de kracht* van de rechtvaardige zal worden vergroot.’
Voor de koorleider: begeleiding door snaarinstrumenten. Een psalm van Asaf.+ Een lied.
76 God is bekend in Juda.+
In Israël is zijn naam groot.+
3 Daar brak hij de vlammende pijlen van de boog,
het schild, het zwaard en het oorlogstuig.+ (sela)
4 U schijnt helder,*
u bent majestueuzer dan de bergen vol prooi.
5 De dappere mannen* zijn geplunderd.+
Ze zijn in slaap gevallen.
Alle strijders waren hulpeloos.+
6 Door uw bestraffing, o God van Jakob,
vielen de wagenmenner en het paard in een diepe slaap.+
7 U alleen bent ontzagwekkend.+
Wie kan uw intense woede weerstaan?+
8 Vanuit de hemel sprak u het oordeel uit.+
De aarde was bang en zweeg+
9 toen God opstond om het oordeel te voltrekken
en alle zachtmoedigen op aarde te redden.+ (sela)
10 De woede van de mens zal u tot eer strekken.+
Met wat overblijft van hun woede zult u zich sieren.
11 Doe geloften aan Jehovah, je God, en kom ze na.+
Laat allen rondom hem met ontzag hun geschenk brengen.+
12 Hij zal de trots* van leiders vernederen.
Hij vervult de koningen van de aarde met vrees.
Voor de koorleider: op jeduthun.* Van Asaf.+ Een psalm.
77 Met mijn stem roep ik het uit tot God,
tot God roep ik het uit, en hij zal mij horen.+
2 Op de dag van mijn ellende zoek ik Jehovah.+
’s Nachts zijn mijn handen onophoudelijk* naar hem uitgestrekt.
Ik* ben niet te troosten.
3 Denk ik aan God, dan kreun ik.+
Ik ben bezorgd en mijn kracht ebt weg.*+ (sela)
4 U houdt mijn oogleden open,
ik ben van streek en kan niet praten.
5 Mijn gedachten gaan naar de dagen van vroeger,+
de jaren van het verre verleden.
6 ’s Nachts denk ik aan mijn lied.*+
7 Zal Jehovah ons voorgoed verstoten?+
Zijn we voor altijd bij hem uit de gunst?+
8 Is zijn loyale liefde voor altijd verdwenen?
Loopt zijn belofte voor alle generaties op niets uit?
9 Is God vergeten gunst te tonen?+
Of heeft zijn woede een eind gemaakt aan zijn barmhartigheid? (sela)
10 Moet ik steeds weer zeggen: ‘Wat me kwelt*+ is dat
de Allerhoogste zijn standpunt* tegenover ons veranderd heeft’?
11 Ik zal denken aan de werken van Jah,
ik zal denken aan uw wonderdaden van lang geleden.
12 Ik zal mediteren over alles wat u doet
en nadenken over uw daden.+
13 God, uw wegen zijn heilig.
Welke god is zo groot als u, o God?+
14 U bent de ware God, die wonderen doet.+
U hebt uw kracht getoond aan de volken.+
16 Het water zag u, o God,
het water zag u en raakte verstoord.+
De waterdiepten begonnen te kolken.
17 De wolken stortten water uit.
De wolkenhemel donderde
en uw pijlen flitsten heen en weer.+
18 Het geluid van uw donder+ was als wagenwielen.
78 Luister, mijn volk, naar mijn wet,*
open je oor voor de woorden van mijn mond.
2 Ik zal mijn mond openen voor een spreuk,
ik zal raadsels opgeven van lang geleden.+
3 De dingen die we gehoord hebben en weten,
die onze voorouders ons hebben verteld,+
4 zullen we niet voor hun zonen verbergen.
We zullen de komende generatie vertellen over+
de roemrijke daden van Jehovah en zijn kracht,+
de bijzondere dingen die hij heeft gedaan.+
5 Hij stelde een richtlijn* vast in Jakob
en gaf een wet in Israël.
Hij gebood onze voorouders
om die aan hun kinderen door te geven,+
6 zodat de volgende generatie,
de kinderen die nog geboren moesten worden, ze zouden kennen.+
Zij zouden ze weer aan hun kinderen doorgeven.+
7 Dan zouden zij op God vertrouwen.
8 Dan zouden ze niet als hun voorouders worden,
een koppige en opstandige generatie,+
een generatie met een onstandvastig* hart+
en een geest die niet trouw was aan God.
9 De Efraïmieten waren gewapend met de boog,
maar trokken zich terug op de dag van de strijd.
14 Overdag leidde hij ze met een wolk
en de hele nacht met het licht van een vuur.+
15 Hij spleet rotsen in de woestijn,
hij liet hen volop drinken als uit diepe wateren.+
16 Hij liet stromen tevoorschijn komen uit een rots
en liet water neerstromen als rivieren.+
17 Maar ze bleven tegen hem zondigen
en in de woestijn kwamen ze tegen de Allerhoogste in opstand.+
19 Ze klaagden tegen God
en zeiden: ‘Kan God in de woestijn een tafel dekken?’+
20 Hij sloeg op een rots,
water kwam tevoorschijn en stromen barstten los.+
‘Kan hij ons ook brood geven
of zijn volk van vlees voorzien?’+
21 Jehovah hoorde hen en werd woedend.+
Een vuur+ ontbrandde tegen Jakob,
zijn woede laaide op tegen Israël,+
22 omdat ze geen geloof hadden in God+
en niet vertrouwden op zijn vermogen hen te redden.
23 Hij gaf een bevel aan de wolkenhemel boven
en opende de deuren van de hemel.
24 Hij liet steeds manna om te eten op hen regenen,
hij gaf hun het koren van de hemel.+
26 Hij liet de oostenwind opsteken in de hemel
en door zijn macht waaide er een zuidenwind.+
27 Hij liet vlees op hen neerregenen als stof,
vogels als het zand aan de zee.
28 Hij liet ze vallen midden in zijn kamp,
rondom zijn tenten.
29 Ze aten en propten zich vol,
hij gaf hun wat ze verlangden.+
30 Maar nauwelijks was hun verlangen vervuld,
ze hadden het voedsel nog in hun mond,
31 of Gods woede laaide tegen hen op.+
Hij doodde de sterksten onder hen+
en velde de jonge mannen van Israël.
33 Daarom eindigde hij hun dagen als waren ze slechts een zucht,+
eindigde hij hun jaren door plotselinge verschrikkingen.
34 Maar elke keer dat er doden onder hen vielen, gingen ze hem zoeken.+
Ze kwamen terug en zochten God.
36 Maar ze probeerden hem te bedriegen met hun mond,
ze logen tegen hem met hun tong.
38 Maar hij was barmhartig.+
Hij vergaf* steeds hun zonde en vernietigde hen niet.+
Vaak bedwong hij zijn boosheid+
in plaats van al zijn woede op te wekken.
42 Ze dachten niet aan zijn macht,*
aan de dag dat hij hen van de tegenstander bevrijdde,*+
43 hoe hij in Egypte tekenen deed+
en wonderen in het gebied van Zo̱an,
44 hoe hij de Nijlkanalen in bloed veranderde,+
zodat ze niet uit hun stromen konden drinken.
46 Hij gaf hun gewassen aan gulzige sprinkhanen,
de opbrengst van hun werk aan zwermen sprinkhanen.+
49 Hij liet zijn brandende woede op hen los,
razernij, verontwaardiging en ellende,
groepen engelen die onheil brachten.
50 Hij baande een pad voor zijn woede.
51 Uiteindelijk doodde hij alle eerstgeborenen van Egypte,+
de eerste vrucht van hun voortplantingsvermogen in de tenten van Cham.
52 Daarna voerde hij zijn volk weg als schapen,+
hij leidde hen als een kudde in de woestijn.
53 Hij leidde hen veilig,
ze voelden geen angst.+
De zee bedekte hun vijanden.+
Hij vestigde de stammen van Israël in hun huizen.+
57 Ze keerden zich af, net zo verraderlijk als hun voorouders.+
Ze waren zo onbetrouwbaar als een slappe boog.+
59 God hoorde het en werd woedend,+
hij wilde niets meer van Israël weten.
61 Hij liet het symbool van zijn kracht in gevangenschap gaan,
zijn pracht gaf hij in handen van de vijand.+
62 Zijn volk leverde hij over aan het zwaard,+
hij werd woedend op zijn erfdeel.
63 Vuur verteerde zijn jonge mannen,
voor zijn maagden werd geen bruiloftslied gezongen.*
66 Hij drong zijn tegenstanders terug,+
bracht blijvende schande over hen.
67 Hij verwierp de tent van Jozef,
de stam Efraïm koos hij niet.
69 Hij maakte zijn heiligdom zo duurzaam als de hemel,*+
als de aarde, die hij voor eeuwig heeft gefundeerd.+
70 Hij koos zijn dienaar David+
en haalde hem bij de schaapskooien weg,+
71 achter de zogende ooien vandaan.
Een psalm van Asaf.+
79 O God, de volken zijn uw erfdeel binnengevallen,+
ze hebben uw heilige tempel verontreinigd,+
ze hebben Jeruzalem in een ruïne veranderd.+
2 Ze gaven de lijken van uw dienaren als voedsel aan de vogels van de hemel,
het vlees van uw loyalen aan de wilde dieren van de aarde.+
3 Rondom Jeruzalem hebben ze hun bloed vergoten als water,
er is niemand meer om hen te begraven.+
4 We zijn een mikpunt van spot geworden voor onze buren,+
onze omgeving bespot ons en jouwt ons uit.
5 Hoelang, o Jehovah, zal uw woede blijven? Voor eeuwig?+
Hoelang zal uw verontwaardiging branden als vuur?+
6 Stort uw woede uit over de volken die u niet kennen,
over de koninkrijken die uw naam niet aanroepen.+
7 Want ze hebben Jakob verslonden
en zijn eigen land verwoest.+
8 Reken ons de zonden van onze voorouders niet aan.+
Toon ons snel barmhartigheid,+
want we zijn helemaal uitgeput.
9 Help ons, o God van onze redding,+
omwille van uw glorieuze naam.
Red ons en vergeef* onze zonden omwille van uw naam.+
10 Waarom zouden de volken zeggen: ‘Waar is hun God?’+
Laat het voor onze ogen onder de volken bekend worden
dat het vergoten bloed van uw dienaren gewroken is.+
11 Hoor toch hoe de gevangene zucht.+
Gebruik uw grote kracht* om in leven te houden* wie ter dood veroordeeld zijn.*+
13 Dan zullen wij, uw volk en de schapen van uw weide,+
u voor eeuwig danken.
Van generatie op generatie zullen we uw lof bekendmaken.+
Voor de koorleider: op de wijs van ‘De lelies’. Als herinnering.* Van Asaf.+ Een psalm.
80 Luister, o Herder van Israël,
u die Jozef leidt net als een kudde.+
2 Wek uw macht op
voor de ogen van Efraïm, Benjamin en Manasse.+
Kom en red ons.+
3 O God, herstel ons.+
Laat het licht van uw gelaat over ons schijnen, zodat we gered worden.+
4 Jehovah, God van de legermachten, hoelang blijft u vijandig tegenover* het gebed van uw volk?+
5 U geeft hun tranen te eten als brood
en laat hen volop tranen drinken.
6 U laat onze buren om ons vechten.
Onze vijanden bespotten ons zo veel ze willen.+
7 O God van de legermachten, herstel ons.
Laat het licht van uw gelaat over ons schijnen, zodat we gered worden.+
8 U hebt een wijnstok+ uit Egypte laten vertrekken.
U verdreef de volken en plantte hem.+
9 U maakte grond voor hem vrij,
en hij schoot wortel en vulde het land.+
10 De bergen werden bedekt door zijn schaduw
en de ceders van God door zijn takken.
12 Waarom hebt u de stenen muren van de wijngaard afgebroken?+
Voorbijgangers plukken hem leeg.+
13 De wilde zwijnen uit het bos verwoesten hem,
de wilde dieren van het veld vreten hem kaal.+
14 O God van de legermachten, kom toch terug.
Kijk omlaag vanuit de hemel en zie!
16 Hij wordt met vuur verbrand,+ afgesneden.
Ze vergaan door uw bestraffing.*
17 Laat uw hand steun geven aan de man aan uw rechterhand,
aan de mensenzoon die u sterk hebt gemaakt voor uzelf.+
18 Dan keren we ons niet van u af.
Houd ons in leven, zodat we uw naam kunnen aanroepen.
19 O Jehovah, God van de legermachten, herstel ons.
Laat het licht van uw gelaat over ons schijnen, zodat we gered worden.+
Voor de koorleider: op de gittith.* Van Asaf.+
81 Juich vol vreugde voor God, onze sterkte.+
Juich in triomf voor de God van Jakob.
2 Speel een lied en neem een tamboerijn,
de melodieuze harp samen met het snaarinstrument.
4 Want het is een voorschrift voor Israël,
een besluit van de God van Jakob.+
Ik hoorde een stem* die ik niet herkende:
6 ‘Ik tilde de last van zijn schouder,+
zijn handen werden bevrijd van de mand.
Ik stelde je op de proef bij het water van Me̱riba.*+ (sela)
8 Hoor, mijn volk, ik zal tegen je getuigen.
O Israël, luisterde je maar naar mij.+
9 Er zal onder jullie geen vreemde god zijn
en jullie zullen je niet buigen voor een buitenlandse god.+
10 Ik, Jehovah, ben jullie God,
degene die jullie uit Egypte heeft geleid.+
Doe je mond wijd open, dan zal ik hem vullen.+
11 Maar mijn volk luisterde niet naar mijn stem,
Israël wilde zich niet aan me onderwerpen.+
12 Daarom liet ik ze hun koppige hart volgen.
Ze deden wat volgens hen goed was.*+
15 Wie Jehovah haten zullen kruipen in zijn aanwezigheid
en hun afloop* zal voor eeuwig zijn.
Een psalm van Asaf.+
3 Verdedig* de zwakken en de vaderloze kinderen.+
Doe recht aan de hulpelozen en de behoeftigen.+
4 Bevrijd de zwakken en de armen,
red ze uit de hand van de slechten.’
5 Ze weten niets en ze begrijpen niets,+
ze dwalen rond in duisternis.
Alle fundamenten van de aarde schudden.+
8 Sta op, o God, en oordeel de aarde,+
want alle volken zijn van u.
Een lied. Een psalm van Asaf.+
3 In het geheim smeden ze listige plannen tegen uw volk,
ze spannen samen tegen uw lievelingen.*
4 Ze zeggen: ‘Kom, laten we ze als volk uitroeien,+
zodat nooit meer aan de naam van Israël wordt gedacht.’
5 Ze beramen eensgezind een strategie,*
ze vormen één front* tegen u+ —
6 de tenten van Edom en de Ismaëlieten, Moab+ en de Hagrieten,+
7 Ge̱bal, Ammon+ en A̱malek,
10 Ze werden uitgeroeid bij En-Dor,+
ze werden als mest op de grond.
12 Want ze zeiden: ‘Laten we het land in bezit nemen waar God woont.’
14 Zoals een vuur het woud verbrandt,
zoals een vlam de bergen verschroeit,+
15 laat zo uw orkaan hen achtervolgen+
en uw storm hun angst aanjagen.+
16 Bedek* hun gezicht met oneer,
zodat ze uw naam zoeken, o Jehovah.
17 Mogen ze voor altijd beschaamd en angstig zijn,
mogen ze te schande gemaakt worden en omkomen.
18 Mogen de mensen weten dat u, wiens naam Jehovah is,+
u alleen de Allerhoogste bent over de hele aarde.+
Voor de koorleider: op de gittith.* Van de zonen van Korach.+ Een psalm.
Mijn hart en mijn vlees juichen van vreugde voor de levende God.
3 Zelfs de vogel vindt daar een huis
en de zwaluw een nest voor zichzelf
waar ze voor haar jongen zorgt,
bij uw grootse altaar, Jehovah van de legermachten,
mijn Koning en mijn God!
4 Gelukkig wie in uw huis wonen!+
Ze loven u voortdurend.+ (sela)
5 Gelukkig de mensen die hun kracht vinden in u,+
die hun hart richten op de hoofdwegen.
6 Als ze door de Ba̱kavallei* trekken,
veranderen ze hem in een plaats waar bronnen ontspringen.
De vroege regen bekleedt hem met* zegeningen.
7 Terwijl ze verder trekken groeit hun kracht.*+
Elk van hen verschijnt voor God in Sion.
8 Jehovah, God van de legermachten, hoor mijn gebed.
Luister, o God van Jakob. (sela)
10 Beter één dag in uw voorhoven dan duizend dagen elders!+
Liever sta ik* op de drempel van het huis van mijn God
dan dat ik woon in de tenten van slechtheid.
12 O Jehovah van de legermachten,
gelukkig de mens die op u vertrouwt.+
Voor de koorleider. Van de zonen van Korach.+ Een psalm.
3 U bedwong uw razernij,
u wendde u af van uw brandende woede.+
5 Zult u voor altijd boos op ons zijn?+
Zult u uw woede laten duren van generatie op generatie?
6 Zult u ons niet laten opleven,
zodat uw volk vreugde vindt in u?+
7 Toon ons uw loyale liefde, Jehovah,+
en geef ons redding.
8 Ik zal luisteren naar wat Jehovah zegt, de ware God,
want hij zal van vrede spreken tot zijn volk,+ tot zijn loyalen.
Maar laten ze niet weer vervallen in overmoed.+
9 Zijn redding is dichtbij voor wie ontzag voor hem hebben,+
zodat zijn glorie zal wonen in ons land.
10 Loyale liefde en trouw zullen elkaar ontmoeten,
Rechtvaardigheid en vrede zullen elkaar kussen.+
11 Trouw zal uit de aarde opkomen
en rechtvaardigheid zal vanuit de hemel toezien.+
13 Rechtvaardigheid zal voor hem uit gaan+
en een pad voor zijn voetstappen maken.
Een gebed van David.
86 Open uw oor,* o Jehovah, en antwoord mij.
Ik voel me ellendig en ik ben arm.+
2 Bescherm mij,* want ik ben loyaal.+
Red uw dienaar die op u vertrouwt,
want u bent mijn God.+
3 Heb medelijden, Jehovah.+
De hele dag roep ik tot u.+
6 Hoor mijn gebed, Jehovah,
luister als ik om hulp smeek.+
8 Er is niemand als u onder de goden, Jehovah.+
Er zijn geen werken als die van u.+
9 Alle volken die u hebt gemaakt
zullen komen en zich voor u neerbuigen, Jehovah.+
Ze zullen uw naam eren.+
10 U bent groot en doet wonderbaarlijke dingen.+
U bent God, u alleen.+
11 Leer me uw weg, Jehovah.+
Ik zal in uw waarheid wandelen.+
Geef me een onverdeeld hart* met ontzag voor uw naam.+
12 Met mijn hele hart loof ik u, Jehovah, mijn God,+
ik zal uw naam voor eeuwig eren,
13 want uw loyale liefde voor mij is groot,
15 Maar u, Jehovah, bent een God die barmhartig en meelevend* is,
die niet snel kwaad wordt en die vol loyale liefde en trouw* is.+
16 Wend u naar mij en heb medelijden.+
Geef uw kracht aan uw dienaar+
en bevrijd de zoon van uw slavin.
17 Geef me een teken* van uw goedheid,
zodat wie mij haten, het zien en beschaamd worden.
Want u, o Jehovah, bent mijn helper en trooster.
Van de zonen van Korach.+ Een psalm. Een lied.
87 Het fundament van zijn stad rust op de heilige bergen.+
2 Jehovah heeft de poorten van Sion meer lief+
dan alle tenten van Jakob.
3 Prachtige dingen worden over je gezegd, stad van de ware God.+ (sela)
4 Ik zal Ra̱hab+ en Babylon rekenen tot degenen die mij kennen.*
Kijk naar Filiste̱a en Tyrus, en ook Kusch.
‘Dat is er een die daar is geboren’, zal men zeggen.
5 En over Sion zullen ze zeggen:
‘In haar is iedereen geboren.’
De Allerhoogste zal haar stevig bevestigen.
6 Bij het registreren van de volken zal Jehovah verklaren:
‘Dat is er een die daar is geboren.’ (sela)
7 Zangers+ en dansers van rondedansen+ zullen zeggen:
‘Al mijn bronnen zijn in jou.’*+
Een lied. Een psalm van de zonen van Korach.+ Voor de koorleider: in mahalathstijl,* voor beurtzang. Een maskil* van de Ezrahiet He̱man.+
4 Ik word al gerekend tot hen die in de kuil* afdalen.+
Ik ben een hulpeloze man* geworden,+
5 achtergelaten tussen de doden,
als de gesneuvelden die in een graf liggen,
aan wie u niet meer denkt
en die verstoken zijn van uw zorg.*
6 U hebt me in de diepste kuil gelegd,
in duistere plaatsen, in een diepe afgrond.
7 Uw woede drukt zwaar op mij+
en uw beukende golven slaan over me heen. (sela)
8 U hebt mij vervreemd van mijn bekenden,+
u hebt mij tot iets walgelijks voor ze gemaakt.
Ik ben opgesloten en kan niet ontsnappen.
9 Mijn ogen zijn dof van ellende.+
De hele dag roep ik u aan, o Jehovah,+
naar u strek ik mijn handen uit.
10 Zult u wonderen doen voor de doden?
Kunnen zij die machteloos zijn in de dood, opstaan om u te loven?+ (sela)
11 Zal uw loyale liefde worden bekendgemaakt in het graf,
uw trouw in de plaats van vernietiging?*
12 Zullen uw wonderen bekend zijn in de duisternis,
uw rechtvaardigheid in het land van vergetelheid?+
14 Waarom wijst u me* af, Jehovah?+
Waarom verbergt u uw gezicht voor mij?+
15 Van jongs af aan
ben ik er ellendig aan toe, de dood nabij.+
Ik ben verdoofd door al het leed dat u me laat ondergaan.
16 Uw brandende woede overweldigt me,+
uw verschrikkingen vernietigen me.
17 Heel de dag omringen ze me als water,
van alle kanten* sluiten ze me in.
18 U hebt mij vervreemd van mijn vrienden en bekenden.+
Mijn enige gezelschap is de duisternis.
Een maskil.* Van de Ezrahiet E̱than.+
89 Over Jehovah’s uitingen van loyale liefde zal ik eeuwig zingen.
Met mijn mond zal ik aan alle generaties uw trouw bekendmaken.
4 “Ik vestig je nageslacht*+ voor eeuwig,
ik laat je troon standhouden* van generatie op generatie.”’+ (sela)
5 De hemel prijst uw wonderen, Jehovah,
ja, uw trouw in de gemeente van de heiligen.
6 Want wie in de hemel is te vergelijken met Jehovah?+
Wie onder Gods zonen+ is als Jehovah?
7 In de raad* van de heiligen is ontzag voor God.+
Hij is groots en ontzagwekkend voor allen rondom hem.+
8 O Jehovah, God van de legermachten,
wie is zo machtig als u, o Jah?+
Uw trouw omringt u.+
9 U heerst over de onstuimige zee.+
Als haar golven oprijzen, brengt u ze tot rust.+
10 U hebt Ra̱hab+ verpletterd en gedood.+
Met uw sterke arm hebt u uw vijanden verstrooid.+
11 Van u is de hemel, van u is de aarde.+
Het land* en alles daarop+ — u hebt het gegrond.
12 U schiep het noorden en het zuiden.
De Ta̱bor+ en de He̱rmon+ loven vol vreugde uw naam.
15 Gelukkig het volk dat weet wat juichen is.+
O Jehovah, ze wandelen in het licht van uw gelaat.
16 In uw naam vinden ze de hele dag vreugde
en uw rechtvaardigheid verheft hen.
17 Want u bent de glorie van hun kracht.+
Door uw goedkeuring wordt onze kracht* vergroot.+
18 Ons schild is van Jehovah,
onze koning is van de Heilige van Israël.+
19 In die tijd zei u in een visioen tegen uw loyalen:
21 Mijn hand zal hem steunen,+
mijn arm zal hem sterken.
26 Hij zal tot mij roepen: “U bent mijn Vader,
mijn God en de Rots van mijn redding.”+
30 Als zijn zonen mijn wet verlaten
en mijn richtlijnen* niet naleven,*
31 als ze mijn voorschriften overtreden
en zich niet aan mijn geboden houden,
32 dan zal ik hun ongehoorzaamheid* straffen met een stok*+
en hun overtreding met slagen.
35 In mijn heiligheid heb ik eens en voor altijd gezworen.
Aan David vertel ik geen leugens.+
36 Zijn nageslacht* zal altijd blijven bestaan,+
zijn troon vóór mij is zo duurzaam als de zon,+
37 eeuwig gevestigd als de maan,
als een trouwe getuige aan de hemel.’ (sela)
38 Maar uzelf hebt hem verstoten en verworpen,+
u werd woedend op uw gezalfde.
39 U verwierp het verbond met uw dienaar,
u ontheiligde zijn kroon,* wierp die op de grond.
40 U brak al zijn stenen muren* af,
legde zijn vestingen in puin.
41 Voorbijgangers plunderden hem,
zijn buren bespotten hem.+
43 Ook dreef u zijn zwaard terug,
u liet hem terrein verliezen in de strijd.
44 U doofde zijn pracht
en wierp zijn troon op de grond.
45 U hebt de dagen van zijn jeugd verkort,
hem met schaamte bekleed. (sela)
46 Hoelang, o Jehovah, zult u zich verbergen? Voor eeuwig?+
Zal uw woede blijven branden als een vuur?
47 Bedenk toch hoe kort mijn leven is!+
Hebt u alle mensen geschapen zonder doel?
48 Welk mens kan leven zonder ooit de dood te zien?+
Kan hij zichzelf* bevrijden uit de macht van het Graf?* (sela)
49 Waar zijn uw vroegere daden van loyale liefde, Jehovah,
die u David in uw trouw hebt gezworen?+
50 Jehovah, bedenk toch hoe uw dienaren worden belasterd,
hoe ik de laster van alle volken moet dragen,*
51 hoe uw vijanden de spot drijven, o Jehovah,
hoe ze elke voetstap van uw gezalfde bespotten.
52 Alle eer komt Jehovah toe, voor eeuwig. Amen, amen.+
VIERDE BOEK
(Psalm 90-106)
Een gebed van Mozes, de man van de ware God.+
90 Jehovah, in alle generaties bent u onze woonplaats* geweest.+
2 Nog voordat de bergen waren geboren
of u de aarde en het land* had voortgebracht,*+
bent u God, van eeuwigheid tot eeuwigheid.+
3 U laat de sterfelijke mens terugkeren tot stof.
U zegt: ‘Keer terug, mensenzonen.’+
4 In uw ogen zijn duizend jaar als de dag van gisteren die voorbij is,+
als een wake in de nacht.
5 U vaagt hen weg,+ ze worden als niets meer dan slaap.
’s Morgens zijn ze als gras dat opschiet.+
6 In de ochtend bloeit het en komt het weer op,
maar ’s avonds verwelkt het en verdort.+
7 Want we worden verteerd door uw woede,+
uw razernij maakt ons doodsbang.
Maar die jaren zijn vol problemen en verdriet,
ze gaan snel voorbij en we vliegen heen.+
11 Wie kan de kracht van uw woede doorgronden?
Uw boosheid is zo groot als het ontzag dat u verdient.+
12 Leer ons hoe we onze dagen zo kunnen tellen+
dat we een hart van wijsheid krijgen.
13 Kom terug, o Jehovah!+ Hoelang zal dit duren?+
Heb medelijden met uw dienaren.+
14 Verzadig ons in de morgen met uw loyale liefde,+
zodat we juichen van vreugde+ en al onze dagen gelukkig zijn.
15 Geef ons net zo veel dagen van vreugde als u ons dagen van kwelling gaf,+
net zo veel jaren als we ellende hadden.+
16 Mogen uw dienaren zien wat u doet,
mogen hun zonen uw pracht zien.+
17 Jehovah, onze God, geef ons uw gunst.
Laat het werk van onze handen toch slagen.*
Ja, laat het werk van onze handen slagen.+
3 Want hij bevrijdt je uit het net van de vogelvanger,
hij redt je van verwoestende ziekte.
Zijn trouw+ is een groot schild+ en een beschermende muur.*
5 Je zult niet bang zijn voor het onheil van de nacht,+
voor de vliegende pijl overdag,+
6 voor de ziekte die rondwaart in het donker,
voor de verwoesting die toeslaat midden op de dag.
8 Met je ogen zul je alleen toekijken,
je zult getuige zijn als de slechten worden gestraft.*
10 Daarom zal geen ellende je overkomen,+
zal geen plaag bij je tent komen.
13 De jonge leeuw en de cobra zul je vertrappen,
de leeuw met manen en de grote slang zul je vermorzelen.+
14 God zei: ‘Omdat hij aan mij gehecht is, zal ik hem redden.+
Ik zal hem beschermen omdat hij mijn naam kent.*+
15 Hij zal mij aanroepen en ik zal hem antwoorden.+
Ik zal met hem zijn in nood.+
Ik zal hem redden en hem eren.
Een psalm. Een lied voor de sabbat.
92 Het is goed om u te danken, Jehovah,+
en om uw naam te bezingen,* o Allerhoogste,
2 om in de morgen uw loyale liefde+ bekend te maken
en in de nacht uw trouw,
3 begeleid door een tiensnarig instrument en een luit,
door het melodieuze geluid van een harp.+
4 Want u geeft mij vreugde, o Jehovah, met uw daden,
ik juich van vreugde om de werken van uw handen.
5 Hoe groot zijn uw werken, Jehovah!+
Hoe diep zijn uw gedachten!+
6 De dommen kunnen die niet kennen.
En de dwazen kunnen dit niet begrijpen:+
7 de slechten schieten op als onkruid*
en alle boosdoeners gedijen —
alleen om voor altijd vernietigd te worden.+
8 U komt voor eeuwig lof toe, o Jehovah.
9 Zie de ondergang van uw vijanden, Jehovah,
zie hoe uw vijanden vergaan.
Alle boosdoeners worden verstrooid.+
10 Maar mij zult u de kracht* van een wilde stier geven.
Ik zal mijn huid inwrijven met frisse olie.+
11 Mijn ogen zullen de ondergang van mijn vijanden zien,+
mijn oren zullen horen over de val van mijn belagers.
12 Maar de rechtvaardigen zullen gedijen als een palmboom
en zo groot worden als een ceder op de Libanon.+
13 Ze zijn geplant in het huis van Jehovah,
ze gedijen in de voorhoven van onze God.+
15 Ze zullen vertellen dat Jehovah oprecht is.
Hij is mijn Rots,+ in hem is geen onrechtvaardigheid.
93 Jehovah is Koning geworden!+
Met majesteit is hij bekleed.
Jehovah is bekleed met kracht,
hij draagt die als een gordel.
De aarde* is stevig gefundeerd,
ze kan niet wankelen.
3 De rivieren rijzen op, o Jehovah,
de rivieren rijzen op en bulderen,
de rivieren blijven oprijzen en beuken.
4 Boven het geluid van vele wateren,
machtiger dan de beukende golven van de zee,+
is Jehovah majestueus in de hemel.+
5 Uw richtlijnen* zijn uiterst betrouwbaar.+
Heiligheid siert* uw huis,+ o Jehovah, voor altijd.
94 O God van wraak, Jehovah,+
God van wraak, straal toch!
2 Sta op, Rechter van de aarde.+
Geef de hoogmoedigen hun verdiende loon.+
3 Hoelang zullen de slechten, o Jehovah,
hoelang zullen de slechten nog blijven juichen?+
4 Ze kramen van alles uit en hebben een grote mond,
alle boosdoeners scheppen op over zichzelf.
5 Ze verpletteren uw volk, o Jehovah,+
en onderdrukken uw erfdeel.
6 Ze doden de weduwe en de vreemdeling,
vaderloze kinderen vermoorden ze.
7 ‘Jah ziet het niet’, zeggen ze.+
‘De God van Jakob heeft er geen aandacht voor.’+
8 Begrijp dit toch, domme mensen.
Zullen jullie ooit inzicht krijgen, dwazen?+
9 Hij heeft het oor gemaakt* — kan hij niet horen?
Hij heeft het oog gevormd — kan hij niet zien?+
10 Hij corrigeert de volken — kan hij niet terechtwijzen?+
Hij is het die de mensen kennis bijbrengt!+
11 Jehovah kent de gedachten van mensen,
hij weet dat ze niet meer dan een ademtocht zijn.+
13 Het geeft hem rust in tijden van ellende,
totdat er een kuil wordt gegraven voor de slechten.+
15 Het oordeel zal weer rechtvaardig zijn
en alle oprechten van hart sluiten zich aan.
16 Wie zal voor mij opstaan tegen de slechten?
Wie zal voor mij opkomen tegen de boosdoeners?
18 Als ik zei: ‘Mijn voet glijdt weg’,
bleef uw loyale liefde mij steunen, Jehovah.+
23 Hij zal hun slechte daden op hen verhalen.+
Met hun eigen kwaad zal hij hun het zwijgen opleggen.
Jehovah, onze God, zal hun het zwijgen opleggen.+
95 Kom, laten we juichen voor Jehovah!
Laten we in triomf onze Rots van redding toejuichen.+
2 Laten we in zijn aanwezigheid* verschijnen om hem te danken.+
Laten we voor hem zingen en hem in triomf toejuichen.
3 Want Jehovah is een groot God,
een groot Koning, verheven boven alle andere goden.+
4 In zijn hand zijn de diepten van de aarde.
Van hem zijn de toppen van de bergen.+
6 Kom, laten we ons in aanbidding neerbuigen.
Laten we knielen voor Jehovah, onze Maker.+
Als jullie vandaag zijn stem horen,+
8 verhard je hart dan niet zoals bij Me̱riba,*+
zoals op de dag van Ma̱ssa* in de woestijn,+
9 toen jullie voorvaders me op de proef stelden.+
Ze daagden me uit, ook al hadden ze mijn werken gezien.+
10 Want 40 jaar lang voelde ik weerzin tegen die generatie en ik zei:
‘Ze zijn een volk dat in hun hart altijd afdwaalt,
ze hebben mijn weg niet leren kennen.’
11 En in mijn woede heb ik gezworen:
‘Zij zullen mijn rust niet binnengaan.’+
96 Zing voor Jehovah een nieuw lied.+
Zing voor Jehovah, heel de aarde!+
2 Zing voor Jehovah, loof zijn naam.
Verkondig elke dag het goede nieuws van zijn redding.+
3 Maak onder de volken zijn grootheid bekend,
onder alle volken zijn wonderen.+
4 Jehovah is groot en verdient alle eer.
Hij is ontzagwekkend, meer dan alle andere goden.
6 Hij is omringd door verhevenheid* en pracht.+
In zijn heiligdom zijn kracht en schoonheid.+
7 Geef Jehovah erkenning, families van alle volken,
geef Jehovah erkenning voor zijn glorie en kracht.+
8 Geef Jehovah de eer die zijn naam verdient.+
Verschijn in zijn voorhoven met een geschenk.
9 Buig voor* Jehovah in heilige kleding.*
Beef voor hem, heel de aarde!
10 Maak onder de volken bekend: ‘Jehovah is Koning geworden!+
De aarde* staat vast en is onwankelbaar.*
Hij zal de volken eerlijk oordelen.’*+
11 Laat de hemel zich verheugen en laat de aarde blij zijn.
Laat de zee en alles wat daarin is bulderen.+
12 Laten de velden en alles wat daarop is juichen.+
Laten tegelijkertijd alle bomen van het woud jubelen+
13 voor Jehovah, want hij komt,*
hij komt om de aarde te oordelen.
97 Jehovah is Koning geworden!+
Laat de aarde blij zijn.+
Laten de vele eilanden juichen.+
2 Wolken en diepe duisternis omringen hem,+
rechtvaardigheid en recht zijn het fundament van zijn troon.+
4 Zijn bliksemstralen verlichten het land.
De aarde ziet het en beeft.+
5 De bergen smelten als was voor Jehovah,+
voor de Heer van de hele aarde.
6 De hemel verkondigt zijn rechtvaardigheid
en alle volken zien zijn glorie.+
8 Sion hoort het en verheugt zich.+
9 Want u bent de Allerhoogste over de hele aarde, Jehovah.
U bent ver boven alle andere goden verheven.+
10 Als je van Jehovah houdt, haat dan wat slecht is.+
Hij beschermt het leven* van zijn loyalen.+
Hij bevrijdt ze uit de hand* van de slechten.+
11 Licht is gaan schijnen voor de rechtvaardigen+
en vreugde voor de oprechten van hart.
12 Vind vreugde in Jehovah, rechtvaardigen,
en loof zijn heilige naam.*
Een psalm.
Zijn rechterhand, zijn heilige arm, heeft redding gebracht.*+
2 Jehovah heeft zijn redding bekendgemaakt,+
hij heeft zijn rechtvaardigheid onthuld vóór de volken.+
3 Hij heeft gedacht aan zijn loyale liefde en trouw voor het huis van Israël.+
De einden van de aarde hebben de redding door* onze God+ gezien.
4 Juich in triomf Jehovah toe, heel de aarde.
Wees vrolijk, juich van vreugde en zing lofzangen.*+
5 Zing lofzangen voor Jehovah met de harp,
met de harp en het melodieuze lied,
6 met de trompetten en het hoorngeschal.+
Juich in triomf voor Jehovah, de Koning.
7 Laat de zee en alles wat daarin is bulderen,
de aarde* en haar bewoners.
8 Laten de rivieren in de handen klappen,
laten de bergen samen jubelen+
9 voor Jehovah, want hij komt* om de aarde te oordelen.
99 Jehovah is Koning geworden.+ Laten de volken beven.
Hij troont boven* de cherubs.+ Laat de aarde schudden.
2 Jehovah is groot in Sion,
hij is boven alle volken verheven.+
3 Laten ze uw grote naam loven,+
want die is ontzagwekkend en heilig.
4 U bent een machtige koning die het recht liefheeft.+
U hebt gevestigd wat eerlijk is.
In Jakob hebt u recht en rechtvaardigheid+ gebracht.
5 Prijs Jehovah, onze God,+ en buig je neer* bij zijn voetenbank.+
Hij is heilig.+
Riepen ze tot Jehovah,
dan antwoordde hij.+
7 Vanuit de wolkkolom sprak hij tot hen.+
Ze hielden zich aan zijn richtlijnen* en het voorschrift dat hij hun gaf.+
8 O Jehovah, onze God, u hebt hun geantwoord.+
9 Prijs Jehovah, onze God,+
en buig je neer* voor zijn heilige berg,+
want Jehovah, onze God, is heilig.+
Een psalm van dankzegging.
100 Juich in triomf Jehovah toe, heel de aarde.+
2 Dien Jehovah met vreugde.+
Verschijn in zijn aanwezigheid met gejuich.
Hij heeft ons gemaakt en wij zijn van hem.*+
Wij zijn zijn volk en de schapen van zijn weide.+
Dank hem, prijs zijn naam.+
5 Want Jehovah is goed,+
eeuwig duurt zijn loyale liefde
en zijn trouw gaat van generatie op generatie.+
Van David. Een psalm.
101 Ik zal zingen over loyale liefde en recht.
Ik zal lofzangen zingen* voor u, o Jehovah.
2 Onberispelijk* en met inzicht zal ik handelen.
Wanneer zult u bij mij komen?
In mijn huis zal ik met een oprecht hart*+ wandelen.
3 Ik stel mij niets voor ogen wat waardeloos is.*
4 Een sluw hart is ver van mij,
wat slecht is aanvaard* ik niet.
5 Wie heimelijk zijn naaste belastert,
leg ik het zwijgen op.+
Iemand met hoogmoedige ogen en een arrogant hart
verdraag ik niet.
6 Ik zal naar de getrouwen op aarde kijken,
zij zullen bij me wonen.
Wie zich onberispelijk gedraagt,* zal me dienen.
7 Geen bedrieger zal in mijn huis wonen,
geen leugenaar zal mij onder ogen komen.
8 Elke morgen leg ik de slechten op aarde het zwijgen op,
de boosdoeners verwijder ik uit de stad van Jehovah.+
Een gebed van de onderdrukte die wanhopig is* en zijn bezorgdheid voor Jehovah uitstort.+
2 Verberg uw gezicht niet voor mij nu ik in nood zit.+
Open uw oor voor* mij.
Antwoord mij snel als ik roep.+
4 Mijn hart is geslagen en verdord als gras,+
want ik vergeet te eten.
6 Ik lijk op een pelikaan in de woestijn,
op een steenuil tussen de ruïnes.
8 De hele dag belasteren mijn vijanden me.+
Zij die me bespotten,* gebruiken mijn naam als een vloek.
9 As eet ik als brood+
en wat ik drink is vermengd met tranen+
10 vanwege uw woede en verontwaardiging,
want u hebt me alleen maar opgetild om me weg te werpen.
13 U zult beslist opstaan en Sion barmhartig zijn,+
want het is tijd om haar uw gunst te tonen,+
de vastgestelde tijd is gekomen.+
15 De volken zullen ontzag hebben voor de naam van Jehovah,
alle koningen van de aarde voor uw majesteit.+
18 Dit wordt opgeschreven voor de toekomstige generatie,+
zodat een volk dat nog voortgebracht* moet worden Jah zal loven.
19 Want hij ziet neer vanaf zijn heilige hoogte,+
vanuit de hemel kijkt Jehovah naar de aarde
20 om het gezucht van de gevangene te horen,+
om te bevrijden wie ter dood veroordeeld zijn.+
21 Dan wordt Jehovah’s naam bekendgemaakt in Sion+
en zijn lof in Jeruzalem
22 als de volken en koninkrijken
samenkomen om Jehovah te dienen.+
23 Hij heeft me vroegtijdig beroofd van mijn kracht,
hij heeft mijn dagen verkort.
24 Ik zei: ‘Mijn God,
vaag mij niet midden in het leven weg.
Uw jaren strekken zich over alle generaties uit.+
25 Lang geleden hebt u de fundamenten gelegd van de aarde,
en de hemel is het werk van uw handen.+
26 Die zullen vergaan, maar u zult blijven bestaan.
Ze zullen allemaal verslijten net als kleding.
Net als kleding zult u ze vervangen en ze zullen verdwijnen.
27 Maar u blijft dezelfde, en uw jaren zullen nooit eindigen.+
28 De kinderen van uw dienaren zullen veilig wonen,
hun nageslacht zal voor uw ogen gevestigd worden.’+
Van David.
103 Ik* zal Jehovah loven.
Alles wat in mij is, looft zijn heilige naam.
2 Ik* zal Jehovah loven.
Mag ik nooit vergeten wat hij allemaal heeft gedaan.+
5 Hij overlaadt je met het goede,+ heel je leven.
Je jeugd vernieuwt zich als die van een arend.+
11 Want zoals de hemel hoog boven de aarde is,
is zijn loyale liefde groot voor wie ontzag voor hem hebben.+
12 Zover als de zonsopgang is van de zonsondergang,
zover heeft hij onze overtredingen van ons verwijderd.+
13 Zoals een vader barmhartig is voor zijn zonen,
is Jehovah barmhartig voor wie ontzag voor hem hebben.+
16 Maar de wind waait en weg is hij,
alsof hij er nooit is geweest.*
Hij is rechtvaardig voor de kinderen van hun kinderen,+
18 voor wie zich aan zijn verbond houden+
en zijn bevelen strikt opvolgen.
20 Loof Jehovah, al zijn engelen,+ sterk in kracht,
22 Loof Jehovah, al zijn werken,
overal waar hij regeert.*
Met heel mijn wezen* zal ik Jehovah loven.
O Jehovah, mijn God, u bent heel groot.+
Met majesteit* en pracht bent u bekleed.+
2 U hult u in licht+ als in een gewaad.
U spant de hemel uit als een tentkleed.+
3 U legt de balken van uw bovenkamers op de wateren boven,*+
maakt van de wolken uw wagen+
en beweegt u op de vleugels van de wind.+
4 U maakt uw engelen geesten,
uw dienaren een verterend vuur.+
5 U hebt de aarde op haar fundamenten gevestigd.+
Voor altijd en eeuwig zal ze niet van haar plaats worden gehaald.*+
6 Met diepe wateren bedekte u haar als met een kleed.+
Tot boven de bergen stonden de wateren.
7 Op uw bestraffing vluchtten ze,+
op het geluid van uw donder stoven ze in paniek weg
8 — bergen rezen op+ en valleien daalden —
naar de plaats die u ervoor had bepaald.
9 U stelde een grens die ze niet mochten overschrijden,+
zodat ze nooit weer de aarde zouden bedekken.
10 U leidt bronnen naar de valleien,*
tussen de bergen stromen ze.
11 Ze geven alle wilde dieren van het veld te drinken,
de wilde ezels lessen hun dorst.
12 Daarboven nestelen de vogels van de hemel,
ze zingen tussen het dichte bladerdak.
13 U bevloeit de bergen vanuit uw bovenkamers.+
De vrucht van uw werken verzadigt de aarde.+
14 Gras laat u groeien voor het vee
en gewassen voor de mensheid+
om als voedsel op het land te verbouwen:
15 wijn die het hart van de mens verheugt,+
olie die het gezicht laat glanzen
en brood dat het hart van de sterfelijke mens versterkt.+
16 De bomen van Jehovah worden verzadigd,
de ceders van de Libanon die hij heeft geplant,
17 waar de vogels nestelen.
In de jeneverbomen woont de ooievaar.+
19 U hebt de maan gemaakt om tijden vast te stellen,
de zon weet wanneer hij moet ondergaan.+
20 U brengt duisternis en de nacht valt.+
Alle wilde dieren van het woud sluipen rond.
22 Als de zon opkomt,
trekken ze zich terug en gaan liggen in hun holen.
23 De mens gaat aan het werk
en zwoegt tot de avond.
24 Hoe talrijk zijn uw werken, Jehovah!+
U hebt ze allemaal met wijsheid gemaakt.+
De aarde is vol van uw scheppingen.
25 Daar is de zee, zo groot en wijd,
ze wemelt van ontelbare dieren, klein en groot.+
27 Zij allemaal verwachten van u
dat u ze voedsel geeft op de juiste tijd.+
28 Wat u ze geeft, verzamelen ze.+
Als u uw hand opent, worden ze verzadigd met goede dingen.+
29 Als u uw gezicht verbergt, raken ze van slag.
Als u hun geest wegneemt, sterven ze en keren ze terug tot stof.+
30 Als u uw geest stuurt, worden ze geschapen+
en u maakt de aardbodem weer nieuw.
31 De glorie van Jehovah blijft voor eeuwig.
Jehovah zal vreugde hebben over zijn werken.+
32 Hij kijkt naar de aarde en ze beeft.
Hij raakt de bergen aan en ze roken.+
33 Mijn hele leven zal ik voor Jehovah zingen,+
34 Laten mijn gedachten aangenaam voor hem zijn.*
Ik zal vreugde vinden in Jehovah.
35 De zondaars zullen van de aarde verdwijnen
en de slechten zullen niet meer bestaan.+
Ik* zal Jehovah loven. Loof Jah!*
3 Vertel trots over zijn heilige naam.+
Wees blij van hart, jullie die Jehovah zoeken.+
4 Zoek Jehovah+ en vraag om zijn kracht.
Zoek altijd zijn gunst.*
5 Denk aan de bijzondere dingen die hij heeft gedaan,
zijn wonderen en de oordelen die hij heeft uitgesproken,+
6 o nageslacht* van zijn dienaar Abraham,+
zonen van Jakob, zijn uitverkorenen.+
7 Hij is Jehovah, onze God.+
Zijn oordelen gelden over de hele aarde.+
8 Hij denkt voor altijd aan zijn verbond,+
tot in duizend generaties aan zijn belofte,*+
9 het verbond dat hij met Abraham sloot+
en de eed die hij aan Isaäk zwoer,+
10 ingesteld als voorschrift voor Jakob
en als blijvend verbond voor Israël,
11 toen hij zei: ‘Ik zal je het land Kanaän geven+
als jouw toegewezen erfdeel.’+
13 Ze trokken rond van volk naar volk,
van het ene koninkrijk naar het andere.+
15 Hij zei: ‘Raak mijn gezalfden niet aan
en doe mijn profeten geen kwaad.’+
17 Hij stuurde een man voor hen uit
die als slaaf werd verkocht: Jozef.+
19 Tot de tijd dat zijn woord uitkwam,+
werd hij gelouterd door wat Jehovah zei.
20 De koning gaf bevel hem los te laten,+
de heerser van de volken liet hem vrij.
21 Hij stelde hem aan als meester over zijn huis,
als beheerder van heel zijn bezit.+
23 Toen kwam Israël naar Egypte,+
Jakob woonde als vreemdeling in het land van Cham.
25 Hun hart liet hij veranderen: ze gingen zijn volk haten
en spanden samen tegen zijn dienaren.+
27 Ze deden zijn tekenen onder hen,
zijn wonderen in het land van Cham.+
28 Hij stuurde duisternis en het land werd duister.+
Ze kwamen niet in opstand tegen zijn woorden.
29 Hij veranderde het water in bloed
en doodde hun vissen.+
30 Hun land krioelde van kikkers,+
tot in de koninklijke kamers.
31 Op zijn bevel kwamen er zwermen steekvliegen
en muggen in al hun gebieden.+
33 Hij trof hun wijnstokken en vijgenbomen,
versplinterde de bomen in hun gebied.
34 Hij zei dat de sprinkhanen moesten binnenvallen,
jonge sprinkhanen, niet te tellen.+
35 Ze vraten al het groen in het land,
ze verslonden de opbrengst van de akkers.
36 Toen doodde hij elke eerstgeborene in hun land,+
de eerste vrucht van hun voortplantingsvermogen.
37 Hij liet zijn volk vertrekken met zilver en goud,+
niemand in zijn stammen struikelde.
40 Ze vroegen en hij stuurde kwartels.+
Hij stilde steeds hun honger met brood uit de hemel.+
42 Want hij dacht aan de heilige belofte die hij zijn dienaar Abraham had gedaan.+
43 Hij liet zijn volk vertrekken met gejuich,+
zijn uitverkorenen met gejubel.
44 Hij gaf ze de landen van de volken+
— ze erfden wat andere volken met gezwoeg hadden voortgebracht+ —
45 zodat ze zich aan zijn voorschriften zouden houden+
en zijn wetten zouden nakomen.
Loof Jah!*
106 Loof Jah!*
Dank Jehovah, want hij is goed.+
Eeuwig duurt zijn loyale liefde.+
2 Wie kan Jehovah’s machtige daden verwoorden
of al zijn roemrijke daden verkondigen?+
3 Gelukkig wie recht doen,
wie altijd doen wat rechtvaardig is.+
4 Denk aan mij, Jehovah, als u uw volk gunst* toont.+
Kijk naar mij om en red mij,
5 dan kan ik delen in de goedheid die u uw uitverkorenen toont,+
vind ik vreugde samen met uw volk
en kan ik u vol trots loven* samen met uw erfdeel.
6 We hebben gezondigd zoals onze voorouders,+
we hebben gedaan wat verkeerd was, we hebben slecht gehandeld.+
7 Onze voorouders in Egypte hadden geen oog voor* uw wonderen.
Ze dachten niet aan uw overvloedige loyale liefde,
maar ze kwamen in opstand bij de zee, bij de Rode Zee.+
9 Hij bestrafte de Rode Zee en die viel droog.
Hij leidde hen door de diepte ervan als door een woestijn.+
13 Maar ze vergaten snel wat hij had gedaan,+
ze wachtten niet op zijn raad.
14 Ze gaven toe aan hun zelfzuchtige verlangens in de wildernis,+
ze stelden God op de proef in de woestijn.+
17 De aarde opende zich en slokte Da̱than op,
ze bedekte Abi̱ram met zijn aanhang.+
18 Vuur laaide op in hun groep,
een vlam verteerde de slechten.+
20 Mijn glorie ruilden ze in
voor de afbeelding van een grazende stier.+
21 Ze vergaten God,+ hun Redder,
die grote dingen had gedaan in Egypte,+
22 wonderen in het land van Cham,+
ontzagwekkende daden bij de Rode Zee.+
23 Hij wilde bevel geven ze uit te roeien,
maar Mozes, zijn uitverkorene, pleitte bij hem*
om zijn vernietigende woede af te wenden.+
26 Daarom hief hij zijn hand op in een eed:
hij zou ze laten omkomen in de woestijn,+
27 hij zou hun nakomelingen laten omkomen onder de volken,
hij zou ze verstrooien over de landen.+
28 Toen deden ze mee met de aanbidding van* Baäl van Pe̱or+
en aten ze de slachtoffers voor de doden.*
30 Maar toen Pi̱nehas opstond en tussenbeide kwam,
kwam er een eind aan de plaag.+
31 En het werd hem als rechtvaardigheid toegerekend,
van generatie op generatie, voor altijd.+
33 Ze verbitterden zijn geest
en hij sprak overhaast met zijn lippen.+
37 Ze offerden hun zonen
en hun dochters aan demonen.+
38 Ze vergoten onschuldig bloed,+
het bloed van hun eigen zonen en dochters
die ze offerden aan de afgoden van Kanaän.+
Het land werd met bloedvergieten verontreinigd.
40 Toen laaide Jehovah’s woede op tegen zijn volk,
hij kreeg een afkeer van zijn erfdeel.
42 Hun vijanden onderdrukten hen
en ze werden aan hun macht* onderworpen.
43 Vele malen bevrijdde hij hen,+
maar ze werden steeds weer opstandig en ongehoorzaam+
en werden dan vernederd vanwege hun overtredingen.+
45 Ter wille van hen dacht hij weer aan zijn verbond
en hij had medelijden,* bewogen door zijn grote* loyale liefde.+
46 Hij wekte medelijden voor hen op
bij allen die hen gevangenhielden.+
47 Red ons, Jehovah, onze God,+
breng ons bijeen uit de volken,+
dan kunnen we uw heilige naam prijzen
en u uitbundig loven.+
En het hele volk moet zeggen: ‘Amen!’*
Loof Jah!
VIJFDE BOEK
(Psalm 107-150)
107 Dank Jehovah, want hij is goed.+
Eeuwig duurt zijn loyale liefde.+
2 Laten zij die door Jehovah zijn verlost* dat zeggen,
zij die hij uit de hand* van de tegenstander heeft verlost,
3 die hij heeft bijeengebracht uit de landen,
uit het oosten en het westen,*
uit het noorden en het zuiden.
4 Ze doolden rond in de wildernis, in de woestijn,
en vonden geen weg naar een stad om in te wonen.
5 Ze leden honger en dorst,
ze* bezweken van uitputting.
6 In hun nood bleven ze tot Jehovah roepen.
Hij redde ze uit hun ellende.
7 Hij liet ze op de goede weg wandelen
naar een stad om in te wonen.
8 Laat iedereen Jehovah danken voor zijn loyale liefde
en zijn wonderen voor de mensen.
10 Sommigen woonden in de diepste duisternis,
gevangen in ellende en ijzer.
11 Want ze hadden zich tegen het woord van God verzet,
ze verachtten de raad van de Allerhoogste.
12 Met moeilijkheden vernederde hij daarom hun hart.
Ze struikelden en er was niemand die hielp.
13 In hun nood riepen ze tot Jehovah om hulp.
Hij redde ze uit hun ellende.
14 Hij haalde ze uit de diepste duisternis
en rukte hun ketens af.
15 Laat iedereen Jehovah danken voor zijn loyale liefde
en zijn wonderen voor de mensen.
16 Want hij heeft de koperen deuren opengebroken
en de ijzeren grendels stukgeslagen.
17 Ze waren dwaas en zaten in diepe ellende
door hun overtredingen en hun fouten.
18 Al het voedsel stond hun tegen.*
Ze stonden vlak voor de poorten van de dood.
19 In hun nood riepen ze tot Jehovah om hulp.
Hij redde ze uit hun ellende.
20 Hij zond zijn woord en genas hen,
hij bevrijdde hen uit de kuilen waarin ze vastzaten.
21 Laat iedereen Jehovah danken voor zijn loyale liefde
en zijn wonderen voor de mensen.
22 Laten ze dankoffers brengen
en juichend zijn daden bekendmaken.
23 Zij die met schepen de zee bevaren,
die handeldrijven op de uitgestrekte wateren,
24 hebben de daden van Jehovah gezien
en zijn wonderen in de diepte.
25 Op zijn bevel steekt een storm op,
die de golven van de zee opzweept.
26 Ze stijgen op tot de hemel,
ze vallen neer in de diepten.
Het naderende onheil ontneemt hun alle moed.*
27 Ze wankelen en waggelen als een dronkaard
en al hun vaardigheid blijkt nutteloos.
28 In hun nood roepen ze dan tot Jehovah
en hij redt ze uit hun ellende.
29 Hij brengt de storm tot bedaren,
de golven van de zee gaan liggen.
30 Ze zijn blij als die tot rust komen
en hij ze naar de gewenste haven leidt.
31 Laat iedereen Jehovah danken voor zijn loyale liefde
en zijn wonderen voor de mensen.
32 Laten ze hem prijzen in de gemeente van het volk,
laten ze hem loven in de raad* van oudsten.
33 Hij verandert rivieren in een woestijn,
waterbronnen in uitgedroogde grond
34 en vruchtbaar land in een zilte woestenij
vanwege de slechtheid van de bewoners.
35 Hij verandert de woestijn in rietpoelen van water
en droge grond in waterbronnen.
36 Daar laat hij de hongerigen leven,
zodat ze er een stad stichten om in te wonen.
37 Ze bezaaien akkers en planten wijngaarden
die een rijke oogst opleveren.
38 Hij zegent hen en ze worden talrijk.
Hij laat hun veestapel niet kleiner worden.
39 Maar opnieuw nemen ze in aantal af en worden ze vernederd
door onderdrukking, ellende en verdriet.
40 Hij stort verachting uit over prominenten
en laat ze ronddolen, spoorloos in de wildernis.
41 Maar de armen beschermt hij* tegen onderdrukking,
hij maakt hun families zo talrijk als een kudde.
42 De oprechten zien het en zijn blij,
maar alle onrechtvaardigen houden hun mond.
43 Wie wijs is, zal die dingen waarnemen
en stilstaan bij Jehovah’s daden van loyale liefde.
Een lied. Een psalm van David.
108 Mijn hart is standvastig, o God.
Ik zal zingen en muziek maken met mijn hele wezen.*+
2 Ontwaak, snaarinstrument, en jij ook, harp.+
Ik zal de dageraad wekken.
3 Ik zal u loven onder de volken, o Jehovah.
Voor u zal ik lofzangen zingen* onder de naties.
4 Want uw loyale liefde is groot, zo hoog als de hemel,+
en uw trouw reikt tot aan de wolken.
5 Verhef u boven de hemel, o God.
Laat uw glorie over de hele aarde zijn.+
6 Red ons met uw rechterhand en antwoord mij+
zodat degenen van wie u houdt worden bevrijd.
7 God heeft in zijn heiligheid* gezegd:
8 Gilead+ is van mij, net als Manasse.
9 Moab is mijn wasbekken.+
Op Edom zal ik mijn sandaal werpen.+
Over Filiste̱a zal ik triomfantelijk juichen.’+
10 Wie zal me naar de vestingstad brengen?
Wie zal me tot aan Edom leiden?+
11 Bent u het niet, God, ook al hebt u ons verstoten,
onze God, die niet langer met onze legers uittrekt?+
Voor de koorleider. Van David. Een psalm.
109 O God die ik loof,+ blijf niet zwijgen.
2 Want de slechte en de bedrieger openen hun mond
en spreken met een leugentong over mij.+
3 Ze sluiten mij in met hatelijke woorden,
vallen me zonder reden aan.+
4 Ze beantwoorden mijn liefde met weerstand,+
maar ik blijf bidden.
6 Stel een slecht man over mijn vijand* aan.
Laat een tegenstander* aan zijn rechterhand staan.
7 Mag hij schuldig worden bevonden als hij geoordeeld wordt.
Laat zelfs zijn gebed als een zonde worden bezien.+
8 Laten zijn dagen geteld zijn.+
Laat iemand anders zijn opzienersambt overnemen.+
9 Laten zijn kinderen* hun vader verliezen,
laat zijn vrouw weduwe worden.
10 Laten zijn kinderen* bedelend rondzwerven,
speurend naar voedsel vanuit het puin van hun huizen.
11 Laat zijn schuldeiser beslag leggen op* alles wat hij heeft
en laten vreemden zijn bezittingen plunderen.
12 Laat niemand hem goedheid* tonen,
niemand medelijden hebben met zijn vaderloze kinderen.
13 Laten zijn nakomelingen verwijderd worden.+
Laat hun naam binnen een generatie worden uitgewist.
14 Mag Jehovah denken aan de overtreding van zijn voorvaders+
en laat de zonde van zijn moeder niet worden uitgewist.
15 Mag Jehovah altijd voor ogen houden wat ze hebben gedaan
en mag hij de herinnering aan hen van de aarde wegvagen.+
16 Want hij dacht er niet aan goedheid* te tonen,+
maar hij bleef de onderdrukte,+ arme en gebroken* man opjagen
om hem te doden.+
17 De vloek die hij graag uitsprak, kwam over hemzelf.
De zegen die hij anderen misgunde, kreeg hij zelf ook niet.
18 Vervloekingen droeg hij als zijn gewaad,
ze werden in zijn lichaam gegoten als water
en in zijn botten als olie.
19 Mogen zijn vervloekingen zijn als de kleding waarin hij zich hult,+
als een gordel die hij altijd draagt.
21 Maar, Soevereine Heer Jehovah,
help mij omwille van uw naam.+
Bevrijd mij, want uw loyale liefde is goed.+
23 Ik verdwijn als een schaduw die lengt,
ik word afgeschud als een sprinkhaan.
24 Mijn knieën zijn slap van het vasten,
mijn lichaam is vermagerd en ik kwijn weg.*
25 Ik ben voor hen een mikpunt van spot geworden.+
Als ze me zien, schudden ze het hoofd.+
26 Help mij, Jehovah, mijn God.
Red mij met uw loyale liefde.
27 Mogen ze weten dat dit uw hand is,
dat u, Jehovah, dit hebt gedaan.
28 Zij mogen dan een vloek uitspreken, als u maar een zegen geeft.
Als ze tegen mij opstaan, laat hen dan beschaamd worden
maar laat uw dienaar vreugde vinden.
29 Laten mijn tegenstanders met schande bekleed worden.
Laat schaamte hen omhullen als een mantel.*+
30 Met mijn mond zal ik Jehovah enthousiast loven,
ik zal hem loven in het bijzijn van velen.+
31 Want hij zal aan de rechterhand van de arme staan
om hem te redden van wie hem* veroordelen.
Van David. Een psalm.
110 Jehovah heeft tegenover mijn Heer verklaard:
2 Jehovah zal de scepter van je macht vanuit Sion uitstrekken en zeggen:
‘Ga, onderwerp te midden van je vijanden.’+
3 Op de dag dat je leger uittrekt,* zal je volk zich bereidwillig aanbieden.
In prachtige heiligheid, uit de schoot van de dageraad,
komt tot je een groep jonge mannen als dauwdruppels.
4 Jehovah heeft een eed gezworen en hij zal niet van gedachten veranderen:*
6 Hij zal het oordeel voltrekken aan* de volken.+
Hij zal het land vullen met lijken.+
Hij zal de leider* van een groot land* verpletteren.
7 Hij* zal drinken uit de stroom langs de weg.
Daarom zal hij zijn hoofd opheffen.
א [alef]
Ik zal Jehovah loven met heel mijn hart+
ב [beth]
in de samenkomst van oprechten en in de gemeente.
ג [gimel]
2 De werken van Jehovah zijn groot.+
ד [daleth]
Wie er vreugde in vindt, onderzoekt ze.+
ה [he]
3 Wat hij doet, is glorieus en prachtig.
ו [waw]
Eeuwig duurt zijn rechtvaardigheid.+
ז [zajin]
4 Hij zorgt dat zijn wonderen in de herinnering blijven.+
ח [cheth]
Jehovah is meelevend* en barmhartig.+
ט [teth]
5 Voedsel geeft hij aan wie ontzag voor hem hebben.+
י [jodh]
Hij denkt voor altijd aan zijn verbond.+
כ [kaf]
6 Hij liet zijn volk de kracht van zijn daden zien
ל [lamedh]
door ze het erfdeel van de volken te geven.+
מ [mem]
7 Het werk van zijn handen is waarheid en recht,+
נ [noen]
betrouwbaar zijn al zijn geboden.+
ס [samekh]
8 Ze zijn betrouwbaar,* voor altijd en eeuwig,
ע [ajin]
gebaseerd op waarheid en rechtvaardigheid.+
פ [pe]
9 Hij heeft zijn volk verlost.+
צ [tsadhe]
Hij gebood dat zijn verbond eeuwig zou duren.
ק [qof]
Zijn naam is heilig en ontzagwekkend.+
ר [resj]
10 Ontzag voor Jehovah is het begin van wijsheid.+
ש [sin]
Wie zijn geboden* opvolgen, tonen goed inzicht.+
ת [taw]
Voor eeuwig wordt hij geprezen.
א [alef]
Gelukkig is de mens die ontzag heeft voor Jehovah,+
ב [beth]
die veel vreugde vindt in zijn geboden.+
ג [gimel]
2 Zijn nakomelingen zullen machtig zijn op aarde.
ד [daleth]
De generatie van de oprechten zal worden gezegend.+
ה [he]
3 Zijn huis is vol rijkdom en weelde,
ו [waw]
eeuwig duurt zijn rechtvaardigheid.
ז [zajin]
4 Voor de oprechten straalt hij als licht in het duister.+
ח [cheth]
Hij is meelevend,* barmhartig+ en rechtvaardig.
ט [teth]
5 Wie vrijgevig* is en uitleent, zal het goed gaan.+
י [jodh]
Hij behartigt zijn zaken volgens het recht.
כ [kaf]
6 Hij zal nooit wankelen.+
ל [lamedh]
De rechtvaardige zal nooit vergeten worden.+
מ [mem]
7 Slecht nieuws maakt hem niet bang.+
נ [noen]
Zijn hart is standvastig en vertrouwt op Jehovah.+
ס [samekh]
8 Zijn hart is vastberaden,* hij heeft geen angst.+
ע [ajin]
Uiteindelijk zal hij de ondergang van zijn tegenstanders zien.+
פ [pe]
9 Gul* deelt hij uit. Hij geeft aan de armen.+
צ [tsadhe]
Eeuwig duurt zijn rechtvaardigheid.+
ק [qof]
Zijn eigen kracht* zal geëerd en geprezen worden.
ר [resj]
10 De slechte zal het met ergernis aanzien.
ש [sjin]
Tandenknarsend zal hij verdwijnen.*
ת [taw]
De verlangens van slechte mensen zullen vergaan.+
113 Loof Jah!*
Loof, dienaren van Jehovah,
loof de naam van Jehovah.
2 Jehovah’s naam komt eer toe,
van nu tot in eeuwigheid.+
3 Van zonsopgang tot zonsondergang
moet Jehovah’s naam geprezen worden.+
6 Hij buigt zich diep om naar de hemel en de aarde te kijken+
7 en tilt de onbeduidende uit het stof.
De arme haalt hij uit de ashoop*+
8 om hem bij hooggeplaatsten te laten zitten,
bij de hooggeplaatsten van zijn volk.
Loof Jah!
114 Toen Israël wegtrok uit Egypte,+
het huis van Jakob een volk met een vreemde taal verliet,
2 werd Juda zijn heiligdom,*
Israël zijn domein.+
4 De bergen huppelden rond als rammen,+
de heuvels als lammeren.
5 Zee, waarvoor vluchtte je?+
Jordaan, waarom trok je je terug?+
6 Bergen, waarom huppelden jullie rond als rammen,
en jullie, heuvels, als lammeren?
7 Aarde, beef voor de Heer,
voor de God van Jakob,+
8 die de rots verandert in een rietpoel van water,
2 Waarom zouden de volken zeggen:
‘Waar is hun God?’+
3 Onze God is in de hemel.
Wat hij wil, dat doet hij.
4 Hun afgoden zijn van zilver en goud,
het werk van mensenhanden.+
5 Ze hebben een mond maar kunnen niet spreken,+
ze hebben ogen maar kunnen niet zien,
6 ze hebben oren maar kunnen niet horen,
ze hebben een neus maar kunnen niet ruiken,
7 ze hebben handen maar kunnen niet voelen,
ze hebben voeten maar kunnen niet lopen,+
geen geluid komt uit hun keel.+
10 Huis van Aäron,+ vertrouw op Jehovah
— hij is je hulp en je schild.
12 Jehovah denkt aan ons en zal ons zegenen,
hij zal het huis van Israël zegenen,+
hij zal het huis van Aäron zegenen.
13 Jehovah zal zegenen wie ontzag voor hem hebben,
klein en groot.
18 Maar wij zullen Jah loven,
van nu tot in eeuwigheid.
Loof Jah!*
Angst en verdriet overvielen mij.+
4 Maar ik riep de naam van Jehovah aan:+
‘Jehovah, red mij!’*
5 Jehovah is meelevend* en rechtvaardig.+
Onze God is barmhartig.+
6 Jehovah beschermt de onervarenen.+
Ik was uitgeput en hij redde mij.
7 Laat mijn ziel* weer tot rust komen,
want Jehovah is goed voor mij geweest.
9 Ik zal Jehovah dienen* in het land der levenden.
10 Omdat ik geloof had, sprak ik.+
Ik voelde me heel ellendig.
11 Ik raakte in paniek en zei:
‘Alle mensen zijn leugenaars.’+
12 Hoe kan ik Jehovah vergoeden
wat hij allemaal voor me heeft gedaan?
13 Ik zal de beker van redding* opheffen
en de naam van Jehovah aanroepen.
14 Ik zal mijn geloften aan Jehovah inlossen
in het bijzijn van heel zijn volk.+
16 Ik smeek u, Jehovah,
want ik ben uw dienaar.
Ik ben uw dienaar, de zoon van uw slavin.
U hebt mijn ketens losgemaakt.+
17 Ik zal u een dankoffer brengen,+
ik zal de naam van Jehovah aanroepen.
18 Ik zal mijn geloften aan Jehovah inlossen+
in het bijzijn van heel zijn volk,+
19 in de voorhoven van het huis van Jehovah,+
in jouw midden, Jeruzalem.
118 Dank Jehovah, want hij is goed.+
Eeuwig duurt zijn loyale liefde.
2 Laat Israël zeggen:
‘Eeuwig duurt zijn loyale liefde.’
3 Laat het huis van Aäron zeggen:
‘Eeuwig duurt zijn loyale liefde.’
4 Laten wie ontzag hebben voor Jehovah zeggen:
‘Eeuwig duurt zijn loyale liefde.’
5 In mijn nood riep ik Jah* aan.
Jah antwoordde en bracht mij naar een veilige* plaats.+
6 Jehovah staat aan mijn kant, ik zal niet bang zijn.+
Wat kan een mens mij doen?+
8 Je kunt beter schuilen bij Jehovah
dan vertrouwen op mensen.+
9 Je kunt beter schuilen bij Jehovah
dan vertrouwen op leiders.+
10 Alle volken omsingelden mij,
maar in de naam van Jehovah weerde ik ze af.+
11 Ze omsingelden mij, ik was volledig ingesloten,
maar in de naam van Jehovah weerde ik ze af.
12 Ze omsingelden mij als bijen
maar doofden net zo snel uit als brandende doorns.
In de naam van Jehovah weerde ik ze af.+
13 Ik werd hard geduwd* zodat ik zou vallen,
maar Jehovah hielp me.
14 Jah is mijn schuilplaats en kracht,
hij is mijn redding geworden.+
15 Het geluid van gejuich om een overwinning*
is in de tenten van de rechtvaardigen.
De rechterhand van Jehovah toont zijn macht.+
16 De rechterhand van Jehovah verheft zich,
de rechterhand van Jehovah toont zijn macht.+
17 Ik zal niet sterven maar leven
om de werken van Jah bekend te maken.+
19 Open voor mij de poorten van rechtvaardigheid.+
Ik zal binnengaan en Jah loven.
20 Dit is de poort van Jehovah.
Hier gaan de rechtvaardigen binnen.+
21 Ik zal u loven, want u gaf me antwoord+
en u was mijn redding.
24 Dit is de dag die Jehovah heeft gemaakt,
we zullen blij zijn en juichen.
25 Alstublieft, Jehovah, red ons toch!
Alstublieft, Jehovah, geef ons de overwinning!
26 Gezegend is degene die komt in de naam van Jehovah.+
We zegenen jullie vanuit het huis van Jehovah.
27 Jehovah is God,
hij geeft ons licht.+
28 U bent mijn God en ik zal u loven.
Mijn God, ik zal u prijzen.+
29 Dank Jehovah,+ want hij is goed.
Eeuwig duurt zijn loyale liefde.+
א [alef]
3 Ze bedrijven geen onrecht,
ze bewandelen zijn wegen.+
4 U hebt ons opgedragen
uw bevelen strikt op te volgen.+
6 Dan zou ik niet beschaamd worden+
als ik stilsta bij al uw geboden.
7 Ik zal u loven met een oprecht hart
als ik uw rechtvaardige bepalingen leer.
8 Ik zal me aan uw voorschriften houden.
Laat me niet voorgoed in de steek.
ב [beth]
9 Hoe kan een jonge man zijn pad zuiver houden?
Door op te letten en te leven naar uw woord.+
10 Met mijn hele hart zoek ik u.
Laat me niet afdwalen van uw geboden.+
12 U komt alle eer toe, Jehovah.
Leer mij uw voorschriften.
13 Met mijn lippen verkondig ik
alle oordelen die u hebt uitgesproken.
16 Ik ben blij met uw voorschriften.
Ik zal uw woord niet vergeten.+
ג [gimel]
17 Wees goed voor uw dienaar,
dan zal ik leven en me houden aan uw woord.+
18 Open mijn ogen, zodat ik duidelijk zie
hoe wondermooi uw wet is.
19 Ik ben maar een vreemdeling in het land.+
Verberg uw geboden niet voor mij.
20 Ik* word verteerd door verlangen
naar uw bepalingen, de hele tijd.
21 U bestraft de hoogmoedigen,
de vervloekten die afdwalen van uw geboden.+
23 Zelfs als vorsten tegen me samenspannen,
overdenkt* uw dienaar uw voorschriften.
ד [daleth]
25 Ik* lig languit in het stof.+
Houd me in leven zoals u hebt beloofd.*+
26 Ik vertelde u over mijn wegen en u antwoordde mij.
Leer mij uw voorschriften.+
28 Ik* ben slapeloos geweest van verdriet.
Sterk mij naar uw woord.
29 Houd mij ver van het pad van bedrog+
en wees zo goed mij uw wet te geven.
30 Ik kies het pad van trouw.+
Ik besef dat uw oordelen juist zijn.
31 Ik klamp me vast aan uw richtlijnen.*+
O Jehovah, laat me niet teleurgesteld* worden.+
ה [he]
34 Geef me verstand,
zodat ik me aan uw wet kan houden
en er met mijn hele hart naar kan leven.
37 Wend mijn ogen af van waardeloze dingen.+
Houd me op uw weg in leven.
39 Houd de schande die ik vrees ver van mij,
want uw oordelen zijn goed.+
40 Zie hoe ik verlang naar uw bevelen.
U bent rechtvaardig, houd mij in leven.
ו [waw]
42 Dan zal ik antwoorden wie mij belastert,*
want ik vertrouw op uw woord.
43 Neem het woord van waarheid nooit weg uit mijn mond,
want ik hoop* op uw oordeel.
44 Ik zal voortdurend naar uw wet leven,
voor altijd en eeuwig.+
47 Ik ben blij met uw geboden,
ja, ik heb ze lief.+
48 Ik zal mijn handen opheffen naar uw geboden, die ik liefheb,+
ז [zajin]
51 Hoe de hoogmoedigen mij ook bespotten,
ik wijk niet af van uw wet.+
53 Grote woede grijpt me aan vanwege de slechten,
die uw wet verwerpen.+
54 Uw voorschriften zijn voor mij als liederen,
waar ik ook woon.*
55 In de nacht denk ik aan uw naam, o Jehovah,+
om naar uw wet te kunnen leven.
56 Dat is altijd mijn gewoonte geweest,
ik heb uw bevelen opgevolgd.
ח [cheth]
57 Jehovah is mijn deel.+
Ik heb beloofd me aan uw woorden te houden.+
58 Ik smeek u* met heel mijn hart.+
Toon mij gunst+ zoals u hebt beloofd.*
60 Ik haast me en aarzel niet
me te houden aan uw geboden.+
61 Al omsluiten de touwen van de slechten mij,
uw wet vergeet ik niet.+
62 Midden in de nacht sta ik op om u te danken+
voor uw rechtvaardige oordelen.
63 Ik ben een vriend van allen die ontzag voor u hebben,
van allen die uw bevelen opvolgen.+
64 Uw loyale liefde vult de aarde, Jehovah.+
Leer mij uw voorschriften.
ט [teth]
65 U bent goed geweest voor uw dienaar,
Jehovah, zoals u hebt beloofd.*
66 Geef mij verstand en kennis,+
want ik vertrouw op uw geboden.
68 U bent goed+ en uw daden zijn goed.
Leer mij uw voorschriften.+
69 De hoogmoedigen besmeuren me met leugens,
maar ik volg uw bevelen op met heel mijn hart.
71 Het is goed dat ik ellende meemaak.+
Zo kan ik uw voorschriften leren.
י [jodh]
73 Uw handen hebben mij gemaakt en gevormd.
Geef mij verstand,
dan kan ik uw geboden leren.+
78 Mogen de hoogmoedigen te schande worden gemaakt,
want zonder reden* doen ze me onrecht.
Maar ik zal uw bevelen overdenken.*+
79 Laat bij me terugkomen wie ontzag voor u hebben,
wie uw richtlijnen* kennen.
80 Mag ik met een onberispelijk hart uw voorschriften naleven,+
zodat ik niet beschaamd word gemaakt.+
כ [kaf]
82 Mijn ogen verlangen naar uw belofte.*+
Ik vraag: ‘Wanneer zult u mij troosten?’+
83 Ik verschrompel als een leren zak in de rook,
maar uw voorschriften vergeet ik niet.+
84 Hoeveel dagen moet uw dienaar wachten?
Wanneer zult u het oordeel voltrekken aan mijn vervolgers?+
85 De hoogmoedigen graven kuilen voor mij,
zij die uw wet weerstaan.
86 Al uw geboden zijn betrouwbaar.
Mensen vervolgen mij zonder reden. Help mij!+
87 Ze vaagden me bijna weg van de aarde,
maar ik verlaat uw bevelen niet.
88 Houd me in leven vanwege uw loyale liefde,
zodat ik kan leven naar de richtlijnen* uit uw mond.
ל [lamedh]
89 O Jehovah, voor altijd
staat uw woord vast in de hemel.+
90 Uw trouw gaat van generatie op generatie.+
U hebt de aarde gegrondvest, zodat ze blijft staan.+
91 Dankzij uw bepalingen bestaan ze* nog steeds,
want ze zijn allemaal uw dienaren.
92 Als ik niet zo blij was geweest met uw wet,
zou ik van ellende zijn vergaan.+
93 Ik zal uw bevelen nooit vergeten,
want daardoor hebt u mij in leven gehouden.+
95 Slechte mensen zijn uit op mijn ondergang,
maar ik luister goed naar uw richtlijnen.*
96 Ik zie dat alle volmaaktheid grenzen kent,
maar uw gebod is grenzeloos.*
מ [mem]
97 Hoe lief heb ik uw wet!+
De hele dag overdenk* ik die.+
98 Uw gebod maakt me wijzer dan mijn vijanden,+
omdat het altijd bij me is.
100 Ik gedraag me met meer verstand dan oudere mannen,
omdat ik uw bevelen opvolg.
101 Ik weiger te wandelen op elk pad dat slecht is.+
Zo kan ik me houden aan uw woord.
102 Ik wijk niet af van uw oordelen,
want u hebt mij onderwezen.
103 Hoe zoet zijn uw woorden voor mijn gehemelte,
zoeter dan honing voor mijn mond!+
104 Dankzij uw bevelen gedraag ik me verstandig.+
Daarom haat ik elk leugenpad.+
נ [noen]
105 Uw woord is een lamp voor mijn voet
en een licht op mijn pad.+
106 Ik heb een eed gezworen — daar zal ik me aan houden —
om naar uw rechtvaardige bepalingen te leven.
107 Ik zit in diepe ellende.+
O Jehovah, houd me in leven zoals u hebt beloofd.*+
110 Slechte mensen hebben een valstrik voor me gespannen,
maar ik wijk niet af van uw bevelen.+
112 Ik ben vastbesloten* om uw voorschriften te gehoorzamen,
altijd, tot het einde toe.
ס [samekh]
115 Ga weg van mij, boosdoeners,+
zodat ik de geboden van mijn God kan naleven.
Laat mijn hoop niet omslaan in teleurstelling.*+
117 Steun me zodat ik word gered.+
Dan zal ik me altijd op uw voorschriften concentreren.+
118 U verwerpt wie van uw voorschriften afwijken,+
want ze liegen en bedriegen.
119 U ontdoet u van de slechten op aarde als van waardeloze schuimslakken.+
Daarom heb ik uw richtlijnen* lief.
120 Uit angst voor u beeft mijn lichaam,*
ik vrees uw oordelen.
ע [ajin]
121 Ik heb gedaan wat juist en rechtvaardig is.
Lever me niet over aan mijn onderdrukkers!
122 Sta garant voor het welzijn van uw dienaar.
Laat de hoogmoedigen mij niet onderdrukken.
124 Toon uw dienaar uw loyale liefde.+
Leer mij uw voorschriften.+
126 Het is tijd om in te grijpen, Jehovah,+
want ze hebben uw wet overtreden.
128 Alle instructies* van u zie ik als juist.+
Ik haat elk leugenpad.+
פ [pe]
129 Uw richtlijnen* zijn wonderbaar.
Daarom houd ik* me eraan.
134 Bevrijd* mij van onderdrukkers.
Ik zal uw bevelen opvolgen.
136 Tranen stromen uit mijn ogen
omdat mensen zich niet aan uw wet houden.+
צ [tsadhe]
138 Uw richtlijnen* zijn rechtvaardig
en volkomen betrouwbaar.
139 Mijn ijver verteert mij,+
omdat mijn tegenstanders uw woorden zijn vergeten.
141 Ik ben onbeduidend en word veracht.+
Toch ben ik uw bevelen niet vergeten.
143 Al word ik getroffen door ellende en moeilijkheden,
ik ben nog steeds blij met uw geboden.
144 Eeuwig is de rechtvaardigheid van uw richtlijnen.*
Geef mij verstand,+ zodat ik in leven blijf.
ק [qof]
145 Ik roep met mijn hele hart. Antwoord mij, o Jehovah.
Ik zal me aan uw voorschriften houden.
146 Ik roep u aan, red mij!
Ik zal uw richtlijnen* opvolgen.
149 Luister toch naar mijn stem vanwege uw loyale liefde.+
Jehovah, u bent rechtvaardig, houd me in leven.
150 Wie zich schaamteloos* gedragen, komen dichtbij,
ver zijn ze afgeweken van uw wet.
ר [resj]
153 Zie mijn ellende en bevrijd mij,+
want ik ben uw wet niet vergeten.
155 Voor slechte mensen is redding ver weg,
want ze hebben uw voorschriften niet gezocht.+
156 Uw barmhartigheid is groot, Jehovah.+
U bent rechtvaardig, houd me in leven.
158 Ik zie de verraders en ik walg van ze,
want ze houden zich niet aan uw woord.+
159 Zie toch hoeveel ik van uw bevelen houd!
Jehovah, houd me in leven vanwege uw loyale liefde.+
160 Waarheid is de essentie van uw woord.+
Al uw rechtvaardige oordelen duren voor eeuwig.
ש [sin of sjin]
162 Ik heb vreugde in uw woord,+
als de vinder van een grote buit.
163 Ik haat leugens — ik walg ervan.+
Ik heb uw wet lief.+
164 Zeven keer per dag loof ik u
om uw rechtvaardige oordelen.
166 Jehovah, ik hoop op uw reddingsdaden
en ik leef naar uw geboden.
ת [taw]
169 Mag mijn hulpgeroep u bereiken, Jehovah.+
Geef mij verstand door uw woord.+
170 Mag mijn verzoek om gunst tot u komen.
Red mij, zoals u hebt beloofd.*
171 Laten mijn lippen overvloeien van lof,+
want u leert mij uw voorschriften.
172 Laat mijn tong zingen over uw woord,+
want al uw geboden zijn rechtvaardig.
174 Ik verlang naar uw redding, Jehovah,
en ik ben blij met uw wet.+
176 Ik ben afgedwaald als een verloren schaap.+ Zoek uw dienaar,
want ik ben uw geboden niet vergeten.+
Een lied van de opgangen.*
2 Jehovah, bevrijd me* van leugenlippen
en van de bedrieglijke tong.
5 Wee mij, want ik woon als vreemdeling in Me̱sech!+
Ik woon bij de tenten van Ke̱dar.+
7 Ik ben voor vrede, maar als ik spreek,
zijn zij voor oorlog.
Een lied van de opgangen.*
121 Ik kijk omhoog naar de bergen.+
Waar zal mijn hulp vandaan komen?
2 Mijn hulp komt van Jehovah,+
de Maker van hemel en aarde.
3 Hij zal nooit toelaten dat je voet uitglijdt.*+
Hij die je beschermt zal nooit slaperig zijn.
4 Nee, hij zal nooit slaperig zijn of in slaap vallen.
Hij beschermt Israël.+
5 Jehovah beschermt je.
Jehovah is de schaduw+ aan je rechterhand.+
7 Jehovah beschermt je tegen al het kwaad.+
8 Jehovah beschermt je bij alles wat je doet,*
van nu tot in eeuwigheid.
Een lied van de opgangen.* Van David.
122 Wat was ik blij toen ze tegen me zeiden:
‘Laten we naar het huis van Jehovah gaan.’+
2 En nu staan onze voeten
binnen je poorten, Jeruzalem.+
3 Jeruzalem is gebouwd als een stad
die hecht aaneengesloten is.+
4 Daarheen zijn de stammen opgegaan,
de stammen van Jah,*
volgens de richtlijn* voor Israël
om de naam van Jehovah te loven.+
6 Vraag om vrede voor Jeruzalem.+
Wie je liefhebben, o stad, zullen veilig zijn.
7 Mag er vrede heersen binnen je vestingmuren,
veiligheid binnen je versterkte torens.
8 Omwille van mijn broeders en vrienden zeg ik:
‘Mag er vrede in je zijn.’
9 Omwille van het huis van Jehovah, onze God,+
vraag ik het goede voor je.
Een lied van de opgangen.*
123 Naar u sla ik mijn ogen op,+
naar u die in de hemel troont.
2 Zoals de ogen van een slaaf gericht zijn op de hand van zijn meester
en de ogen van een slavin op de hand van haar meesteres,
zo zijn onze ogen gericht op Jehovah, onze God,+
totdat hij ons gunst toont.+
3 Toon ons gunst, Jehovah, toon ons gunst,
want we zijn overladen met minachting.+
4 We zijn overladen met* spot door zelfverzekerde mensen
en met minachting door de hoogmoedigen.
Een lied van de opgangen.* Van David.
124 ‘Als Jehovah niet met ons was geweest’+
— laat Israël het herhalen —
2 ‘als Jehovah niet met ons was geweest+
toen mensen ons wilden aanvallen,+
3 dan hadden ze ons levend verslonden,+
zo woedend waren ze op ons.+
5 Het kolkende water had ons* overspoeld.
6 Jehovah komt alle eer toe,
want hij heeft ons niet ten prooi gegeven aan hun tanden.
7 We* zijn als een vogel die is ontsnapt uit het net van de jager.+
Het net is gescheurd en we zijn ontsnapt.+
8 Onze hulp is in de naam van Jehovah,+
de Maker van hemel en aarde.’
Een lied van de opgangen.*
3 De scepter van het kwaad zal niet blijven heersen over het toegewezen land van de rechtvaardigen,+
5 Maar wie een verdorven pad inslaan
zal Jehovah verwijderen met de boosdoeners.+
Laat er vrede zijn over Israël.
Een lied van de opgangen.*
126 Toen Jehovah de gevangenen van Sion terugbracht,+
dachten we dat we droomden.
2 Gelach vulde onze mond,
onze tong brak uit in gejuich.+
Onder de volken werd gezegd:
‘Jehovah heeft grote dingen voor hen gedaan.’+
3 Jehovah heeft grote dingen voor ons gedaan,+
we zijn overgelukkig.
5 Wie zaaien met tranen,
zullen oogsten met gejuich.
6 Wie op weg gaat, al is het huilend,
terwijl hij een zak zaad draagt,
zal juichend terugkomen+
en zijn schoven dragen.+
Een lied van de opgangen.* Van Salomo.
127 Als Jehovah het huis niet bouwt,
heeft het geen zin dat de bouwers er hard aan werken.+
Als Jehovah de stad niet bewaakt,+
heeft het geen zin dat de wachter wakker blijft.
2 Het heeft geen zin dat je vroeg opstaat,
dat je lang opblijft,
dat je zwoegt voor je voedsel,
want hij zorgt voor zijn dierbaren en geeft ze slaap.+
4 Als pijlen in de hand van een sterke man,
zo zijn de zonen, geboren in je jeugd.+
5 Gelukkig de man die zijn pijlkoker ermee vult.+
Ze zullen niet beschaamd worden,
want ze zullen met vijanden spreken in de stadspoort.
Een lied van de opgangen.*
2 Je zult de vruchten van je arbeid* eten.
Je zult gelukkig zijn en het zal je goed gaan.+
3 Je vrouw wordt als een vruchtbare wijnstok in je huis.+
Je zonen worden als olijfboomscheuten rond je tafel.
4 Ja, zo wordt gezegend
de man die ontzag heeft voor Jehovah.+
5 Jehovah zal je zegenen vanuit Sion.
Je zult zien dat het Jeruzalem goed gaat, alle dagen van je leven,+
6 en je zult de zonen van je zonen zien.
Laat er vrede zijn over Israël.
Een lied van de opgangen.*
129 ‘Vanaf mijn jeugd hebben ze me steeds aangevallen’+
— laat Israël het herhalen —
2 ‘vanaf mijn jeugd hebben ze me steeds aangevallen,+
maar ze hebben me niet verslagen.+
3 Ploegers hebben over mijn rug geploegd+
en lange voren gemaakt.’
4 Maar Jehovah is rechtvaardig.+
De touwen van de slechten heeft hij doorgesneden.+
5 Ze zullen te schande worden gemaakt en zich vol schaamte terugtrekken,
allen die Sion haten.+
6 Ze worden als gras op de daken
dat al verdort voordat het wordt uitgetrokken,
7 dat de hand van de oogster niet vult
en ook de arm van de schovenbinder niet.
8 Geen voorbijganger zal zeggen:
‘Mag Jehovah jullie zegenen.
We zegenen jullie in de naam van Jehovah.’
Een lied van de opgangen.*
130 Uit de diepten roep ik tot u, Jehovah.+
2 O Jehovah, hoor mijn stem.
Mogen uw oren gericht zijn op mijn hulpgeroep.
5 Ik hoop op Jehovah, mijn hele wezen* hoopt op hem.
Ik wacht op zijn woord.
6 Ik* wacht vol verlangen op Jehovah,+
meer dan wachters op de morgen,+
ja, meer dan wachters op de morgen.
7 Laat Israël op Jehovah blijven wachten,
want Jehovah is loyaal in zijn liefde+
en groot is zijn macht om te verlossen.
8 Hij zal Israël verlossen van alle zonden.
Een lied van de opgangen.* Van David.
131 Jehovah, mijn hart is niet hoogmoedig,
mijn ogen zijn niet trots.+
Ik streef niet naar dingen die te groot zijn+
of die onbereikbaar voor me zijn.
Ik* ben zo tevreden als een gespeend kind.
3 Laat Israël op Jehovah wachten,+
van nu tot in eeuwigheid.
Een lied van de opgangen.*
132 Jehovah, denk toch aan David
en al zijn lijden,+
2 hoe hij Jehovah heeft gezworen,
hoe hij de Machtige van Jakob de gelofte deed:+
3 ‘Mijn tent, mijn huis, ga ik niet binnen.+
Op mijn rustbank, mijn bed, lig ik niet,
4 mijn ogen gun ik geen slaap,
mijn oogleden geen sluimer,
5 voordat ik een plaats vind voor Jehovah,
9 Laten uw priesters zich bekleden met rechtvaardigheid,
laten uw loyalen juichen van vreugde.
11 Jehovah heeft aan David gezworen
en op zijn belofte* komt hij niet terug:
12 Als je zonen zich houden aan mijn verbond
en aan de richtlijnen* die ik ze leer,+
zullen ook hun zonen
voor eeuwig op je troon zitten.’+
14 ‘Dit is voor altijd mijn rustplaats,
hier zal ik wonen,+ want hier heb ik naar verlangd.
15 Ik zal het rijkelijk zegenen met voedsel,
de armen zal ik volop brood geven.+
17 Daar laat ik de kracht* van David groeien.
Voor mijn gezalfde maak ik een lamp klaar.+
Een lied van de opgangen.* Van David.
133 Hoe goed is het, hoe aangenaam
als broeders in eenheid bij elkaar wonen!+
2 Het is als goede olie, uitgegoten op het hoofd,+
die neerdruipt in de baard,
de baard van Aäron,+
en neerdruipt op de boord van zijn kleding.
Daar gaf Jehovah zijn zegen:
eeuwig leven.
Een lied van de opgangen.*
3 Mag Jehovah, de Maker van hemel en aarde,
je zegenen vanuit Sion.
135 Loof Jah!*
Loof de naam van Jehovah,
loof hem, dienaren van Jehovah,+
2 jullie die in het huis van Jehovah staan,
in de voorhoven van het huis van onze God.+
3 Loof Jah, want Jehovah is goed.+
Bezing* zijn naam, want dat is aangenaam.
5 Ik weet heel goed dat Jehovah groot is,
onze Heer is groter dan alle andere goden.+
6 Alles wat Jehovah wil, doet hij,+
in de hemel en op aarde, in de zeeën en de diepten.
7 Hij laat wolken* opstijgen van de uiteinden van de aarde,
hij maakt bliksemflitsen bij* de regen,
hij haalt de wind uit zijn opslagplaatsen.+
8 Hij doodde de eerstgeborenen van Egypte,
van mens en dier.+
10 Hij versloeg vele volken+
en doodde machtige koningen:+
11 Si̱hon, de koning van de Amorieten,+
Og, de koning van Ba̱san,+
en alle koninkrijken van Kanaän.
12 Hun land gaf hij als erfdeel,
als erfdeel aan Israël, zijn volk.+
13 Jehovah, uw naam blijft voor eeuwig.
Jehovah, in alle generaties houdt uw roem* aan.+
15 De afgoden van de volken zijn van zilver en goud,
het werk van mensenhanden.+
16 Ze hebben een mond maar kunnen niet spreken,+
ze hebben ogen maar kunnen niet zien,
17 ze hebben oren maar kunnen niet horen.
Geen adem komt uit hun mond.+
19 Huis van Israël, loof Jehovah.
Huis van Aäron, loof Jehovah.
20 Huis van Levi, loof Jehovah.+
Loof Jehovah, jullie met ontzag voor Jehovah.
Loof Jah!+
136 Dank Jehovah, want hij is goed.+
Eeuwig duurt zijn loyale liefde.+
2 Dank de God der goden+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
3 Dank de Heer der heren
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
6 Hij spreidde de aarde uit over het water+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
7 Hij maakte de grote lichten+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde —
8 de zon om over de dag te heersen+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde —
9 de maan en de sterren om over de nacht te heersen+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
10 Hij doodde de eerstgeborenen van Egypte+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
11 Hij leidde Israël weg uit hun midden+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde —
12 met een sterke hand+ en een uitgestrekte arm
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
14 Hij liet Israël daar midden doorheen gaan+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
15 Hij schudde de farao en zijn leger af in de Rode Zee+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
16 Hij leidde zijn volk door de woestijn+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
17 Hij versloeg grote koningen+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
18 Hij doodde machtige koningen
— eeuwig duurt zijn loyale liefde —
19 Si̱hon,+ de koning van de Amorieten
— eeuwig duurt zijn loyale liefde —
20 en Og,+ de koning van Ba̱san
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
21 Hun land gaf hij als erfdeel+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde —
22 als erfdeel aan zijn dienaar Israël
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
24 Hij bevrijdde ons van onze tegenstanders+
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
26 Dank de God van de hemel
— eeuwig duurt zijn loyale liefde.
137 Aan de rivieren van Babylon,+ daar zaten we.
We huilden als we aan Sion dachten.+
3 Daar vroegen zij die ons gevangenhielden om een lied,+
onze bespotters wilden vermaak:
‘Zing voor ons een van de liederen van Sion.’
4 Hoe kunnen we het lied van Jehovah zingen
op vreemde grond?
6 Laat mijn tong aan mijn gehemelte kleven
als ik niet meer aan je denk,
als ik Jeruzalem niet stel boven
mijn voornaamste redenen voor vreugde.+
7 Jehovah, denk terug aan
wat de Edomieten zeiden op de dag van Jeruzalems val:
‘Haal die stad omver! Maak haar met de grond gelijk!’*+
8 Dochter Babylon, binnenkort word je verwoest.+
Gelukkig wie jou vergeldt
wat je ons hebt aangedaan.+
9 Gelukkig hij die jouw kinderen grijpt
en ze tegen de rotsen verplettert.+
Van David.
138 Ik zal u loven met heel mijn hart.+
Voor de ogen van andere goden
zal ik lofzangen zingen.*
2 Ik zal me neerbuigen naar uw heilige tempel,*+
ik zal uw naam loven+
vanwege uw loyale liefde en trouw.
U laat uw woord en uw naam al het andere overtreffen.*
3 Op de dag dat ik riep, antwoordde u mij.+
U maakte mij moedig* en sterk.+
4 Alle koningen van de aarde zullen u loven, Jehovah,+
want ze zullen de beloften uit uw mond gehoord hebben.
5 Ze zullen zingen over de wegen van Jehovah,
want de glorie van Jehovah is groot.+
6 Jehovah is hoog en toch heeft hij aandacht voor de nederige,+
maar de hoogmoedige kent hij alleen van een afstand.+
7 Al is mijn weg vol gevaren, u houdt mij in leven.+
U strekt uw hand uit tegen de woede van mijn vijanden,
uw rechterhand zal mij redden.
8 Jehovah zal alles uitvoeren wat in mijn belang is.
Jehovah, eeuwig duurt uw loyale liefde.+
Laat de werken van uw handen niet in de steek.+
Voor de koorleider. Van David. Een psalm.
139 O Jehovah, u hebt mij doorgrond en u kent mij.+
2 U weet het als ik ga zitten en als ik opsta.+
Van verre onderscheidt u mijn gedachten.+
4 Er is geen woord op mijn tong,
Jehovah, of u weet het al heel goed.+
5 Van achteren en van voren omsluit u mij,
u legt uw hand op mij.
9 Vloog ik weg op de vleugels van de dageraad
en ging ik wonen aan de meest afgelegen zee,
10 ook daar zou uw hand mij leiden
en zou uw rechterhand mij vasthouden.+
11 Zei ik: ‘De duisternis verbergt me wel!’,
dan zou de nacht licht worden om me heen.
12 Zelfs de duisternis zou voor u niet te donker zijn,
maar de nacht zou net zo licht zijn als de dag.+
Duisternis is voor u gelijk aan licht.+
14 Ik loof u omdat ik op een ontzagwekkende en wonderbare manier ben gemaakt.+
15 Mijn gebeente was voor u niet verborgen
toen ik in het geheim werd gemaakt,
toen ik werd geweven in de diepten van de aarde.+
16 Uw ogen zagen mij zelfs als embryo.
In uw boek waren alle delen ervan beschreven,
de dagen dat ze werden gevormd,
voordat ook maar één ervan bestond.
17 Wat zijn uw gedachten kostbaar voor mij!+
O God, hoe groot is de som ervan!+
18 Als ik probeer ze te tellen, overtreffen ze de zandkorrels in aantal.+
Als ik wakker word, ben ik nog steeds bij u.*+
19 O God, bracht u de slechte mensen maar om!+
Dan zouden gewelddadige mensen* bij me weggaan.
20 Ze zeggen dingen over u met slechte bedoelingen.*
Ze zijn uw tegenstanders en misbruiken uw naam.+
22 Niets dan haat voel ik voor hen.+
Het zijn echte vijanden van me geworden.
23 Doorgrond mij, God, en ken mijn hart.+
Onderzoek mij en ken mijn angstige* gedachten.+
Voor de koorleider. Een psalm van David.
140 Bevrijd mij, Jehovah, van slechte mensen.
Bescherm mij tegen gewelddadige mensen+
2 die in hun hart slechte dingen bedenken+
en de hele dag onrust stoken.
4 Jehovah, houd me uit de handen van slechte mensen.+
Bescherm me tegen gewelddadige mensen
die me ten val proberen te brengen.
5 De hoogmoedigen verbergen een val voor mij,
met touwen spreiden ze een net uit naast het pad.+
Ze zetten strikken voor mij.+ (sela)
6 Ik zeg tegen Jehovah: ‘U bent mijn God.
Jehovah, luister toch naar mijn hulpgeroep.’+
7 Soevereine Heer Jehovah, mijn sterke Redder,
u beschermt mijn hoofd op de dag van de strijd.+
8 Jehovah, geef slechte mensen niet wat ze verlangen.
Doorkruis hun plannen, zodat ze zich niet verheffen.+ (sela)
9 Laat het hoofd van mijn belagers
bedekt worden met het kwaad van hun eigen lippen.+
10 Laat het vurige kolen op ze regenen.+
11 Laat de lasteraar geen plek vinden op aarde.*+
Laat het kwaad gewelddadige mensen achtervolgen en vernietigen.
12 Ik weet dat Jehovah de zwakken zal verdedigen
en de arme mensen recht zal doen.+
Een psalm van David.
141 O Jehovah, ik roep u aan.+
Kom mij snel te hulp.+
Heb aandacht voor mij wanneer ik tot u roep.+
2 Laat mijn gebed zijn als wierook+ die voor u is bereid,+
mijn opgeheven handen als het avondgraanoffer.+
3 Zet een wacht voor mijn mond, Jehovah,
een wachtpost bij de deur van mijn lippen.+
4 Laat mijn hart zich niet richten op iets slechts,+
laat me niet samen met de slechten walgelijke dingen doen.
Laat me nooit genieten van hun lekkernijen.
5 Zou de rechtvaardige mij slaan, het zou een daad van loyale liefde zijn.+
Zou hij mij terechtwijzen, het zou als olie op mijn hoofd zijn+
— mijn hoofd zou die nooit weigeren.+
Zelfs tijdens zijn ellende blijf ik bidden.
6 Al gooien ze hun rechters van de steile rots,
het volk zal aandacht hebben voor mijn woorden, omdat die aangenaam zijn.
7 Zoals de grond wordt geploegd en omgewoeld,
zo zijn onze botten verspreid bij de muil van het Graf.*
8 Maar ik richt mijn ogen op u, Soevereine Heer Jehovah.+
Bij u zoek ik bescherming.
Neem mijn leven niet weg.*
9 Bescherm me tegen de klauwen van de val die ze voor me hebben gezet,
tegen de strikken van boosdoeners.
10 Slechte mensen zullen allemaal in hun eigen netten vallen,+
terwijl ik veilig doorloop.
Een maskil.* Van David, toen hij in de grot was.+ Een gebed.
142 Met mijn stem roep ik tot Jehovah om hulp,+
met mijn stem smeek ik Jehovah om medelijden.
2 Bij hem stort ik mijn zorgen uit,
bij hem klaag ik luid over mijn nood+
3 als mijn geest* in mij bezwijkt.
Dan waakt u over mijn weg.+
Op het pad dat ik ga
is een val voor mij verborgen.
5 Ik roep tot u om hulp, Jehovah.
6 Heb aandacht voor mijn hulpgeroep,
want ik ben helemaal uitgeput.
Bevrijd me van mijn vervolgers,+
want ze zijn sterker dan ik.
7 Haal me* uit de kerker
om uw naam te loven.
Laten de rechtvaardigen me omringen
omdat u goed voor me bent.
Een psalm van David.
143 O Jehovah, hoor mijn gebed,+
luister naar mijn hulpgeroep.
Antwoord mij in uw trouw en uw rechtvaardigheid.
2 Daag uw dienaar niet voor het gerecht,
want niemand die leeft, kan voor u rechtvaardig zijn.+
3 De vijand achtervolgt mij,*
hij heeft mijn leven tot in de grond vertrapt.
Door hem woon ik in duisternis, als zij die allang dood zijn.
5 Ik denk aan de dagen van vroeger,
ik mediteer over alles wat u doet.+
Met genoegen peins ik over* het werk van uw handen.
7 Antwoord me snel, Jehovah.+
Ik ben aan het eind van mijn krachten.*+
8 Laat me in de morgen uw loyale liefde horen,
want op u vertrouw ik.
9 Bevrijd me van mijn vijanden, Jehovah.
Bij u zoek ik bescherming.+
10 Leer me uw wil te doen,+
want u bent mijn God.
Uw geest is goed,
laat die mij leiden over effen grond.*
11 Jehovah, houd me in leven omwille van uw naam.
U bent rechtvaardig, bevrijd me* uit mijn ellende.+
12 Leg in uw loyale liefde mijn vijanden het zwijgen op.+
Van David.
144 Alle eer komt toe aan Jehovah, mijn Rots,+
die mijn handen oefent voor de strijd,
mijn vingers voor de oorlog.+
2 Hij is mijn loyale liefde en mijn vesting,
mijn veilige toevlucht* en mijn redder,
mijn schild en degene bij wie ik schuil,+
degene die volken aan mij onderwerpt.+
3 Jehovah, wat is de mens dat u hem zou opmerken,
de zoon van de sterveling dat u aandacht voor hem zou hebben?+
6 Laat de bliksem flitsen en drijf de vijand uiteen,+
schiet uw pijlen af en breng hen in verwarring.+
7 Strek uw handen uit van omhoog.
Red me en bevrijd me uit het kolkende water,
uit de hand* van vreemdelingen+
8 die leugens spreken met hun mond
en hun rechterhand opheffen voor een valse eed.*
9 Ik zal een nieuw lied voor u zingen, o God.+
Begeleid door een tiensnarig instrument zal ik lofzangen zingen* voor u,
10 die koningen de overwinning* geeft,+
die zijn dienaar David redt van het dodelijke zwaard.+
11 Red me en bevrijd me uit de hand van vreemdelingen
die leugens spreken met hun mond
en hun rechterhand opheffen voor een valse eed.
12 Dan worden onze zonen als jonge planten die snel opschieten,
onze dochters als hoekzuilen die een paleis sieren.
13 Onze opslagplaatsen zullen rijk gevuld zijn met allerlei voedsel,
de schapen en geiten op onze velden zullen zich met duizenden vermenigvuldigen, ja, met tienduizenden.
14 Onze runderen zullen drachtig zijn, zonder ongeval* of misdracht.
Op onze pleinen zal geen geschreeuw of gejammer zijn.
15 Gelukkig het volk dat het zo vergaat!
Gelukkig het volk dat Jehovah als God heeft!+
Een lofzang van David.
א [alef]
ב [beth]
ג [gimel]
3 Jehovah is groot en verdient alle eer.+
Zijn grootheid is ondoorgrondelijk.*+
ד [daleth]
4 Generatie na generatie zal uw werken loven.
Ze zullen vertellen over uw machtige daden.+
ה [he]
5 Over de glorieuze pracht van uw majesteit zullen ze spreken.+
Over uw wonderen zal ik mediteren.
ו [waw]
6 Ze zullen spreken over uw ontzagwekkende daden.*
Ik zal uw grootheid bekendmaken.
ז [zajin]
7 Ze worden uitbundig als ze terugdenken aan uw overvloedige goedheid.+
Ze zullen juichen van vreugde over uw rechtvaardigheid.+
ח [cheth]
ט [teth]
9 Jehovah is goed voor iedereen+
en zijn barmhartigheid blijkt uit al zijn werken.
י [jodh]
כ [kaf]
ל [lamedh]
12 Ze zullen de mensen vertellen over uw machtige daden,+
over de glorieuze pracht van uw koningschap.+
מ [mem]
13 Uw koningschap is een eeuwig koningschap,
u zult regeren in alle generaties.+
ס [samekh]
ע [ajin]
15 Alle ogen zien hoopvol uit naar u.
U geeft ze hun voedsel op de juiste tijd.+
פ [pe]
16 U opent uw hand
en vervult het verlangen van alles wat leeft.+
צ [tsadhe]
ק [qof]
ר [resj]
19 Hij vervult het verlangen van wie ontzag voor hem hebben.+
Hij hoort hun hulpgeroep en hij redt hen.+
ש [sjin]
ת [taw]
21 Mijn mond zal de lof van Jehovah bekendmaken.+
Laat alles wat leeft* zijn heilige naam loven, voor altijd en eeuwig.+
Laat mijn hele wezen* Jehovah loven.+
2 Ik zal Jehovah mijn hele leven loven.
Ik zal lofzangen zingen* voor mijn God zolang ik leef.
4 Zijn geest* gaat uit, hij keert terug naar de grond.+
Op die dag vergaan zijn gedachten.+
6 Hij is de Maker van de hemel, de aarde,
de zee en alles wat ze bevatten.+
Hij blijft altijd trouw.+
7 Hij doet recht aan wie zijn afgezet,
hij geeft brood aan wie honger hebben.+
Jehovah bevrijdt de gevangenen.*+
8 Jehovah opent de ogen van de blinden,+
Jehovah richt wie gebukt gaan op,+
Jehovah houdt van de rechtvaardigen.
9 Jehovah beschermt de vreemdelingen,
hij steunt het vaderloze kind en de weduwe,+
10 Jehovah zal voor eeuwig Koning zijn,+
jouw God, o Sion, van generatie op generatie.
Loof Jah!
147 Loof Jah!*
Het is goed lofzangen te zingen* voor onze God.
Wat is het aangenaam en passend om hem te loven!+
2 Jehovah bouwt Jeruzalem.+
Hij brengt de Israëlieten bijeen die verdreven zijn.+
3 Hij geneest mensen met een gebroken hart,
hij verbindt hun wonden.
4 Hij telt het aantal sterren,
hij noemt ze alle bij naam.+
6 Jehovah richt de zachtmoedigen op,+
maar slechte mensen werpt hij op de grond.
7 Zing voor Jehovah een danklied,
zing lofzangen voor onze God, begeleid door de harp.
8 Hij bedekt de hemel met wolken,
hij voorziet de aarde van regen,+
hij laat gras opschieten op de bergen.+
10 De kracht van het paard geeft hem geen vreugde,+
hij is niet onder de indruk van de sterke benen van een man.+
12 Jeruzalem, eer Jehovah.
Sion, loof je God.
13 Hij maakt de grendels van je poorten sterk,
hij zegent je zonen.
15 Hij stuurt zijn bevel naar de aarde,
met grote snelheid rent zijn woord.
17 Hij werpt zijn hagelstenen* neer als brokken brood.+
Wie is bestand tegen zijn kou?+
18 Op zijn bevel* smelten ze.
Hij laat de wind waaien+ en het water stroomt.
19 Hij maakt zijn woord bekend aan Jakob,
zijn voorschriften en bepalingen aan Israël.+
20 Met geen ander volk heeft hij dat gedaan,+
zij weten niets van zijn bepalingen.
Loof Jah!+
148 Loof Jah!*
Loof Jehovah vanuit de hemel,+
loof hem in de hoogten.
2 Loof hem, al zijn engelen.+
Loof hem, heel zijn leger.+
3 Loof hem, zon en maan.
Loof hem, alle stralende sterren.+
4 Loof hem, hoogste hemel*
en wateren boven de hemel.
5 Laten ze de naam van Jehovah loven,
want op zijn bevel zijn ze geschapen.+
6 Hij houdt ze in stand, voor altijd en eeuwig.+
Hij heeft een besluit uitgevaardigd dat niet zal verdwijnen.+
7 Loof Jehovah vanaf de aarde,
alle grote zeedieren en waterdiepten,
8 bliksem en hagel, sneeuw en dichte wolken,
stormwind die zijn woord uitvoert,+
9 alle bergen en heuvels,+
alle vruchtbomen en ceders,+
10 alle wilde en tamme dieren,+
kruipende dieren en vogels,
11 koningen van de aarde en alle volken,
vorsten en alle rechters van de aarde,+
12 jonge mannen en jonge vrouwen,*
ouderen en jongeren* samen.
13 Laten ze de naam van Jehovah loven,
want alleen zijn naam is onbereikbaar hoog.+
Zijn majesteit gaat aarde en hemel te boven.+
14 Hij zal de kracht* van zijn volk vergroten
tot lof van al zijn loyalen,
van de zonen van Israël, het volk dat hem nabij is.
Loof Jah!
149 Loof Jah!*
2 Laat Israël juichen over zijn grote Maker,+
laten de zonen van Sion blij zijn over hun Koning.
3 Laten ze zijn naam loven met dans+
en lofzangen voor hem zingen,* begeleid met tamboerijn en harp.+
4 Want Jehovah vindt vreugde in zijn volk.+
Hij siert de zachtmoedigen met redding.+
5 Laten de loyalen jubelen in glorie,
laten ze juichen van vreugde op hun bed.+
6 Laten de lofliederen voor God uit hun keel komen,
laat een tweesnijdend zwaard in hun hand zijn
7 om wraak te nemen op de naties
en de volken te bestraffen,
8 om hun koningen te binden met ketens
en hun leiders met ijzeren boeien,
9 om het geschreven vonnis aan hen te voltrekken.+
Die eer komt al zijn loyalen toe.
Loof Jah!
Loof God in zijn heilige plaats.+
Loof hem in het uitspansel van* zijn kracht.+
2 Loof hem om zijn machtige werken.+
Loof hem om zijn onovertroffen grootheid.+
3 Loof hem met hoorngeschal.+
Loof hem met het snaarinstrument en de harp.+
4 Loof hem met de tamboerijn+ en de rondedans.
Loof hem met snaren+ en de fluit.*+
5 Loof hem met de klinkende cimbalen.
Loof hem met de schallende cimbalen.+
6 Laat alles wat adem heeft Jah loven.
Loof Jah!+
Of ‘niet het advies (...) opvolgt’.
Of ‘mediteert over zijn wet’.
Of ‘bedenken’.
Of ‘beraadslagen samen’.
Of ‘zijn Christus’.
Of ‘wees gewaarschuwd’.
Of ‘ontzag’.
Lett.: ‘kus’.
Lett.: ‘hij’.
Of ‘mijn ziel’.
Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘maak wijde ruimte’.
Of ‘onderscheidt’, ‘voor zich afzondert’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘een man van bloedvergieten en bedrog’.
Of ‘heiligdom’.
Of ‘ze gebruiken een gladde tong’.
Of ‘de toegang tot hen versperren’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘betoon me gunst’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘is geen herinnering aan u’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘doe ik mijn bed zwemmen’.
Of ‘oud geworden’.
Of ‘rouwlied’.
Of ‘mijn ziel’.
Of mogelijk ‘mijn tegenstander zonder reden spaar’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘ontwaak voor mij’.
Of ‘rechtschapenheid’.
Of ‘het hart en de nieren toetst’.
Of ‘stort elke dag openlijke veroordelingen uit’.
Of ‘maak muziek voor’.
Zie Woordenlijst.
Of mogelijk ‘u wiens pracht wordt verhaald boven de hemel!’
Of ‘dan engelen’.
Lett.: ‘de dieren van het veld’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘maak muziek voor’.
Of ‘het productieve land’.
Of ‘veilige hoogte’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘het verlangen van zijn ziel’.
Of mogelijk ‘de hebzuchtige zegent zichzelf’.
Of ‘blaast tegen’.
Lett.: ‘in zijn hart’.
Of ‘het struikgewas’.
Of ‘sterke klauwen’.
Lett.: ‘in zijn hart’.
Lett.: ‘in zijn hart’.
Of ‘wezen’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘fundamenten van het recht’.
Of ‘stralende’.
Lett.: ‘mensenzonen’.
Of ‘zijn ziel’, ‘zijn diepste wezen’.
Of mogelijk ‘vurige kolen’.
Of ‘zijn gunst ervaren’.
Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘spreken met een gladde lip’.
Lett.: ‘met een hart en een hart’.
Of ‘tegen hen blazen’.
Of mogelijk ‘een smeltoven op de grond’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mensen zonder verstand’.
Lett.: ‘in hun hart’.
Of ‘rechtschapen’.
Of ‘bezorgt (...) geen slechte naam’.
Lett.: ‘eed’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘diepste gevoelens’. Lett.: ‘nieren’.
Lett.: ‘mijn heerlijkheid’.
Of ‘mijn vlees’.
Of ‘mijn ziel niet overlaten aan’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of mogelijk ‘tot ontbinding overgaat’.
Lett.: ‘bij uw gezicht’.
Of ‘aangenaamheid voor eeuwig’.
Of ‘buig u en luister naar mij’.
Of ‘mijn vijanden tegen de ziel’.
Of ‘ze worden omsloten door hun eigen vet’.
Of ‘op de grond te gooien’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘dit samenstel van dingen’.
Of ‘en uw gedaante zien’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘mijn machtige redder’.
Of ‘veilige hoogte’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘de wind’.
D.w.z. de vijand.
Of ‘waterkanalen’.
Of ‘ruime’.
Lett.: ‘reinheid’.
Of ‘eenvoudige’, ‘behoeftige’.
Lett.: ‘ogen’.
Of ‘enkels’.
Of ‘zult me de rug van mijn vijanden geven’.
Of ‘wegkwijnen’.
Of ‘maak muziek voor’.
Of ‘overwinningen’.
Lett.: ‘zaad’.
Of ‘welt hun spraak op’.
Of mogelijk ‘meetlint’.
Of ‘het productieve land’.
Of ‘herstelt de ziel’, ‘brengt de ziel terug’.
Of ‘vermaning’, ‘herinnering’.
Of ‘gelouterd’.
Of ‘aanmatigende’.
Of ‘veel overtreding’.
Lett.: ‘als vet bezien’.
Of ‘raad’.
Of ‘reddingsdaden’.
Of ‘overwinningen’.
Of ‘gelouterd’.
Lett.: ‘lengte van dagen’.
Lett.: ‘gezicht’.
Of ‘op de vastgestelde tijd dat u hun aandacht geeft’.
Lett.: ‘vrucht’.
Lett.: ‘boogpezen’.
Lett.: ‘hun gezichten’.
Lett.: ‘zingen en muziek maken’.
Mogelijk een melodie of muziekstijl.
Of ‘tronend onder (op)’.
Of ‘beschaamd’.
Of ‘een smaad voor’.
Lett.: ‘op u geworpen’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘mijn enige’, doelend op zijn ziel of leven.
Lett.: ‘hand’.
Lett.: ‘zaad’.
Lett.: ‘zaad’.
Lett.: ‘jullie hart eeuwig leven’.
Lett.: ‘vetten’.
Of ‘ziel’.
Lett.: ‘een zaad’.
Of mogelijk ‘naar kalme wateren’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘sporen’.
Of ‘ik vrees geen gevaar’.
Of ‘vertroosten mij’.
Of ‘wrijft in’.
Of ‘productieve land’.
Of ‘Mijn ziel’. Dit verwijst naar Jehovah’s leven waarbij iemand zweert.
Of ‘recht’.
Lett.: ‘gezicht’.
Of ‘verhef je’.
Of ‘ik hef mijn ziel op’.
Of ‘die er al sinds oude tijden zijn’.
Lett.: ‘in oordeel’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘zijn ziel’.
Lett.: ‘zaad’.
Lett.: ‘uw gezicht’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘rechtschapenheid’.
Lett.: ‘verlos’.
Of ‘rechtschapenheid’.
Of ‘diepste gevoelens’. Lett.: ‘nieren’.
Lett.: ‘zit niet neer’.
Of ‘mensen die verbergen wat ze zijn’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mannen van bloedvergieten’.
Of ‘rechtschapenheid’.
Lett.: ‘verlos’.
Lett.: ‘bijeengekomen menigten’.
Of ‘pracht’.
Of ‘bespiegelend’.
Of ‘heiligdom’.
Of ‘hij verbergt me in de geheime plaats van zijn tent’.
Of ‘muziek maken’.
Lett.: ‘gezicht’.
Of ‘de ziel van mijn tegenstanders’.
Of mogelijk ‘ik heb het vaste vertrouwen dat ik Jehovah’s goedheid zal zien in het land der levenden’.
Of ‘het graf’.
Of ‘grootse redding’.
Of ‘aanbid’.
Of mogelijk ‘vanwege de pracht van zijn heiligheid’.
Kennelijk het Libanongebergte.
Of ‘hemelse oceaan’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘het graf’.
Of ‘maak muziek’.
Lett.: ‘heilige gedachtenis’.
Of ‘ik zal nooit wankelen’.
Lett.: ‘mijn bloed’.
Of ‘het graf’.
Of ‘mijn glorie’.
Of ‘buig u en luister naar mij’.
Of ‘de getrouwe God’.
Of ‘kent de noden van mijn ziel’.
Of ‘ruime’.
Of ‘mijn ziel en mijn buik’.
Of ‘de geest’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘tijden’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘geheime plaats’.
Lett.: ‘het geruzie van tongen’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘vergeven’.
Of ‘afkeuring’.
Of ‘mijn levenssap veranderde’.
Of ‘maak muziek’.
Of ‘adem’.
Lett.: ‘hun hele leger’.
Of ‘productieve land’.
Of ‘raad’.
Of ‘gedachten’.
Of ‘raad’.
Of ‘de overwinning’.
Of ‘hun ziel’.
Of ‘onze ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘jonge leeuwen met manen’.
Of ‘Jehovah’s gezicht’.
Of ‘die ontmoedigd zijn’.
Of ‘rampspoeden’.
Of ‘verlost de ziel’.
Vaak door boogschutters gedragen.
Of ‘dubbele bijl’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel zoeken’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘naar mijn boezem terugkeerde’.
Of mogelijk ‘spotten om een koek’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘mijn enige’, doelend op zijn ziel of leven.
Of ‘jonge leeuwen met manen’.
Als teken van spot.
Lett.: ‘in hun hart’.
Of ‘haha, onze ziel’.
Of ‘mediteren’.
Lett.: ‘als bergen van God’.
Of ‘houdt in leven’.
Lett.: ‘het vette’.
Of ‘word niet verhit vanwege’.
Of ‘afgunstig’.
Of ‘in het land’.
Of ‘schep heerlijke verrukking in’.
Lett.: ‘wentel je weg op’.
Of ‘geduldig’.
Of mogelijk ‘erger je niet, want dat leidt alleen maar tot ellende’.
Lett.: ‘de dagen van de onberispelijken’.
Of ‘toont gunst’.
Of ‘bevestigt’.
Of ‘steunt hem met Zijn hand’.
Of ‘voedsel’.
Of ‘uit met gedempte stem wijsheid’.
Of ‘degene die rechtschapen blijft’.
Lett.: ‘is er geen gave plek aan mijn vlees’.
Lett.: ‘mijn lendenen zijn vol brand’.
Of ‘brul’.
Of ‘mijn ziel zoeken’.
Lett.: ‘levend’.
Of mogelijk ‘maar mijn vijanden zonder reden zijn met velen’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘mijn pijn werd aangewakkerd’.
Lett.: ‘werd heet’.
Of ‘zuchtte’.
Of ‘hoe vergankelijk ik ben’.
Lett.: ‘handbreedten’.
Lett.: ‘maakt hij lawaai’.
Of ‘een buitenlander’.
Of ‘wachtte geduldig’.
Of ‘boog zich om naar mij te luisteren’.
Of ‘leugenaars’.
Of ‘in (...) hebt u geen vreugde gevonden’.
Of ‘is mijn wens’.
Lett.: ‘hart’.
Of ‘mijn ziel zoekt’.
Of ‘het verlangen’, ‘de ziel’. Zie Woordenlijst.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘heeft zich tegen me gekeerd’.
Of ‘rechtschapenheid’.
Of ‘van eeuwigheid tot eeuwigheid’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘mijn ziel’.
Zie Woordenlijst.
Zie Woordenlijst.
Of ‘liep langzaam’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘de kleine berg’.
Of mogelijk ‘alsof ze mijn botten verbrijzelen’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘geef’.
Of ‘grote redding’.
Of ‘de prijs voor hen’.
Lett.: ‘een spreekwoord’.
Of ‘onze zielen’.
Lett.: ‘verlos’.
Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘werken’.
Of ‘pen’.
Of ‘schrijver’.
Of ‘succes’.
Lett.: ‘onderwijzen’.
Lett.: ‘daarbinnen’.
Lett.: ‘heeft gouden zettingen’.
Of mogelijk ‘geborduurde gewaden’.
Of ‘maagdelijke metgezellen’.
Lett.: ‘je’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘veilige hoogte’.
Of mogelijk ‘schilden’.
Of ‘het geluid van de ramshoorn’, ‘trompetgeschal’.
Of ‘maak muziek voor God’.
Lett.: ‘schilden’.
Of ‘veilige hoogte’.
Of ‘zijn volgens afspraak samengekomen’.
Lett.: ‘dochters’.
Of mogelijk ‘totdat we sterven’.
Of ‘het samenstel van dingen’.
Lett.: ‘zowel mensenzonen als mannenzonen’.
Lett.: ‘de overtreding’.
Of ‘loskoopprijs’.
Of ‘ziel’.
Of ‘het graf’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘hand’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘zijn ziel’.
Of ‘de Goddelijke, God, Jehovah’.
Of ‘van oost tot west’.
Of ‘productieve land’.
Of ‘onderwijs’. Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘je blijft mijn woorden achter je werpen’.
Of mogelijk ‘sluit je je bij hem aan’.
Of ‘belaster je’.
Of ‘is steeds in mijn gedachten’.
Lett.: ‘u alleen’.
Of ‘zondig vanaf het moment dat mijn moeder me ontving’.
Of ‘mijn verborgen binnenste’.
Of ‘verberg uw gezicht voor’.
Lett.: ‘mag u mij met een gewillige geest steunen’.
Of ‘verachten’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘God niet tot zijn vesting maakte’.
Of ‘beschutting zocht bij’.
Lett.: ‘onheilen door hem’.
Zie Woordenlijst.
Zie Woordenlijst.
Of ‘mensen zonder verstand’.
Lett.: ‘in hun hart’.
Of mogelijk ‘angst waar geen reden voor angst was’.
Lett.: ‘zich tegen je legeren’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘bepleit mijn zaak’.
Of ‘zoeken mijn ziel’.
Of ‘houden God niet voor ogen’.
Of ‘mijn ziel’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘verberg u niet als ik om hulp bid’.
Lett.: ‘verdeel hun tong’.
Of ‘een mens, mijn gelijke’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘ben ik onstuimig’.
Lett.: ‘verlossen’.
Of ‘mijn ziel’.
D.w.z. de vroegere vriend uit vs. 13 en 14.
Of ‘werp (...) op’.
Of ‘wankelt’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘bijt naar me’.
Lett.: ‘vlees’.
Of ‘ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘naar me bijt’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘muziek maken’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘zijn ontaard’.
Lett.: ‘vanaf de moederschoot’.
Of ‘jonge leeuwen met manen’.
Lett.: ‘hij’.
Lett.: ‘hij’.
Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘het’.
Of ‘bloeddorstige’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘blaffen’.
Of ‘wat in hun mond opborrelt’.
Of ‘veilige hoogte’.
Of ‘blaffen’.
Of ‘muziek maken’.
Of ‘vermaning’, ‘herinnering’.
Zie Woordenlijst.
Of mogelijk ‘u hebt (...) gegeven’.
Of mogelijk ‘heilige plaats’.
Of ‘de Laagvlakte’.
Lett.: ‘vesting’.
Of mogelijk ‘de vestingstad’.
Of ‘mijn hart zwak wordt’.
Lett.: ‘de dagen’.
Of ‘eeuwig wonen’.
Of ‘muziek maken voor’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘veilige hoogte’.
Of mogelijk ‘jullie allemaal, alsof hij een hellende muur is, een stenen muur die op instorten staat’.
Of ‘zijn waardigheid’.
Of ‘wacht stil, o mijn ziel’.
Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘mijn vlees’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘als met vet en vetheid’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel zoeken’.
Of ‘vossen’.
Of ‘roemen’.
Of ‘ze moedigen elkaar aan kwaad te doen’.
Of ‘roemen’.
Lett.: ‘alle vlees’.
Of ‘heiligdom’.
Lett.: ‘hij’.
Lett.: ‘hij’.
Lett.: ‘hij’.
Lett.: ‘tekenen’.
Lett.: ‘geeft haar overvloed’.
Of ‘de randen’.
Lett.: ‘vet’.
Of ‘laagvlakten’.
Of ‘maak muziek voor’.
Of ‘plaatst onze ziel in het leven’.
Of ‘wankelen’.
Lett.: ‘onze heupen’.
Lett.: ‘ons hoofd’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘zal hij geëerd worden’.
Of ‘maak muziek voor’.
Of mogelijk ‘op de wolken’.
‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘vaderloze kinderen’.
Lett.: ‘rechter’.
Of ‘halsstarrige’.
Lett.: ‘uittrok vóór’.
Lett.: ‘droop’.
Lett.: ‘erfdeel’.
Of mogelijk ‘de schaapskooien’.
Of ‘geelgroen’.
Of ‘leek het te sneeuwen’.
Of ‘majestueuze berg’.
Of ‘afgunstig’.
Of ‘begeert’.
Lett.: ‘in zijn schuld voortwandelt’.
Of mogelijk ‘vertrappen’.
Of mogelijk ‘uit Egypte komen gezanten’.
Lett.: ‘uw’.
Of ‘is tot aan mijn ziel gekomen’.
Of ‘die zonder reden mijn vijanden zijn’.
Of ‘mijn ziel’.
Of mogelijk ‘toen ik huilde en vastte’.
Lett.: ‘een spreekwoord’.
Of ‘kuil’.
Of ‘nader tot mijn ziel en eis haar op’.
Of ‘en ik ben de wanhoop nabij’.
Of ‘een giftige plant’.
Of ‘woede’.
Of ‘ommuurde kamp’.
Of ‘boek van het leven’.
D.w.z. het land.
Of ‘mijn ziel zoekt’.
Of ‘buig u en luister naar’.
Of ‘bent u mijn vertrouwen’.
Of ‘wanneer’.
Of ‘mijn ziel zoeken’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘tellen’.
Lett.: ‘arm’.
Of ‘waterdiepten’.
Of ‘muziek (...) maken’.
Of ‘mijn ziel verlost’.
Of ‘mediteren’.
Of ‘de zaak van uw volk bepleiten’.
Lett.: ‘rechtspreken over’.
Lett.: ‘uitspruiten’.
Of ‘zal regeren’.
D.w.z. de Eufraat.
Zie Woordenlijst.
Of ‘de ziel’.
Of ‘hun ziel verlossen’.
Of ‘afgunstig’.
Of ‘pochers’.
Of ‘hun buik is vet’.
Lett.: ‘vet’.
Lett.: ‘de inbeeldingen van het hart’.
Lett.: ‘de generatie van uw zonen’.
Lett.: ‘veracht’.
Lett.: ‘in mijn nieren’.
Of ‘u immoreel verlaat’.
Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘rookt’.
Lett.: ‘uw gemeenschap’.
Lett.: ‘voetstappen’.
Lett.: ‘in hun hart’.
Of ‘alle samenkomstplaatsen van God in het land’.
Of ‘de plooien van uw gewaad’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘hemellicht’.
Of ‘de ziel van uw tortelduif’.
Lett.: ‘oplosten’.
Lett.: ‘hoorn’.
Lett.: ‘hoorn’.
Of ‘tot de droesem’.
Of ‘muziek maken’.
Lett.: ‘alle hoorns van de slechten afhakken’.
Lett.: ‘hoorns’.
Of ‘u bent omhuld met licht’.
Lett.: ‘dapperen van hart’.
Lett.: ‘geest’.
Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘zonder gevoelloos te worden’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘mijn geest bezwijkt’.
Of ‘snaarmuziek’.
Lett.: ‘mijn geest’.
Of ‘doorboort’.
Lett.: ‘rechterhand’.
Lett.: ‘arm’.
Lett.: ‘verlost’.
Of ‘het productieve land’.
Lett.: ‘door de hand’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘onderwijs’.
Of ‘vermaning’, ‘herinnering’.
Lett.: ‘onvoorbereid’.
Lett.: ‘te wandelen in’.
Of ‘muur’.
Lett.: ‘stelden (...) op de proef’.
Of ‘voedsel voor hun ziel’.
Of ‘engelen’.
Of ‘Wreker’.
Lett.: ‘bedekte’.
Of mogelijk ‘dat de geest heengaat’.
Of ‘pijn’.
Lett.: ‘hand’.
Lett.: ‘verloste’.
Of ‘sycomoren’.
Of mogelijk ‘hoge koorts’.
Of ‘hun ziel’.
Lett.: ‘hun leven’.
Lett.: ‘op de proef stellen’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘jaloezie’.
Lett.: ‘en zijn maagden werden niet geprezen’.
Lett.: ‘hij bouwde zijn heiligdom als de hoogten’.
D.w.z. David.
Of ‘rechtschapenheid van hart’.
Lett.: ‘bedek’.
Lett.: ‘arm’.
Of mogelijk ‘vrij te laten’.
Lett.: ‘de zonen van de dood’.
Of ‘vermaning’.
Of mogelijk ‘tussen’.
Of ‘onthul uw stralende pracht’.
Lett.: ‘zieden tegen’.
D.w.z. de Eufraat.
Of ‘hoofdstam van de wijnstok’.
Of ‘tak’.
Lett.: ‘de bestraffing van uw gezicht’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘taal’.
Lett.: ‘in de schuilplaats van de donder’.
Bet.: ‘ruzie’.
Lett.: ‘Ze wandelden in hun raad.’
Lett.: ‘bewandelde’.
Lett.: ‘mijn hand’.
Lett.: ‘tijd’.
Lett.: ‘hem’, d.w.z. Gods volk.
Lett.: ‘het vet van’.
Of ‘de vergadering van de Goddelijke’.
Of ‘goddelijken’.
Of ‘oordeel’.
Of ‘goddelijken’.
Of ‘blijf niet sprakeloos’.
Of ‘steken hun hoofd op’.
Of ‘beschermelingen’. Lett.: ‘verborgenen’.
Lett.: ‘met het hart plegen ze samen overleg’.
Of ‘een verbond’.
Lett.: ‘zijn een arm geworden voor’.
Of ‘wadi’.
Of ‘leiders’.
Of ‘als tuimelkruid’.
Lett.: ‘vervul’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘innig geliefd’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘de vallei van de baka-struiken’.
Of mogelijk ‘de leraar hult zich in’.
Of ‘ze gaan voort van kracht tot kracht’.
Of mogelijk ‘kijk naar ons schild, o God’.
Of ‘ik kies ervoor te staan’.
Of ‘rechtschapenheid’.
Lett.: ‘bedekt’.
Of ‘breng ons terug’.
Of ‘zal welvaart geven’.
Of ‘buig u en luister’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘de ziel van uw dienaar’.
Of ‘hef ik mijn ziel op’.
Of ‘verenig mijn hart’.
Of ‘ziel’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘zoekt mijn ziel’.
Of ‘houden u niet voor ogen’.
Of ‘goedgunstig’.
Of ‘waarheid’.
Of ‘bewijs’.
Of ‘erkennen’.
Of ‘voor mij ben je de bron van alles’.
Zie Woordenlijst.
Zie Woordenlijst.
Of ‘buig u en luister naar’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘het graf’.
Of ‘als een man zonder kracht’.
Lett.: ‘hand’.
Of ‘in Abaddon’.
Of ‘mijn ziel’.
Of mogelijk ‘allemaal tegelijk’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘wordt voor eeuwig opgebouwd’.
Lett.: ‘zaad’.
Of ‘ik zal (...) opbouwen’.
Of ‘vergadering’.
Of ‘productieve land’.
Lett.: ‘hoorn’.
Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘hoorn’.
Of ‘gezag’.
Lett.: ‘zaad’.
Of ‘oordelen’.
Lett.: ‘niet wandelen in’.
Of ‘opstand’.
Of ‘roede’.
Lett.: ‘noch ontrouw zijn aan mijn trouw’.
Lett.: ‘zaad’.
Of ‘diadeem’.
Of ‘schuilplaatsen van steen’.
Lett.: ‘u hief de rechterhand van zijn tegenstanders op’.
Of ‘zijn ziel’.
Lett.: ‘de hand van Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Lett.: ‘in mijn boezem draag’.
Of mogelijk ‘schuilplaats’.
Of ‘productieve land’.
Of ‘als met barensweeën had voortgebracht’.
Of ‘u bent u bewust van onze fouten’.
Of ‘ons leven’.
Of ‘gefluister’.
Of ‘wegens bijzondere kracht’.
Of ‘bevestig (...) stevig’.
Of ‘geheime plaats’.
Of ‘verspert hij de toegang tot je’.
Of ‘een bolwerk’.
Lett.: ‘vergelding’.
Of mogelijk ‘vesting’, ‘schuilplaats’.
Of ‘erkent’.
Of ‘redding van mij’.
Of ‘muziek te maken voor’.
Of ‘gras’.
Lett.: ‘hoorn’.
Of ‘in de grijsheid’.
Lett.: ‘vet’.
Of ‘het productieve land’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘past bij’.
Lett.: ‘geplant’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘in stilte hebben verbleven’.
Of ‘als mijn verontrustende gedachten vele werden binnen in mij’.
Of ‘kalmeerden uw vertroostingen mijn ziel’.
Of ‘heersers’, ‘rechters’.
Of ‘bij verordening’.
Of ‘de ziel van de rechtvaardige’.
Lett.: ‘het bloed van de onschuldige verklaren ze schuldig’.
Of ‘veilige hoogte’.
Lett.: ‘voor zijn gezicht’.
Lett.: ‘van zijn hand’.
Bet.: ‘ruzie’.
Bet.: ‘op de proef stellen’, ‘beproeving’.
Of ‘waardigheid’.
Of ‘aanbid’.
Of mogelijk ‘vanwege de pracht van zijn heiligheid’.
Of ‘het productieve land’.
Of ‘en kan niet worden geschud’.
Of ‘de zaak bepleiten van’.
Of ‘is gekomen’.
Of ‘het productieve land’.
Of ‘aanbid’.
Lett.: ‘dochters’.
Of ‘de ziel’.
Of ‘macht’.
Lett.: ‘heilige gedachtenis’.
Of ‘heeft hem de overwinning bezorgd’.
Of ‘overwinning van’.
Of ‘maak muziek’.
Of ‘het productieve land’.
Of ‘is gekomen’.
Of ‘het productieve land’.
Of mogelijk ‘tussen’.
Of ‘aanbid’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Lett.: ‘oefende wraak tegen’.
Of ‘aanbid’.
Of ‘weet’.
Of mogelijk ‘en niet wijzelf’.
Of ‘muziek maken’.
Of ‘rechtschapen’.
Of ‘rechtschapenheid van hart’.
Of ‘wat niet deugt’.
Of ‘hun daden kleven mij niet aan’.
Lett.: ‘ken’.
Lett.: ‘wandelt’.
Of ‘zwak wordt’.
Of ‘buig u en luister naar’.
Of ‘zijn geblakerd’.
Of ‘kleven mijn botten aan mijn vlees’.
Of mogelijk ‘ik ben uitgeteerd’.
Of ‘me voor gek zetten’.
Of ‘lengende’.
Of ‘naam’. Lett.: ‘gedachtenis’.
Lett.: ‘geschapen’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘het graf’.
Of ‘goedgunstig’.
Of ‘liefderijke goedheid’.
Lett.: ‘en zijn plaats kent hem niet langer’.
Of ‘van eeuwigheid tot eeuwigheid’.
Lett.: ‘de stem (het geluid) van zijn woord horen’.
Of ‘op alle plaatsen van zijn soevereiniteit’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘waardigheid’.
Lett.: ‘in de wateren’.
Of ‘niet wankelen’.
Of ‘wadi’s’.
Of ‘jonge leeuwen met manen’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘muziek maken’.
Of mogelijk ‘laat mijn meditatie over hem aangenaam zijn’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘maak muziek’.
Of mogelijk ‘spreek over’.
Of ‘aanwezigheid’. Lett.: ‘gezicht’.
Of ‘nakomelingen’. Lett.: ‘zaad’.
Lett.: ‘het woord dat hij gebood’.
Lett.: ‘brak elke broodstok’. Mogelijk slaat dit op stokken waaromheen ringvormige broden werden gestoken om ze te bewaren.
Of ‘in ijzer kwam zijn ziel’.
Of ‘binden naar het welgevallen van zijn ziel’.
Of ‘vuurvlammen’.
Lett.: ‘hen’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘goede wil’.
Of ‘mij op u beroemen’.
Of ‘vatten de betekenis niet van’.
Of ‘bleef er over’.
Of ‘een wegterende ziekte in hun ziel’.
Of ‘gegoten’.
Lett.: ‘stelde zich vóór hem op de bres’.
Of ‘verbonden ze zich aan’.
D.w.z. slachtoffers die aan dode mensen of aan levenloze goden werden gebracht.
Bet.: ‘ruzie’.
Of ‘leerden’.
Of ‘bedreven geestelijke prostitutie’.
Lett.: ‘hand’.
Of ‘voelde spijt’.
Of ‘overvloedige’.
Of ‘van eeuwigheid tot eeuwigheid’.
Of ‘zo zij het!’
Of ‘teruggekocht’.
Of ‘macht’.
Of ‘van zonsopgang en van zonsondergang’.
Of ‘hun zielen’.
Of ‘de uitgedroogde ziel’.
Of ‘de hongerige ziel’.
Of ‘hun ziel walgde van’.
Of ‘hun ziel smelt weg door’.
Lett.: ‘zetel’.
Of ‘brengt hij omhoog’, d.w.z. buiten bereik, veilig.
Lett.: ‘ja, mijn heerlijkheid’.
Of ‘muziek maken’.
Of mogelijk ‘heilige plaats’.
Of ‘de Laagvlakte’.
Lett.: ‘vesting’.
Lett.: ‘hem’.
Of ‘beschuldiger’.
Lett.: ‘zonen’.
Lett.: ‘zonen’.
Of ‘laten woekeraars strikken spannen voor’.
Of ‘loyale liefde’.
Of ‘loyale liefde’.
Lett.: ‘moedeloos van hart’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘mijn vlees is vermagerd, zonder vet (olie)’.
Of ‘mouwloze mantel’.
Of ‘zijn ziel’.
Of ‘de dag van je strijdkracht’.
Of ‘zal geen spijt voelen’.
Of ‘naar de wijze van’.
Of ‘onder’.
Lett.: ‘het hoofd’.
Of ‘van de hele aarde’.
Doelend op ‘mijn Heer’ in vs. 1.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘goedgunstig’.
Of ‘goed gefundeerd’.
Lett.: ‘ze’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘goedgunstig’.
Of ‘goedgunstig’.
Of ‘onwrikbaar’, ‘standvastig’.
Of ‘wijd en zijd’.
Lett.: ‘hoorn’.
Lett.: ‘oplossen’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘troont’.
Of mogelijk ‘vuilstortplaats’.
Lett.: ‘zonen’.
Of ‘heilige plaats’.
Lett.: ‘rots van vuursteen’.
Of ‘aan ons behoort niets, Jehovah, aan ons behoort niets’.
Lett.: ‘zonen’.
Lett.: ‘in de stilte’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of mogelijk ‘ik heb lief omdat Jehovah (...) hoort’.
Of ‘buigt zich en luistert naar’.
Lett.: ‘in mijn dagen’.
Lett.: ‘de benauwdheden van Sjeool troffen mij’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘goedgunstig’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘wandelen vóór’.
Of ‘van grootse redding’.
Lett.: ‘duur’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘onderafdelingen van de stammen’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘ruime’.
Of mogelijk ‘samen met wie mij helpen’.
Of mogelijk ‘je duwde me hard’.
Of ‘redding’.
Lett.: ‘het hoofd van de hoek’.
Of ‘rechtschapen’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Lett.: ‘o dat mijn wegen stevig bevestigd waren’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘onderzoeken’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘wentel van me af’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘onderzoekt’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘naar uw woord’.
Lett.: ‘weg’.
Of ‘onderzoeken’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘beschaamd’.
Lett.: ‘ik zal voortsnellen over’.
Of mogelijk ‘geeft mijn hart het vertrouwen’.
Of ‘laat me wandelen’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘winst’.
Of ‘toezegging’.
Of mogelijk ‘die is gedaan aan wie ontzag voor u hebben’.
Of ‘naar uw toezegging’.
Of ‘uitdaagt’.
Of ‘wacht’.
Of ‘ruime’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘onderzoeken’.
Of ‘woord’.
Of ‘waarop u mij liet wachten’.
Of ‘toezegging’.
Of ‘in het huis waar ik als vreemdeling woon’.
Of ‘zoek de glimlach van uw gezicht’.
Of ‘naar uw toezegging’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘naar uw woord’.
Of ‘zondigde ik per ongeluk’.
Lett.: ‘ongevoelig, net als vet’.
Of ‘ik wacht op uw woord’.
Of ‘naar uw toezegging’.
Of ‘wees mij barmhartig’.
Of mogelijk ‘met leugens’.
Of ‘onderzoeken’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘mijn ziel smacht’.
Of ‘ik wacht op uw woord’.
Of ‘toezegging’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
D.w.z. al zijn scheppingswerken.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Lett.: ‘zeer veelomvattend’.
Of ‘onderzoek’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘onderzoek’.
Of ‘naar uw woord’.
Lett.: ‘de vrijwillige offers van mijn mond’.
Of ‘mijn ziel is voortdurend in mijn hand’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘eeuwig erfdeel’.
Lett.: ‘heb mijn hart geneigd’.
Of ‘mensen met een verdeeld hart’.
Of ‘ik wacht op uw woord’.
Of ‘naar uw toezegging’.
Of ‘niet beschaamd worden gemaakt’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Lett.: ‘vlees’.
Of ‘toezegging’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘gelouterd’.
Of ‘bevelen’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘hijg’.
Of ‘maak (...) vast’.
Lett.: ‘verlos’.
Of ‘glimlachen’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘in de ochtendschemering’.
Of ‘ik wacht op uw woorden’.
Of ‘onderzoeken’.
Of ‘obsceen’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘bepleit mijn rechtszaak’.
Of ‘naar uw toezegging’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘voor hen is er geen struikelblok’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Of ‘naar uw toezegging’.
Of ‘mijn ziel’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘en wat zal Hij je toevoegen’.
Of ‘mijn ziel’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘wankelt’.
Of ‘ziel’.
Lett.: ‘je uitgaan en je ingaan’.
Zie Woordenlijst.
‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘vermaning’, ‘herinnering’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘onze ziel heeft meer dan genoeg gehad van’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘onze ziel’.
Of ‘onze ziel’.
Of ‘onze ziel’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘hun handen’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘herstel’.
Of ‘wadi’s in het zuiden’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘kinderen’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘waar je handen voor hebben gezwoegd’.
Zie Woordenlijst.
Zie Woordenlijst.
Of ‘zonden zou bijhouden’.
‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘mezelf’. Zie Woordenlijst.
Of ‘mijn ziel’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘grootse tabernakel’.
Of ‘grootse tabernakel’.
Lett.: ‘het gezicht van uw gezalfde’.
Lett.: ‘woord’.
Lett.: ‘van de vrucht van je schoot’.
Of ‘vermaningen’, ‘herinneringen’.
Lett.: ‘hoorn’.
Of ‘diadeem’.
Zie Woordenlijst.
Zie Woordenlijst.
Of mogelijk ‘in het heiligdom’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘maak muziek voor’.
Of ‘kostbare eigendom’.
Of ‘dampen’.
Of mogelijk ‘sluizen voor’.
Of ‘naam’. Lett.: ‘gedachtenis’.
Of ‘de zaak van zijn volk bepleiten’.
Of ‘spijt voelen over’.
Of ‘met verstand’.
Lett.: ‘stukken’.
Lett.: ‘alle vlees’.
Doelend op Babylon.
Of mogelijk ‘verdorren’.
Lett.: ‘Leg het bloot tot op het fundament daarin!’
Of mogelijk ‘ik trotseer andere goden en maak muziek voor u’.
Of ‘heiligdom’.
Of mogelijk ‘u hebt uw woord grootgemaakt boven heel uw naam’.
Of ‘moedig in mijn ziel’.
Lett.: ‘meet’.
Of ‘is te wonderlijk voor mij’.
Of ‘te veel om te bevatten’.
Lett.: ‘waarheen kan ik uw gezicht ontlopen?’
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of mogelijk ‘samengeweven’.
Of ‘mijn ziel’.
Of mogelijk ‘zou ik nog steeds bezig zijn ze te tellen’.
Of ‘mensen met bloedschuld’.
Of ‘overeenkomstig hun denkbeeld’.
Of ‘verontrustende’.
Of ‘in waterkuilen’.
Of ‘in het land’.
Lett.: ‘voor uw gezicht’.
Of ‘Sjeool’, het collectieve graf van de mensheid. Zie Woordenlijst.
Of ‘giet mijn ziel niet uit’.
Zie Woordenlijst.
Of ‘kracht’.
Lett.: ‘me erkent’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘mijn deel’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘kracht’.
Of ‘onderzoek ik’.
Of ‘mijn ziel’.
Lett.: ‘geest’.
Of ‘het graf’.
Of ‘hef ik mijn ziel op’.
Of ‘in het land van oprechtheid’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘veilige hoogte’.
Of ‘buig’.
Of ‘greep’.
Lett.: ‘en hun rechterhand is een rechterhand van leugen’.
Of ‘muziek maken’.
Of ‘redding’.
Of ‘breuk’, ‘scheur’.
Of ‘gaat het verstand te boven’.
Of ‘ontzagwekkende macht’.
Of ‘goedgunstig’.
Of ‘waarheid’.
Lett.: ‘alle vlees’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘mijn ziel’.
Of ‘muziek maken’.
Of ‘op edelen’.
Of ‘adem’.
Lett.: ‘gebondenen’.
Of ‘de weg van de slechten maakt hij krom’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘muziek te maken’.
Lett.: ‘het vet van’.
Of ‘ijs’.
Lett.: ‘woord’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Lett.: ‘hemel der hemelen’.
Lett.: ‘maagden’.
Of ‘oude en jonge mannen’.
Lett.: ‘hoorn’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘muziek voor hem maken’.
Of ‘Hallelujah!’ ‘Jah’ is een verkorte vorm van de naam Jehovah.
Of ‘in de hemel die getuigt van’.
Of ‘schalmei’.